III. de rechtbank mag bij haar beoordeling evenmin treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
4. Namens veroordeelde is gesteld dat op 18 mei 2020 aan de Belgische autoriteiten een aanbod tot betaling van het opgelegde bedrag in termijnen is gedaan. Veroordeelde wist niet eerder van het bestaan van de schuld van € 42.000,00 en heeft daarom niet al eerder kunnen beginnen met afbetaling van het opgelegde bedrag. Dit zou als een weigeringsgrond moeten worden gezien, aldus de raadsvrouw.
5. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot verwerping van dit verweer.
6. De rechtbank verwerpt het verweer. De rechtbank ziet geen redenen om een aanbod tot afbetaling aan de uitvaardigende lidstaat of een reeds aangevangen afbetalingsregeling als een weigeringsgrond te zien. Het is aan de wetgever en niet aan de rechtbank om te bepalen op welke gronden een verzoek tot erkenning zou moeten worden geweigerd.
7. De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat in 2017 namens veroordeelde navraag is gedaan bij FOD Financiën - NFI Gent en dat dit heeft opgeleverd dat er geen ontnemingsschuld van
€ 42.000,00 open stond. Veroordeelde heeft hieraan het gerechtvaardigd vertrouwen ontleend dat hij niet betalingsplichtig was.
8. De officier van justitie heeft een mailbericht ingebracht, afkomstig van het parket bij het hof van beroep Gent, gedateerd 2 september 2020, waaruit naar voren komt dat een beslissing als de onderhavige wordt ingeboekt door NFI Brussel en dat de opgelegde
€ 42.000,00 nog een openstaande schuld is die nog niet werd betaald.
9. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw. Uit een bericht van NFI Gent over opgelegde gerechtskosten en slachtofferkosten kan niet worden afgeleid dat de in 2014 opgelegde verbeurdverklaring van € 42.000,00 niet meer bestaat. Daar komt bij dat (1) veroordeelde wist en weet dat hij die € 42.000,00 niet heeft betaald en (2) NFI Gent niet de juiste instantie is voor informatie omtrent aan buitenlanders opgelegde verbeurdverklaringen.
10. De raadsvrouw heeft daarnaast nog aangegeven dat veroordeelde in Nederland wordt geconfronteerd met strengere regels bij de executie van het opgelegde bedrag dan in België. Dit zou als een weigeringsgrond moeten worden gezien, aldus de raadsvrouw.
11. De officier van justitie heeft erop gewezen dat de weigeringsgronden in de wet zijn vastgelegd.
12. De rechtbank verwerpt dit verweer. Eventuele verschillen in voorschriften of gebruiken in het executietraject tussen Nederland en België, vallen niet onder de in de wet omschreven weigeringsgronden en het is aan de wetgever en niet aan de rechtbank om te bepalen op welke gronden een verzoek tot erkenning zou moeten worden geweigerd.
13. De raadsvrouw heeft subsidiair gesteld dat de behandeling van de zaak zou moeten worden aangehouden om (1) veroordeelde in de gelegenheid te stellen om een afbetalingsregeling te treffen met de Belgische autoriteiten en (2) het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen met betrekking tot de in het arrest genoemde verbeurdverklaring van de VW Transporter in verband met het in mindering brengen van de opbrengst bij verkoop daarvan op het opgelegde bedrag van € 42.000,00.
14. De officier van justitie heeft gesteld dat wat er in de uitvoeringsfase nog moet worden uitgezocht geen rol speelt bij de vraag of de opgelegde confiscatie in Nederland erkend kan worden.
15. De wens van veroordeelde om alsnog een afbetalingsregeling te treffen met de Belgische autoriteiten is voor de rechtbank geen reden om de behandeling te hervatten en nu geen eindbeslissing te wijzen.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de uitvoering van de executie van het opgelegde bedrag en de in dat kader nog eventueel te stellen vragen, geen rol speelt bij de beoordeling van dit beroep. Er is dan ook geen reden de beoordeling van het beroep hiervoor aan te houden.
De rechtbank wijst het subsidiair gedane verzoek af.
16. De rechtbank is van oordeel dat er geen weigeringsgronden aanwezig zijn die de officier van justitie had moeten toepassen bij de beoordeling van het verzoek tot erkenning en tenuitvoerlegging van de aan veroordeelde opgelegde beslissing tot confiscatie. De rechtbank is voorts van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot de beslissing tot erkenning heeft kunnen komen. De rechtbank zal het ingestelde beroep dan ook ongegrond verklaren.