ECLI:NL:RBNNE:2020:3796

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
4 november 2020
Zaaknummer
18/740015-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland inzake geweldsdelicten en diefstal door een minderjarige

Op 27 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten en diefstal. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden in de periode van mei tot juni 2019, waarbij de verdachte betrokken was bij mishandelingen van twee slachtoffers en diefstal van goederen in een supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 juni 2019 in Haskerhorne opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan slachtoffer 1 door deze met kracht tegen het hoofd te schoppen. Daarnaast heeft de verdachte op 10 mei 2019 in Heerenveen openlijk geweld gepleegd tegen slachtoffer 2, waarbij hij samen met anderen deze persoon heeft geslagen en geschopt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte op 13 en 14 mei 2019 samen met een medeverdachte goederen heeft gestolen uit een supermarkt door gebruik te maken van een zelfscankassa, zonder alle artikelen te scannen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van een poging tot diefstal, die niet bewezen werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van vier maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het volgen van ambulante behandeling en het verbod op het gebruik van alcohol en drugs. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, slachtoffer 1, tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.794,87, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740015-19
ter berechting gevoegd parketnummer 18/117178-19
ad informandum gevoegd parketnummer 18/117178-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/201207-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 juni 2019 te Haskerhorne, (althans) in de gemeente De Fryske Marren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht en/of geschoeide voet) in en/of tegen het gezicht/hoofd heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 juni 2019 te Haskerhorne, (althans) in de gemeente De Fryske Marren, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem in en/of tegen het gezicht/hoofd te
trappen/schoppen;
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Heerenveen openlijk, te weten, op/aan of bij de Ds Kingweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door hem de vrije doorgang te beletten en/of hem (vervolgens) op en/of tegen
het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam ((waaronder) de nek) te slaan en/of te schoppen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem (meermalen en/of met kracht) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam ((waaronder)
de nek) te slaan en/of te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 13 mei 2019 te Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer broodjes en/of een smoothie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4.
hij op of omstreeks 14 mei 2019 te Heerenveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fles smoothie, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), bij de tafel voor de zelfscanner de fles smoothie in zijn geheel niet heeft/hebben gescand, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 mei 2019 te Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fles smoothie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 14 mei 2019 te Heerenveen opzettelijk (een) ambtena(a)r(en),te weten [slachtoffer 3] (brigadier) en/of [slachtoffer 4] (agent), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, heeft beledigd,
door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "vieze vuile kankerhoer laat mij los" en/of
"Kankerlui flikker op" en/of "vuile kanker wout met je vieze bek je moet met je poten van mij afblijven" en/of "jullie zijn klootzakken, rot op" en/of "kankerlui ik onthoud dit allemaal", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair, 3., 4. primair en 5. ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde geldt dat er enkelvoudige fotoconfrontaties met de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben plaatsgevonden. Hierdoor verliezen de herkenningen hun bewijskracht. Deze herkenningen moeten daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Ook heeft verdachte stellig ontkend dat hij betrokken was bij het geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . Hierdoor ontstaat twijfel en daarom moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde geldt dat verdachte en zijn medeverdachte nog niet met de goederen de winkel hadden verlaten, waardoor het nog geen voltooide diefstal is. De primair ten laste gelegde poging tot diefstal kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij het geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . Tussen de verklaring van aangever [slachtoffer 2] en de getuige [getuige 1] is veel discrepantie. Deze verklaringen zijn onvoldoende om tot de overtuiging te komen dat verdachte heeft geslagen. Tevens zijn de fotoconfrontaties met getuige [getuige 2] en getuige [getuige 1] onprofessioneel uitgevoerd. Het betreffen enkelvoudige confrontaties en het is onduidelijk wat een herkenning van 40 procent betekent. Gelet op alle twijfel moet verdachte worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder 1. primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met betrekking tot dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019171858 van 9 juli 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] ;
bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Aan de hand van het strafdossier en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Als gevolg daarvan is aangever enige tijd buiten bewustzijn geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Eén harde schop tegen het hoofd kan -op zijn minst- tot zwaar lichamelijk letsel leiden. Bij een schop met geschoeide voet tegen het hoofd is dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel bekomt. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en in het bijzonder de kracht waarmee is geschopt willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde.
betrouwbaarheidsverweer
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij het geweld dat op 10 mei 2019 vlakbij [naam school] in Heerenveen tegen aangever is gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij op dat moment wel bij [naam school] aanwezig was en deel uit maakte van de groep personen waarvan twee personen het geweld hebben gepleegd.
Aangever heeft op Instagram de volgers van een kennis van hem bekeken en heeft daaruit verdachte herkend als de persoon die hem als eerste heeft geslagen. Hij herkent verdachte met 100 procent zekerheid. Vervolgens is deze foto door de politie aan de getuigen [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 2] getoond. De getuige [getuige 4] herkent verdachte niet op de foto, de getuige [getuige 1] herkent hem met 40 procent zekerheid en getuige [getuige 2] herkent verdachte op de foto met 100 procent zekerheid als de persoon die aangever als eerste heeft geslagen.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de confrontatie van de getuigen met de foto van verdachte een enkelvoudige fotoconfrontatie betreft. De getuigen kenden de verdachte niet en hebben hem alleen op 10 mei 2019 gezien. In zo'n geval is een enkelvoudige fotoconfrontatie niet betrouwbaar. De rechtbank zal daarom de resultaten van deze fotoconfrontaties niet voor het bewijs gebruiken.
Dit geldt niet voor de herkenning van verdachte door aangever. Aangever heeft via Instragram tussen de volgers van een kennis gekeken en hieruit verdachte voor 100 procent herkend als de persoon die hem als eerste heeft geslagen. De rechtbank acht deze herkenning betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 2. primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 10 mei 2019 was ik met een groep van ongeveer acht vrienden bij [naam school] aan de [straatnaam] te Heerenveen. Een jongen is door twee jongens geslagen. Hij viel ook van zijn fiets. Ik heb de foto op pagina 19 van het dossier bekeken. Ik herken mijzelf als de persoon rechts op de foto.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 mei 2019, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019118402 van 9 augustus 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik zit op [naam school] , gevestigd in perceel [straatnaam] te Heerenveen. Vanmiddag, omstreeks 14.00 uur was ik klaar op school. Ik stapte op mijn fiets en fietste het schoolplein af. Ik was nog maar net het schoolplein af toen ik werd aangesproken door een jongen. Vervolgens hoorde ik de jongen zeggen: "Ga van je fiets af". Ik zei dat ik dat niet wilde. Ik fietste verder en werd opeens door deze jongen afgesneden. Deze jongen heeft een blanke, iets gebruinde huidskleur, hij heeft bruinkleurig haar, opgeschoren aan de zijkanten, bovenop naar één kant gekamd en nog met een soort kuifje. Verder was hij ietwat ongeschoren. Ik schat deze jongen op 15 à 16 jaar oud. Door het afsnijden werd ik gedwongen om te stoppen. Vervolgens zag en voelde ik dat deze jongen mij in mijn gezicht sloeg ter hoogte van mijn rechter wenkbrauw. De jongen sloeg mij met zijn linker tot vuist gebalde hand. Ik voelde pijn. Vervolgens werd ik nog een paar keer geslagen door deze en een andere jongen die erbij kwam staan. Ik werd onder andere geraakt op mijn slaap en in mijn nek. Op dit moment stond ik nog met mijn fiets tussen mijn benen. Vervolgens kreeg ik nog een klap in mijn nek en toen ben ik gevallen. De jongens die mij hebben mishandeld, maakten deel uit van een groep van ongeveer acht jongens. Op Instagram heb ik wat rond geneusd. Ik zag toen een profiel van [verdachte] . Deze herken ik voor 100 procent als zijnde de persoon die mij als eerste heeft geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 juni 2019, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Ik had telefonisch contact met de aangever [slachtoffer 2] . Ik vroeg aan hem hoe hij op Instagram had gezocht en vervolgens bij het profiel van [verdachte] was gekomen. Ik hoorde dat hij vertelde dat hij het voorval had gedeeld met een jongen uit zijn voetbalteam, genaamd [naam] . [naam] zei toen dat hij zijn volgers zou kunnen bekijken. Mogelijk zou de jongen daar tussen zou kunnen zitten. Hij heeft toen gezocht op de volgers van [naam] en kwam toen het profiel van [verdachte] tegen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2019, opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Door mij werd telefonisch contact opgenomen met aangever [slachtoffer 2] met de vraagstelling op welke Instagram foto hij de verdachte [verdachte] had herkend. Hierop stuurde aangever [slachtoffer 2] mij de betreffende Instagram foto. Aangever [slachtoffer 2] deelde mij mede, dat de persoon rechts afgebeeld op de foto de persoon is, die hem als eerste heeft geslagen. Voornoemde Instagram foto is bij dit proces-verbaal gevoegd (pagina 19).
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 10 juni 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 10 mei 2019 omstreeks 14.00 uur was ik uit school. Ik ben naar buiten gelopen samen met [slachtoffer 2] . Nadat ik met [slachtoffer 2] naar buiten was gelopen, zag ik dat er een vrij grote groep van acht mensen het schoolplein op kwam fietsen. [slachtoffer 2] en ik besloten onze fietsen te halen. Toen wij bij onze fietsen stonden zagen wij dat de groep zich verzamelde ter hoogte van de ingang van het schoolplein. Op het moment dat ik mijn fiets van het slot af wilde halen, zag ik dat [slachtoffer 2] langs de groep fietste. Ik zag dat zij [slachtoffer 2] lastig vielen. Ik zag namelijk dat één van de jongens uit de groep met [slachtoffer 2] mee fietste. Ik hoorde ook dat [slachtoffer 2] werd uitgescholden vanuit de groep. Ik hoorde namelijk dat hij werd uitgescholden voor onder andere 'kanker homo'. Ik pakte mijn fiets en besloot het schoolplein te verlaten. Ik zag dat [slachtoffer 2] voor mij uit fietste en ik zag dat een jongen uit de groep achter hem aan fietste en heel dicht op [slachtoffer 2] fietste. Die jongen zorgde ervoor dat, zodra [slachtoffer 2] besloot weg te fietsen hij hem kon vastpakken. Ik zag dat er twee jongens vanuit de groep achter [slachtoffer 2] aanrenden. Ik zag dit doordat zij mij voorbij renden in de richting van [slachtoffer 2] . Ik zag dat de jongen die met [slachtoffer 2] mee fietste, [slachtoffer 2] afsneed door met zijn fiets voor [slachtoffer 2] zijn fiets te stoppen. Toen zag ik dat die jongen zijn fiets neer zette naast [slachtoffer 2] en zag ik zag dat hij hem sloeg. Ik zag dat de jongen met zijn rechter hand en met de vuist in de richting van [slachtoffer 2] zijn gezicht sloeg. Toen begonnen de andere twee jongens die renden, [slachtoffer 2] ook te slaan, tot op het moment dat [slachtoffer 2] van zijn fiets viel. Ik zag dat zij meerdere slagen maakten in de richting van [slachtoffer 2] zijn hoofd. Ik zag dat zij met de vuisten op [slachtoffer 2] in sloegen. Toen zag ik dat één van die jongens een trap gaf in de nek van [slachtoffer 2] . Ik zag dat die jongen met zijn rechter been een schop gaf.
Ten aanzien van het onder 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht het onder 3. en 4. subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met betrekking tot dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 mei 2019, opgenomen op pagina 37 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019121980 van 16 mei 2019, inhoudend de verklaring van verdachte;
3. een landelijk aangifte formulier winkeldiefstal van 14 mei 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 6] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten
[verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
Overweging ten aanzien van het onder 4. primair en subsidiair ten laste gelegde in het bijzonder.
De rechtbank acht het onder 4. primair ten laste gelegde poging tot diefstal niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank vindt de voltooide diefstal wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt het volgende.
Op 14 mei 2019 komen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] met hun boodschappen bij de zelfscankassa. Ze leggen vier broodjes en een fles smoothie op de tafel voor de zelfscanner. Ze scannen drie broodjes. De fles smoothie wordt niet gescand. Vervolgens wordt er op “betalen” gedrukt en betaalt [medeverdachte] met zijn pinpas. Op dat moment worden verdachte en [medeverdachte] aangesproken door winkelpersoneel.
De rechtbank is van oordeel dat de wegnemingshandeling is voltooid op het moment dat door de medeverdachte is betaald voor de andere artikelen. Daarmee is de transactie immers voltooid en ontvangt men bij een zelfscankassa een kassabon waarmee men de winkel kan verlaten. Dat de verdachten de winkel nog niet hadden verlaten doet hier niet aan af. Enkel vanwege het aanspreken door het winkelpersoneel is voorkomen dat zij de winkel met het niet betaalde en ongescande product verlieten. Voor een voltooide diefstal is niet vereist dat de goederen aan het zicht van de rechthebbende zijn onttrokken.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde.
1. De door verdachte ter zitting van 13 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 14 mei 2019 in Heerenveen werd ik door twee agenten aangehouden. Ik was boos en ik heb ze voor "flikker" uitgescholden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 mei 2019, opgenomen op pagina 36 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019121980 van 16 mei 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten [slachtoffer 3] , brigadier van politie en [slachtoffer 4] , agent van politie:
Op 14 mei 2019 waren wij in uniform gekleed en belast met toezicht houden in de gemeente Heerenveen. Wij kregen het verzoek om naar de [benadeelde partij] gevestigd aan [straatnaam] te Heerenveen te komen. De collega's hadden daar ter plaatse twee verdachten in zake winkeldiefstal en het verzoek was of wij een van de verdachten konden over brengen naar het bureau van politie te Heerenveen. Ik, [slachtoffer 3] , zag dat de verdachte geboeid was. Ik nam de verdachte over van mijn collega door de verdachte bij de handboeien beet te pakken. Ik zei tegen de verdachte dat hij met mij mee moest lopen naar de politieauto. Wij hoorden toen dat de verdachte zei: "vieze vuile kankerhoer laat mij los" en "kankerlui flikker op" of woorden van gelijke strekking. Daarop pakte ik, [slachtoffer 4] , de verdachte ook beet. Vervolgens hoorden wij dat de verdachte zei: "vuile kankerwout met je vieze bek je moet met je poten van mij afblijven" of woorden van gelijke strekking. Ik, [slachtoffer 3] , opende de achterportier van de surveillanceauto. En wij zeiden dat de verdachte moest gaan zitten. Wij zagen vervolgens dat hij ging zitten maar zijn benen uit de auto liet hangen. Daarop zeiden
wij dat hij zijn voeten in moesten trekken. Wij hoorden dat de verdachte zei: "jullie zijn klootzakken, rot op", en "kankerlui ik onthoud dit allemaal", of woorden van gelijke strekking. Daarop zijn we met de verdachte en [slachtoffer 4] achterin de surveillanceauto naar het bureau gereden. Onderweg hield verdachte niet op met ons beledigen. Met de woorden "vuile kankerlijers" en "jullie moeten me nu los maken anders ga ik jullie helemaal kapot maken", of woorden van gelijke strekking. Wij verbalisanten voelden ons door deze beledigingen in onze eer en goede naam aangetast. De verdachte betrof [verdachte] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair, 2, primair, 3., 4. subsidiair en 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 16 juni 2019 te Haskerhorne in de gemeente De Fryske Marren, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op 10 mei 2019 te Heerenveen, openlijk, op de [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] door hem de vrije doorgang te beletten en hem vervolgens tegen het hoofd en elders tegen het lichaam, waaronder de nek, te slaan en te schoppen;
3.
hij op 13 mei 2019 te Heerenveen, tezamen en in vereniging met een ander, broodjes en een smoothie, toebehorende aan [benadeelde partij] , gevestigd aan [straatnaam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4. subsidiair
hij op 14 mei 2019 te Heerenveen, tezamen en in vereniging met een ander, een fles smoothie, toebehorende aan [benadeelde partij] , gevestigd aan [straatnaam] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op 14 mei 2019 te Heerenveen, opzettelijk ambtenaren, te weten [slachtoffer 3] , brigadier van politie en [slachtoffer 4] , agent van politie, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "vieze vuile kankerhoer laat mij los" en "Kankerlui flikker op" en "vuile kanker wout met je vieze bek je moet met je poten van mij afblijven" en "jullie zijn klootzakken, rot op" en "kankerlui ik onthoud dit allemaal", althans woorden van gelijke beledigende aard en strekking.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot zware mishandeling;
2. primair openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
3. diefstal door twee of meer verenigde personen;
4. subsidiair diefstal door twee of meer verenigde personen;
5. eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair, 3., 4. primair en 5. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden:
- de verplichting zich onder behandeling van [instelling] of een andere soortgelijke instelling te stellen, voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- een verbod op het gebruik van verdovende middelen en alcohol, voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt, en de verplichting medewerking te verlenen aan controles op deze verboden door middel van bloedonderzoek of urineonderzoek;
- de verplichting tot het hebben van adequate dagbesteding of het volgen van onderwijs;
- de verplichting zich te houden aan de meldplicht bij de jeugdreclassering van [instelling] in Leeuwarden;
- de verplichting mee te werken aan diagnostiek, indien de jeugdreclassering dit nodig vindt;
- de verplichting mee te werken aan de begeleiding van [instelling], voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- de verplichting te wonen in een woonvoorziening van [instelling], voor zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van maximaal twee maanden. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat in de strafmaat uitdrukkelijk rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de strafbare feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De raadsvrouw ziet geen meerwaarde in de bijzondere voorwaarde van de verplichting medewerking te verlenen aan diagnostiek, omdat er al veel over verdachte bekend is. Zij verzet zich echter niet tegen oplegging van deze voorwaarde.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting het psychologisch rapport opgemaakt door J. Hardoar, GZ-psycholoog, op 8 december 2019, het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 februari 2020, het rapport van [instelling] van 5 januari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de advocaat.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De inmiddels zeventienjarige verdachte heeft zich in de maanden mei en juni 2019 schuldig gemaakt aan een vijftal misdrijven. Verdachte heeft een man met kracht tegen zijn hoofd geschopt. De man raakte daardoor buiten bewustzijn en is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Daar bleek dat hij een hersenkneuzing had opgelopen. Ook heeft verdachte een minderjarige jongen, die uit school kwam, met zijn fiets afgesneden en vervolgens met anderen geslagen en geschopt. Ook heeft hij samen met een vriend twee winkeldiefstallen gepleegd door gebruik te maken van de zelfscankassa in de supermarkt en vervolgens niet alle goederen te scannen. Toen hij voor een van deze diefstallen werd aangehouden heeft hij de politieagenten uitgescholden. Ook heeft hij een ruit uit de politieauto getrapt. Deze vernieling is als ad informandum feit gevoegd en de rechtbank zal evenals de officier van justitie, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, ook dat feit in de strafmaat meenemen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Met name het met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer is ernstig. Verdachte heeft daarbij voor lief genomen dat het slachtoffer ten gevolge hiervan zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Maar ook het geweld dat verdachte samen met anderen heeft gepleegd tegen het slachtoffer dat uit school kwam acht de rechtbank ernstig en laf. Dit soort geweld in het openbaar heeft niet alleen gevolgen voor de slachtoffers, maar zorgt ook voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij ten tijde van het plegen van de delicten in een proeftijd liep van een veroordeling voor onder meer geweldsdelicten en een vermogensdelict. Deze voorwaardelijke werkstraf heeft verdachte er blijkbaar niet van kunnen weerhouden opnieuw soortgelijke delicten te plegen. De rechtbank is daarom van oordeel dat, mede gelet op de hoeveelheid en ernst van de delicten, een vrijheidsstraf het uitgangspunt dient te zijn.
Verdachte is onderzocht door een psycholoog en deze heeft een rapport opgemaakt. Uit dit rapport blijkt dat er bij verdachte sprake is van een oppositionele-opstandige stoornis die verklaard kan worden vanuit de ontremd-sociaalcontactstoornis en de posttraumatische-stressstoornis. Verdachtes belaste voorgeschiedenis speelt hierbij een grote rol. Deze stoornis was ook ten tijde van het schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer aanwezig en beïnvloedde verdachtes keuzes en gedragingen ten dele. Geadviseerd wordt om verdachte dit delict in verminderde mate toe te rekenen. Door de ontkenning bij de psycholoog van de andere delicten was het niet mogelijk om een directe relatie te leggen tussen de aanwezige stoornisen en de overige delicten. De psycholoog acht het voorstelbaar dat de combinatie van stoornissen van invloed is op het gedrag van verdachte. Het beperkte geweten en het gebrek aan empathie en berouw, maakt dat hij anderen kan duperen of kan beschadigen vanuit zijn eigen belang.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze conclusie over met betrekking tot feit 1. primair, maar ook acht deze zij conclusie van toepassing op de feiten 2. primair en 5. Want ook daarbij heeft de problematiek van verdachte naar het oordeel van de rechtbank een rol gespeeld. De rechtbank concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het onder 1. primair, 2. primair en 5. bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De psycholoog schat het recidiverisico op nieuwe geweldsdelicten als hoog in. De voorgeschiedenis van verdachte is zwaar belast en hij heeft onvoldoende copingvaardigheden ontwikkeld om met spanning om te gaan. Ook heeft hij veel contact met delinquente leeftijdsgenoten. Hij heeft veel boosheid in zich waar hij niet op adequate wijze uiting aan kan geven. Dit leidt tot agressief gedrag en risicovol gedrag en conflicten met gezagsdragers. Er is bij verdachte onvoldoende sprake van empathie en hij bekijkt situaties vooral vanuit zijn eigen perspectief. De psycholoog adviseert verdachte jeugdreclasseringstoezicht op te leggen in de vorm van ITB-plus voor één jaar, gevolgd door toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering. Hierbij dient aandacht te zijn voor huisvesting, alcohol- en middelengebruik, opleiding en werk, vriendenkeuze, het opbouwen van een protectief steunend sociaal netwerk en vrijetijdsbesteding. Ook wordt een individuele behandeling bij [instelling] geadviseerd, waarbij aandacht is voor de hechtingsproblematiek en de posttraumatische stress-stoornis. Tevens is het van belang dat door middel van nadere diagnostiek meer zicht komt op mogelijk meerdere traumatische ervaringen, die verdachte heeft opgedaan gedurende zijn verblijf in instellingen. Het is hierbij van belang dat aangesloten wordt bij het tempo dat verdachte zelf aangeeft en de behoeftes die hij heeft.
Uit het rapport van de Raad van de Kinderbescherming ( hierna de raad) blijkt dat zij de zorgen op de vele levensgebieden, genoemd door de psycholoog, deelt. Omdat de zorgen over verdachte groot zijn heeft de raad overwogen om ITB Harde Kern te adviseren. Echter, in overleg met de jeugdreclassering, is de raad gebleken dat ITB Harde Kern niet haalbaar en wenselijk is omdat de voorlopige hechtenis van verdachte inmiddels ongeveer zeven maanden geschorst is. Tijdens deze schorsing heeft verdachte zich moeten houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering. Hij is juist meer vrijheden aan het verwerven en de jeugdreclassering vindt het teruggaan naar een strakker kader daarom niet wenselijk en haalbaar. De raad adviseert daarom bij een voorwaardelijke jeugddetentie een reguliere jeugdreclasseringsmaatregel als voorwaarde op te leggen.
De rechtbank zal het advies van de raad volgen en een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met daaraan gekoppeld een reguliere jeugdreclasseringsmaatregel, het volgen van ambulante behandeling bij [instelling], een verbod op het gebruik van alcohol en verdovende middelen en het hebben van dagbesteding of schoolgang. De rechtbank zal niet opleggen dat verdachte moet meewerken aan nadere diagnostiek, omdat dit niet direct aan de orde is en de psycholoog het niet heeft geadviseerd. Tijdens de schorsing moest verdachte wonen in een woning van [instelling] en hij moest meewerken aan de (woon)begeleiding van [instelling]. De rechtbank is van oordeel dat het van belang is dat verdachte intensief wordt begeleid en vindt het van belang dat de (woon)begeleiding door [instelling] wordt voortgezet. De rechtbank zal daarom ook deze voorwaarden opleggen. Een aantal van deze voorwaarden gelden voor zolang de jeugdreclassering het nodig vindt, maar maximaal even lang als de proeftijd duurt.
Alles afwegend oordeelt de rechtbank dat een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is en zal deze straf opleggen. Bij deze straf zal de rechtbank de voorwaarden opleggen zoals hiervoor aangegeven.
De rechtbank is –mede gelet op het rapport van de psycholoog- van oordeel dat, gelet op het gebrek aan copingvaardigheden bij verdachte om goed om te kunnen gaan met spanning en boosheid, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een delict zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zolang hij niet behandeld wordt en zonder een stevig kader van begeleiding en toezicht. Om dit risico te beperken zal de rechtbank bevelen dat voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 794,87 ter vergoeding van materiële schade en € 1.850,-- ter vergoeding van immateriële schade, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de materiële schade, ad. € 794,87, toe te wijzen en de immateriële schade, mede gelet op de aard van letsel van de benadeelde partij, tot een bedrag van € 750,-- toe te wijzen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemde gedragen, waarbij geen gijzeling wordt toegepast.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat van de inkomstenderving de helft, € 175,--, kan worden toegewezen, omdat deze schade voor het overig onvoldoende is onderbouwd. Zij heeft aangevoerd dat uit bijgevoegde salarisspecificatie blijkt dat de benadeelde partij in de betreffende maand maar één zaterdag heeft gewerkt. Voorts heeft zij bepleit de vordering met betrekking tot de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 750,--.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde de materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte -ook de inkomstenderving- door de verdediging onvoldoende is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2019.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1. primair bewezen verklaarde. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechtbank ook heeft gelet op de bedragen genoemd in de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.000,--. De rechtbank zal de vordering tot voornoemd bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2019, toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal hierbij, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, het aantal dagen gijzeling vaststellen op nul.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 11 januari 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 26 januari 2019. Daarbij is onder meer als voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 21 januari 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
De raadsvrouw heeft bepleit de proeftijd te verlengen in plaats van tot tenuitvoerlegging van de werkstraf over te gaan.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd. De rechtbank is van oordeel dat het van belang is om bij een minderjarige consequent te zijn en zal daarom -overeenkomstig het advies van de raad- de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf. De recente wetswijziging van 1 januari 2020 (de Wet USB) geeft de rechtbank geen aanleiding daar anders over te denken. Gelet op het systeem van de wet, waarbij de toezegging van de minister [1] in aanmerking wordt genomen, zal de tenuitvoerlegging niet plaatsvinden dan nadat dit veroordelend vonnis onherroepelijk is geworden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 266, 267, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair, 2. primair, 3., 4. subsidiair en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van vier maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na de uitspraak meldt bij de jeugdreclassering van het [instelling] op het adres [straatnaam] te Leeuwarden, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo vaak de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde, op aanwijzing van de jeugdreclassering, zich onder ambulante behandeling zal stellen van [instelling], of een andere soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
3. dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt, en zich verplicht ten behoeve van de controle op de naleving van deze verboden mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
4. dat veroordeelde door de jeugdreclassering geschikt geachte, dagbesteding heeft of onderwijs volgt;
5. dat de veroordeelde zal meewerken aan de begeleiding door [instelling], voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
6. dat de veroordeelde zal verblijven in een woning van [instelling], en zich hierbij zal houden aan de woonbegeleiding van [instelling], voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Draagt het [instelling] op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

benadeelde partij

feit 1. primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.794,87 (zegge: éénduizend zevenhonderd vierennegentig euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nul.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.794,87 (zegge: éénduizend zevenhonderd vierennegentig euro en zevenentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 juni 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door nul dagen gijzeling. Dit bedrag bestaat uit € 794,87 aan materiële schade en € 1.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/201207-18:
Gelast, de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 11 januari 2019, te weten:
30 uren werkstraf subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.J. Dijkstra en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2020.

Voetnoten

1.Brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan de leden van de Tweede Kamer van 18 februari 2020 (met als onderwerp: Antwoorden Kamervragen over het bericht ‘Afwijzing vordering TUL in 2 strafzaken’).