Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde en heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair, 3., 4. primair en 5. ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde geldt dat er enkelvoudige fotoconfrontaties met de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben plaatsgevonden. Hierdoor verliezen de herkenningen hun bewijskracht. Deze herkenningen moeten daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Ook heeft verdachte stellig ontkend dat hij betrokken was bij het geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . Hierdoor ontstaat twijfel en daarom moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde geldt dat verdachte en zijn medeverdachte nog niet met de goederen de winkel hadden verlaten, waardoor het nog geen voltooide diefstal is. De primair ten laste gelegde poging tot diefstal kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. primair en subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij het geweld tegen aangever [slachtoffer 2] . Tussen de verklaring van aangever [slachtoffer 2] en de getuige [getuige 1] is veel discrepantie. Deze verklaringen zijn onvoldoende om tot de overtuiging te komen dat verdachte heeft geslagen. Tevens zijn de fotoconfrontaties met getuige [getuige 2] en getuige [getuige 1] onprofessioneel uitgevoerd. Het betreffen enkelvoudige confrontaties en het is onduidelijk wat een herkenning van 40 procent betekent. Gelet op alle twijfel moet verdachte worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair tenlastegelegde
De rechtbank acht het onder 1. primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met betrekking tot dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019171858 van 9 juli 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] ;
bewijsoverweging
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Aan de hand van het strafdossier en hetgeen ter zitting is besproken stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd heeft geschopt. Als gevolg daarvan is aangever enige tijd buiten bewustzijn geweest.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Eén harde schop tegen het hoofd kan -op zijn minst- tot zwaar lichamelijk letsel leiden. Bij een schop met geschoeide voet tegen het hoofd is dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel bekomt. De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen en in het bijzonder de kracht waarmee is geschopt willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde.
betrouwbaarheidsverweer
Verdachte ontkent dat hij betrokken is geweest bij het geweld dat op 10 mei 2019 vlakbij [naam school] in Heerenveen tegen aangever is gepleegd. Hij heeft verklaard dat hij op dat moment wel bij [naam school] aanwezig was en deel uit maakte van de groep personen waarvan twee personen het geweld hebben gepleegd.
Aangever heeft op Instagram de volgers van een kennis van hem bekeken en heeft daaruit verdachte herkend als de persoon die hem als eerste heeft geslagen. Hij herkent verdachte met 100 procent zekerheid. Vervolgens is deze foto door de politie aan de getuigen [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 2] getoond. De getuige [getuige 4] herkent verdachte niet op de foto, de getuige [getuige 1] herkent hem met 40 procent zekerheid en getuige [getuige 2] herkent verdachte op de foto met 100 procent zekerheid als de persoon die aangever als eerste heeft geslagen.
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de confrontatie van de getuigen met de foto van verdachte een enkelvoudige fotoconfrontatie betreft. De getuigen kenden de verdachte niet en hebben hem alleen op 10 mei 2019 gezien. In zo'n geval is een enkelvoudige fotoconfrontatie niet betrouwbaar. De rechtbank zal daarom de resultaten van deze fotoconfrontaties niet voor het bewijs gebruiken.
Dit geldt niet voor de herkenning van verdachte door aangever. Aangever heeft via Instragram tussen de volgers van een kennis gekeken en hieruit verdachte voor 100 procent herkend als de persoon die hem als eerste heeft geslagen. De rechtbank acht deze herkenning betrouwbaar en zal deze voor het bewijs gebruiken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 2. primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 10 mei 2019 was ik met een groep van ongeveer acht vrienden bij [naam school] aan de [straatnaam] te Heerenveen. Een jongen is door twee jongens geslagen. Hij viel ook van zijn fiets. Ik heb de foto op pagina 19 van het dossier bekeken. Ik herken mijzelf als de persoon rechts op de foto.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 12 mei 2019, opgenomen op pagina 9 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019118402 van 9 augustus 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik zit op [naam school] , gevestigd in perceel [straatnaam] te Heerenveen. Vanmiddag, omstreeks 14.00 uur was ik klaar op school. Ik stapte op mijn fiets en fietste het schoolplein af. Ik was nog maar net het schoolplein af toen ik werd aangesproken door een jongen. Vervolgens hoorde ik de jongen zeggen: "Ga van je fiets af". Ik zei dat ik dat niet wilde. Ik fietste verder en werd opeens door deze jongen afgesneden. Deze jongen heeft een blanke, iets gebruinde huidskleur, hij heeft bruinkleurig haar, opgeschoren aan de zijkanten, bovenop naar één kant gekamd en nog met een soort kuifje. Verder was hij ietwat ongeschoren. Ik schat deze jongen op 15 à 16 jaar oud. Door het afsnijden werd ik gedwongen om te stoppen. Vervolgens zag en voelde ik dat deze jongen mij in mijn gezicht sloeg ter hoogte van mijn rechter wenkbrauw. De jongen sloeg mij met zijn linker tot vuist gebalde hand. Ik voelde pijn. Vervolgens werd ik nog een paar keer geslagen door deze en een andere jongen die erbij kwam staan. Ik werd onder andere geraakt op mijn slaap en in mijn nek. Op dit moment stond ik nog met mijn fiets tussen mijn benen. Vervolgens kreeg ik nog een klap in mijn nek en toen ben ik gevallen. De jongens die mij hebben mishandeld, maakten deel uit van een groep van ongeveer acht jongens. Op Instagram heb ik wat rond geneusd. Ik zag toen een profiel van [verdachte] . Deze herken ik voor 100 procent als zijnde de persoon die mij als eerste heeft geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 juni 2019, opgenomen op pagina 17 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 1]:
Ik had telefonisch contact met de aangever [slachtoffer 2] . Ik vroeg aan hem hoe hij op Instagram had gezocht en vervolgens bij het profiel van [verdachte] was gekomen. Ik hoorde dat hij vertelde dat hij het voorval had gedeeld met een jongen uit zijn voetbalteam, genaamd [naam] . [naam] zei toen dat hij zijn volgers zou kunnen bekijken. Mogelijk zou de jongen daar tussen zou kunnen zitten. Hij heeft toen gezocht op de volgers van [naam] en kwam toen het profiel van [verdachte] tegen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 18 juni 2019, opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Door mij werd telefonisch contact opgenomen met aangever [slachtoffer 2] met de vraagstelling op welke Instagram foto hij de verdachte [verdachte] had herkend. Hierop stuurde aangever [slachtoffer 2] mij de betreffende Instagram foto. Aangever [slachtoffer 2] deelde mij mede, dat de persoon rechts afgebeeld op de foto de persoon is, die hem als eerste heeft geslagen. Voornoemde Instagram foto is bij dit proces-verbaal gevoegd (pagina 19).
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 10 juni 2019, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2] :
Op 10 mei 2019 omstreeks 14.00 uur was ik uit school. Ik ben naar buiten gelopen samen met [slachtoffer 2] . Nadat ik met [slachtoffer 2] naar buiten was gelopen, zag ik dat er een vrij grote groep van acht mensen het schoolplein op kwam fietsen. [slachtoffer 2] en ik besloten onze fietsen te halen. Toen wij bij onze fietsen stonden zagen wij dat de groep zich verzamelde ter hoogte van de ingang van het schoolplein. Op het moment dat ik mijn fiets van het slot af wilde halen, zag ik dat [slachtoffer 2] langs de groep fietste. Ik zag dat zij [slachtoffer 2] lastig vielen. Ik zag namelijk dat één van de jongens uit de groep met [slachtoffer 2] mee fietste. Ik hoorde ook dat [slachtoffer 2] werd uitgescholden vanuit de groep. Ik hoorde namelijk dat hij werd uitgescholden voor onder andere 'kanker homo'. Ik pakte mijn fiets en besloot het schoolplein te verlaten. Ik zag dat [slachtoffer 2] voor mij uit fietste en ik zag dat een jongen uit de groep achter hem aan fietste en heel dicht op [slachtoffer 2] fietste. Die jongen zorgde ervoor dat, zodra [slachtoffer 2] besloot weg te fietsen hij hem kon vastpakken. Ik zag dat er twee jongens vanuit de groep achter [slachtoffer 2] aanrenden. Ik zag dit doordat zij mij voorbij renden in de richting van [slachtoffer 2] . Ik zag dat de jongen die met [slachtoffer 2] mee fietste, [slachtoffer 2] afsneed door met zijn fiets voor [slachtoffer 2] zijn fiets te stoppen. Toen zag ik dat die jongen zijn fiets neer zette naast [slachtoffer 2] en zag ik zag dat hij hem sloeg. Ik zag dat de jongen met zijn rechter hand en met de vuist in de richting van [slachtoffer 2] zijn gezicht sloeg. Toen begonnen de andere twee jongens die renden, [slachtoffer 2] ook te slaan, tot op het moment dat [slachtoffer 2] van zijn fiets viel. Ik zag dat zij meerdere slagen maakten in de richting van [slachtoffer 2] zijn hoofd. Ik zag dat zij met de vuisten op [slachtoffer 2] in sloegen. Toen zag ik dat één van die jongens een trap gaf in de nek van [slachtoffer 2] . Ik zag dat die jongen met zijn rechter been een schop gaf.
Ten aanzien van het onder 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht het onder 3. en 4. subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met betrekking tot dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 mei 2019, opgenomen op pagina 37 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019121980 van 16 mei 2019, inhoudend de verklaring van verdachte;
3. een landelijk aangifte formulier winkeldiefstal van 14 mei 2019, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaringen van [getuige 5] en [getuige 6] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten
[verbalisant 3] en [verbalisant 4] .
Overweging ten aanzien van het onder 4. primair en subsidiair ten laste gelegde in het bijzonder.
De rechtbank acht het onder 4. primair ten laste gelegde poging tot diefstal niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank vindt de voltooide diefstal wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt het volgende.
Op 14 mei 2019 komen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] met hun boodschappen bij de zelfscankassa. Ze leggen vier broodjes en een fles smoothie op de tafel voor de zelfscanner. Ze scannen drie broodjes. De fles smoothie wordt niet gescand. Vervolgens wordt er op “betalen” gedrukt en betaalt [medeverdachte] met zijn pinpas. Op dat moment worden verdachte en [medeverdachte] aangesproken door winkelpersoneel.
De rechtbank is van oordeel dat de wegnemingshandeling is voltooid op het moment dat door de medeverdachte is betaald voor de andere artikelen. Daarmee is de transactie immers voltooid en ontvangt men bij een zelfscankassa een kassabon waarmee men de winkel kan verlaten. Dat de verdachten de winkel nog niet hadden verlaten doet hier niet aan af. Enkel vanwege het aanspreken door het winkelpersoneel is voorkomen dat zij de winkel met het niet betaalde en ongescande product verlieten. Voor een voltooide diefstal is niet vereist dat de goederen aan het zicht van de rechthebbende zijn onttrokken.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde.
1. De door verdachte ter zitting van 13 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 14 mei 2019 in Heerenveen werd ik door twee agenten aangehouden. Ik was boos en ik heb ze voor "flikker" uitgescholden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 mei 2019, opgenomen op pagina 36 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019121980 van 16 mei 2019, inhoudend als relaas van verbalisanten [slachtoffer 3] , brigadier van politie en [slachtoffer 4] , agent van politie:
Op 14 mei 2019 waren wij in uniform gekleed en belast met toezicht houden in de gemeente Heerenveen. Wij kregen het verzoek om naar de [benadeelde partij] gevestigd aan [straatnaam] te Heerenveen te komen. De collega's hadden daar ter plaatse twee verdachten in zake winkeldiefstal en het verzoek was of wij een van de verdachten konden over brengen naar het bureau van politie te Heerenveen. Ik, [slachtoffer 3] , zag dat de verdachte geboeid was. Ik nam de verdachte over van mijn collega door de verdachte bij de handboeien beet te pakken. Ik zei tegen de verdachte dat hij met mij mee moest lopen naar de politieauto. Wij hoorden toen dat de verdachte zei: "vieze vuile kankerhoer laat mij los" en "kankerlui flikker op" of woorden van gelijke strekking. Daarop pakte ik, [slachtoffer 4] , de verdachte ook beet. Vervolgens hoorden wij dat de verdachte zei: "vuile kankerwout met je vieze bek je moet met je poten van mij afblijven" of woorden van gelijke strekking. Ik, [slachtoffer 3] , opende de achterportier van de surveillanceauto. En wij zeiden dat de verdachte moest gaan zitten. Wij zagen vervolgens dat hij ging zitten maar zijn benen uit de auto liet hangen. Daarop zeiden
wij dat hij zijn voeten in moesten trekken. Wij hoorden dat de verdachte zei: "jullie zijn klootzakken, rot op", en "kankerlui ik onthoud dit allemaal", of woorden van gelijke strekking. Daarop zijn we met de verdachte en [slachtoffer 4] achterin de surveillanceauto naar het bureau gereden. Onderweg hield verdachte niet op met ons beledigen. Met de woorden "vuile kankerlijers" en "jullie moeten me nu los maken anders ga ik jullie helemaal kapot maken", of woorden van gelijke strekking. Wij verbalisanten voelden ons door deze beledigingen in onze eer en goede naam aangetast. De verdachte betrof [verdachte] .