ECLI:NL:RBNNE:2020:3843
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang op basis van betalingsonwil of onvermogen
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 16 september 2020 uitspraak gedaan op de vordering van de officier van justitie tot verlof voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang. De vordering was gebaseerd op artikel 22 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De officier van justitie vorderde verlof tot tenuitvoerlegging omdat er nog een bedrag van € 221.488,20 openstond, gerelateerd aan een eerder in België opgelegde beslissing tot confiscatie van € 227.693,96.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het toetsingscriterium of er sprake is van onwil of onvermogen tot betaling. Tijdens de zittingen zijn diverse stukken ingebracht door zowel de verdediging als het openbaar ministerie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zijn financiën inzichtelijk heeft gemaakt en verklaringen heeft gegeven over de herkomst van zijn geld. De rechtbank was niet overtuigd van de onwil tot betaling aan de zijde van de veroordeelde, vooral gezien de omstandigheden die door de verdediging zijn aangedragen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor betalingsonwil en heeft zij de vordering van de officier van justitie afgewezen. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters W.S. Sikkema, K. Post en J.Y.B. Jansen, waarbij de griffier T.L. Komrij aanwezig was. De rechters Post en Jansen waren niet in staat om de beslissing mede te ondertekenen.