ECLI:NL:RBNNE:2020:379

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
18/840039-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overvallen, oplichting en valse aangifte met jeugddetentie en PIJ-maatregel

Op 30 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere gewapende overvallen en andere strafbare feiten. De verdachte, geboren in 2003 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het plegen van gewapende overvallen op een pizzeria en een cafetaria in Groningen, oplichting en het doen van valse aangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 juni 2019 samen met een mededader een gewapende overval heeft gepleegd op de [benadeelde partij 1], waarbij geweld en bedreiging met een vuurwapen en messen zijn gebruikt. Daarnaast heeft de verdachte op 25 april 2019 een gewapende overval gepleegd op de [benadeelde partij 2], waarbij ook geweld en bedreiging met een mes aan de orde waren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 203 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de problematiek van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840039-19
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/146586-19 en 18/840081-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/248444-17

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

30 januari 2020 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te Juvaid locatie Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
13 december 2019 en 16 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
parketnummer 18/840039-19
1.
hij op of omstreeks 30 juni 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) met (een) (geheel of deels (met een bivakmuts)) bedekt(e) gezicht(en) en/of ((elk) (afzonderlijk) gewapend) met (enerzijds) twee/een (op (een)) mes(sen) (gelijkend(e) voorwerp(en) en/of (anderzijds) een (op een)
vuurwapen (gelijkend voorwerp) het pand/de vestiging is/zijn binnengetreden en/of het/dat (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of een hand/arm met een (op een) mes (gelijkend voorwerp) om de nek van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gebracht en/of een (op een) mes (gelijkend voorwerp) tegen de buik van die [slachtoffer 1] heeft/hebben geduwd en/of (met twee messen in de hand(en) ten overstaan van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], aan hen/die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] de woorden heeft/hebben toegevoegd (respectievelijk); “Geef geld of ik maak je dood” en/of “Ik wil de kluis. Naar het kantoor, ik wil de kluis”, althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of zijn vrouw/echtgenote ([slachtoffer 4]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of zijn vrouw/echtgenote ([slachtoffer 4]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn/haar mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) met (een) (geheel of deels) bedekt(e) gezicht(en) en/of ((elk) gewapend) met een (op een) mes(sen) (gelijkend(e) voorwerp(en) het pand/de cafetaria
[benadeelde partij 2] (gevestigd aan de [straatnaam]) is/zijn binnengetreden en/of het/dat (op een) mes (gelijkend voorwerp) op die [slachtoffer 3] en/of zijn vrouw/echtgenote ([slachtoffer 4]), heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of dit/een (op een) mes (gelijkend voorwerp) in/tegen de rug van die [slachtoffer 3] en/of zijn vrouw/echtgenote ([slachtoffer 4]), heeft/hebben (aan)gedrukt/gehouden en/of aan die [slachtoffer 3] en/of zijn vrouw/echtgenote ([slachtoffer 4]) heeft/hebben toegevoegd dat hij/zij geld moest(en) geven en/of de woorden; “Kassa open, snel, open de kassa”, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
parketnummer 18/840081-18
1.
hij op of omstreeks 11 mei 2018 te Groningen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (cafetaria) de [benadeelde partij 3] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten etenswaar (2 (zogenoemde) kapsalons döner, met knoflooksaus) en/of geld, door (na afstemming) met hem, verdachte, als medewerker/bezorger van de cafetaria) als bonafide klant(en) via thuisbezorgd.nl (/internet) onder de naam [naam 1] een bestelling op een adres aan de [straatnaam] te plaatsen, onder de gehoudenheid gepast te betalen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 11 mei 2018 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk etenswaar (2 (zogenoemde) kapsalons döner, met knoflooksaus) en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan (cafetaria) de [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, en welk goed verdachte, uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker/bezorger (van de cafetaria), in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had(den), wederrechtelijk zich heeft/hebben toegeëigend;
2.
hij op of omstreeks 11 mei 2018 te Groningen aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door (- zakelijk weergegeven -) toen en daar aan de politie Noord-Nederland te verklaren dat hij, verdachte, op 11 mei 2018 (om 18:57 uur) te Groningen, is beroofd van een door hem te leveren bestelling en/of geld, waarbij hij, verdachte, door 2 daders onder bedreiging met een mes geld heeft moeten afstaan en/of heeft moeten toelaten dat etenswaar uit de (fiets)bak is weggenomen, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd;
parketnummer 18/146586-19
hij in of omstreeks de periode van 15 februari 2019 tot en met 5 maart 2019 te Groningen, een ander, te weten [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten [slachtoffer 5], en/of [slachtoffer 7] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het afstaan van een geldbedrag, door die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 7] (- zakelijk weergegeven -) aan te geven of toe te voegen, dan wel in het vooruitzicht te stellen, dat indien hij niet zou betalen, dat hij zou worden opgezocht en/of in elkaar zou worden geslagen en/of dat hij anders een gevecht met hem, verdachte, zou moeten aangaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2 onder parketnummer 18/840039-19, de feiten 1 primair en 2 onder parketnummer 18/840081-18 en ter zake van het hem ten laste gelegde onder parketnummer 18/146586-19.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 onder parketnummer 18/840039-19. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting een alternatief scenario heeft geschetst dat niet op basis van de bewijsmiddelen in het dossier kan worden uitgesloten. Verdachte heeft slechts zijn kleding uitgeleend, hetgeen eventueel een medeplichtigheid aan de overval zou kunnen opleveren. Nu dit niet aan verdachte is ten laste gelegd, dient vrijspraak te volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 onder 18/840039-19, het onder
1 primair en 2 onder parketnummer 18/840081-18 en het onder 18/146586-19 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
t.a.v. parketnummer 18/840039-19, feit 2:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 25 april 2019, opgenomen op pagina 1 e.v. van het dossier met de nummers NN2R019050 (onderzoek Haiderabad) en NN2R019076 (Manukau), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevinding van beelden van Politie Noord-Nederland d.d. 30 april 2019, opgenomen op p. 8 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.
T.a.v. parketnummer 18/840081-18, feit 1 primair:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 31 juli 2018, opgenomen op pagina 17 e.v. van het dossier met nummer NN2R018060 (onderzoek Durant) d.d. 6 september 2018, inhoudende de verklaring van [naam 2] namens de [benadeelde partij 3] Groningen.
T.a.v. parketnummer 18/840081-18, feit 2:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 11 mei 2018, opgenomen op pagina 1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte].
T.a.v. parketnummer 18/146586-19:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 7 maart 2019, opgenomen in het dossier met nummer 2019058301 d.d.
30 mei 2019, inhoudende de verklaring van [naam 3] namens [slachtoffer 5].
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van feit 1 onder parketnummer 18/840039-19 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 december 2019, voor zover inhoudende:
Ik heb de aangetroffen groene North Face jas geleend van iemand anders. De aangetroffen Primark legging, de sokken en de Nike trainingsbroek zijn van mij.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 4 juli 2019, opgenomen op pagina 213 e.v. van het dossier met de nummers NN2R019050 (onderzoek Haiderabad) en NN2R019076 (Manukau), inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] namens [benadeelde partij 1] [straatnaam] te Groningen:
Ik ben bedrijfsleider bij de [benadeelde partij 1], vestiging [straatnaam] te Groningen. Ik was zelf aanwezig tijdens de overval op deze vestiging van de [benadeelde partij 1] op 30 juni 2019. Ik was met een collega [slachtoffer 2]. Om ongeveer 23.48 uur kwamen er twee personen via de achterdeur de zaak binnen lopen. Ik zag dat twee jongens in donkere kleding, met bivakmutsen op, de zaak naar binnen liepen. Eén van deze jongens had twee messen in zijn handen. Ik zag dat hij in beide handen één mes vast had. Ik zag dat de andere persoon een vuurwapen in zijn hand had. Ik zag dat hij het wapen recht voor zich uit richtte, hij richtte dit op mij. Ik zag dat de beide jongens dicht op mij af kwamen totdat ik de kassa opende. Ik hoorde dat de jongen met de twee messen in zijn hand zei: 'Geef geld of ik maak je dood'. Ik heb de kassa geopend en de kassalade aan hem gegeven. Toen de jongen met het mes bij mij was, rende de jongen met het pistool richting de keuken om [slachtoffer 2] te halen. Toen ik eenmaal de kassa had afgegeven, zag ik dat de jongen met het mes ook naar de keuken liep. Ik liep hem achterna. [slachtoffer 2] liep voorop het kantoor in. Daarna gingen de twee daders het kantoor in.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 8 juli 2019, opgenomen op pagina 216 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik ben werkzaam bij [benadeelde partij 1] aan de [straatnaam] te Groningen. Op
30 juni 2019 was ik ook aan het werk. Ik zag ineens vanuit de keuken twee personen naar binnen gaan. Ik zag dat zij capuchons over hun hoofden hadden. Ik zag ook dat ze naar de voorkant van de zaak renden. Ik kwam de keuken uit en zag dat ze naar [slachtoffer 1] waren gelopen. Ik zag dat de kleinere man de kassalade in zijn handen had. Ik zag dat de andere man in mijn richting kwam. Deze langere man pakte mij vast en ik hoorde hem zeggen, "ik wil de kluis, naar het kantoor, ik wil de kluis".
Ik had het pistool al gezien toen de langere man op mij af kwam lopen. Hij heeft met het pistool in mijn richting gewezen. Ik zag dat de kleinere jongen een mes in zijn hand had.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 11 juli 2019, opgenomen op pagina 226 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Ik heb videobeelden bekeken van een overval op de [benadeelde partij 1] aan de [straatnaam] te Groningen op 30 juni 2019 tussen 23:50 uur en 24:00 uur. Op de videobeelden zie ik twee jonge mannen. Ik kan de man NN2 als volgt omschrijven:
- man;
- normaal tot slank postuur;
- kleiner dan NN1;
- lichamelijk jonge, behendige en vlugge bewegingen;
- donkere gezichtsbedekking;
- groene softshell jas met capuchon, merk North Face, reflecterende logo's;
- donkere trainingsbroek, zijdelings een witte streep, merk Nike;
- donkere schoenen;
- twee donkere kousen als handschoenen gedragen;
- onder de jas is rode/oranje onderkleding zichtbaar.
Kanaal 8 en kanaal 1:
Kanaal 8 en 1 hadden zicht op de achteringang van de [benadeelde partij 1]. Ik zag dat NN2 gevolgd door NN1 deze ruimte rennend betreden vanaf de ingang aan het [straatnaam]. Ik zag dat NN2 in zijn rechterhand een relatief groot keukenmes met rood lemmet vasthoudt. Ik zag dat NN2 in zijn linkerhand een relatief groot keukenmes met zilverkleurig lemmet vasthoudt. De vingers van NN2 zijn niet te onderscheiden. Ik zag dat NN1 een voorwerp gelijkend op een vuurwapen vasthoudt.
Kanaal 3:
Kanaal 3 had zicht op de keuken en was naar voren richting kassa's gericht. Door de aangifte en getuigenverklaringen te lezen herkende ik aangever [slachtoffer 1]. Ik zag aangever bij de kassa's staan. Ik zag NN2 zwaaiend met het rode mes richting de aangever rennen. Ik zag dat NN1 volgt. Ik zag dat NN2 ongeveer twee seconden lang zijn rechter arm om de nek van aangever slaat. Ik zag dat NN2 het rode mes om de nek van aangever brengt. Ik zag dat NN1 terug rent. Ik zag dat de aangever de kassalade aan NN2 overhandigt. Ik zag dat NN2 met de kassalade en de twee messen in zijn handen terug rent.
Kanaal 7:
Kanaal 7 had zicht op de balie en kassa's aan de voorzijde van de onderneming. Ik zag dat NN2 het zilveren mes tegen de buik van de aangever wijst/duwt. Ik zag dat NN2 met het zilverkleurige mes de kassalade aanwijst. Ik zag dat de aangever de kassalade uit de kassa pakt en aan NN2 geeft.
Kanaal 4:
Kanaal 4 had zicht op een tussenruimte tussen de keuken, kanaal 3 en de ruimte genoemd bij kanaal 8. Door de aangifte en getuigenverklaringen te lezen herkende ik getuige [slachtoffer 2]. Ik zag dat NN1 de getuige voor zich uit duwt richting de achteruitgang. Ik zag dat NN2 en hierna de aangever volgen. Iedereen verdwijnt uit beeld. Ik zag dat NN2 terugkomt, bukt en een handeling op de grond uitvoert.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 12 juli 2019, opgenomen op pagina 222 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
Het was op een zondag, rond 23:50 uur. Een persoon kwam uit de richting van de Noorderbinnensingel. Het leek alsof hij in de heg viel of met vaart erin rende of fietste. Als ik het zo invul sprak hij met een Noord-Afrikaans/Marokkaans accent. Ik dacht dat de persoon zich aan het omkleden was. Ik schat hem iets kleiner dan 1.88m. Hij had kort, donkerbruin of zwart haar met een lichte krul of kroeshaar. Ik zag in de bosjes waar de persoon eerder stond iets van textiel liggen, zwart met een opdruk. Er lag ook een mes met een zwart heft.
6. Een kennisgeving van inbeslagneming van Politie Noord-Nederland d.d. 1 juli 2019, opgenomen op pagina 370 e.v. van voornoemd dossier:
Goednummer : PL100-2019168964-1156179
Object : Mes (vleesmes)
Bijzonderheden : Aangetroffen in heg [straatnaam]
Goednummer : PL100-2019168964-1156185
Object : Mes (vleesmes)
Bijzonderheden : Aangetroffen in heg [straatnaam]
Goednummer : PL0100-2019168964-1156188.
Object : Kleding (broek).
Merk/type : Primark legging
Spoor identificatienr. : AAMO9834NL
Plaats inbeslagname : 1 juli 2019 op de [straatnaam] Groningen.
Goednummer : PL0100-2019168964-1156191.
Object : Kleding (sok).
Aantal : 2 stuks.
Spoor identificatienr. : AAMO9842NL
Plaats inbeslagname : 1 juli 2019 op de [straatnaam] Groningen.
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2019.07.05.136, d.d. 9 juli 2019 opgemaakt door ing. J.L.W. Dieltjes, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, inclusief bijlage, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Omschrijving onderzoekslocatie
Onderzoek heg [straatnaam]
Ik zag de volgende goederen: een rood gekleurd vleesmes, een vleesmes met een zwart heft, een zwarte legging van het merk “Primark” en één paar sokken.
Onderzoek naar biologische sporen
Legging AAM09834NL
De buiten- en binnenzijde van de tailleband zijn bemonsterd. De bemonsteringen zijn als
AAM09834NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
Legging
AAM09834NL#02 :
Afgeleid DNA-hoofdprofiel, [verdachte]. Matchkans DNA-profiel: kleiner dan 1 op 1 miljard.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 19 juli 2019, opgenomen op pagina 347 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op maandag 1 juli 2019 werd kleding aangetroffen in de struiken bij [bedrijf] gelegen aan de [straatnaam] te Groningen. De aangetroffen kleding betrof een groene The North Face jas. Tevens werd er een zwarte Nike trainingsbroek met witte streep tot op de knie aangetroffen.
9. Een schriftelijk bescheid, te weten een ID-staat van verdachte d.d. 16 juni 2019, opgenomen op pagina 127 van het proces-verbaal van voorgeleiding van het dossier met de nummers NN2R019050 (onderzoek Haiderabad) en NN2R019076 (Manukau).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat op 30 juni 2019 een gewapende overval is gepleegd op de [benadeelde partij 1] aan de [straatnaam] te Groningen. Daarbij hebben de twee daders gebruik gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en twee messen, waarvan één met een rood lemmet. Blijkens de aangifte en de camerabeelden droeg een van de daders een groene jas van het merk North Face, een donkere trainingsbroek met zijdelings een witte streep van het merk Nike en donkere kousen over zijn handen.
Vlak na de overval wordt door getuige [getuige] waargenomen dat in de bosjes van zijn tuin aan de [straatnaam] te Groningen - op een afstand van ongeveer 150 meter van de [benadeelde partij 1] - zich een persoon ophoudt, die zich lijkt om te kleden. De getuige omschrijft de persoon als een licht getinte man met donkerbruin dan wel zwart haar met een soort krul of kroes. Gelet op de foto van verdachte op de ID-staat, waarop is te zien dat verdachte licht getint is en donkerbruin, dan wel zwart krullend haar heeft, is de rechtbank van oordeel dat hij past in het door getuige [getuige] gegeven signalement.
In de bosjes aan de [straatnaam] worden, direct nadat de door getuige [getuige] waargenomen persoon is weggerend, door hem een zwarte legging, twee sokken en twee messen aangetroffen, waarvan één met een roodgekleurd lemmet. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de verklaring van [getuige], als vaststaand worden aangenomen dat de persoon die door deze getuige is waargenomen degene is geweest die deze goederen heeft achtergelaten. Gelet op het feit dat deze goederen zijn aangetroffen vlakbij en net na de overval, kan tevens worden aangenomen dat het gaat om de messen en kleding die bij deze overval zijn gebruikt.
In de naastgelegen tuin van het pand aan de [straatnaam] wordt een dag na de overval eveneens kleding aangetroffen, te weten een groene jas van het merk North Face en een zwarte Nike trainingsbroek met een witte streep aan de zijkanten tot aan de knie. Gelet op de signalementen van de daders van de overval op de [benadeelde partij 1], zoals te zien op de camerabeelden in combinatie met het feit dat deze kleding relatief kort na en in de onmiddellijke omgeving van de overval is aangetroffen, gaat de rechtbank er vanuit dat de kleding die is aangetroffen, is gedragen door één van de daders van voornoemde overval.
De binnenkant van voornoemde legging is bemonsterd en uit DNA-onderzoek is een DNA-hoofdprofiel voortgekomen. Dit afgeleide DNA-hoofdprofiel heeft een match opgeleverd in de DNA-databank met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een ander dan verdachte is, is kleiner dan één op één miljard. Verdachte heeft ter terechtzitting ook toegegeven dat hij voornoemde jas in bezit heeft gehad (naar zijn zeggen geleend van een ander) en dat de trainingsbroek, legging en sokken van hem waren.
De rechtbank is van oordeel dat de hierboven geschetste feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte één van de overvallers is geweest.
Ter terechtzitting heeft verdachte een alternatief scenario naar voren gebracht voor het aantreffen van kleding met zijn DNA-materiaal erop. Verdachte heeft verklaard dat hij de aangetroffen kleding, waaronder de legging, zou hij hebben uitgeleend aan anderen en dat hij niet heeft stilgestaan bij het risico dat hij zou kunnen worden aangemerkt als verdachte wanneer de kleding bij het plegen van een strafbaar feit zou worden gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat verdachte deze verklaring in een laat stadium van het proces, namelijk pas ter terechtzitting en na kennisname van het procesdossier, heeft afgelegd. Daarnaast weigert verdachte te verklaren over de personen aan wie hij de kleding zou hebben uitgeleend. Door niet te verklaren wie de overvallers zouden zijn geweest, is de verklaring van verdachte derhalve niet verifieerbaar. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij niet zou hebben stilgestaan bij het risico dat hij zou kunnen worden aangemerkt als verdachte wanneer de door hem uitgeleende kleding bij een overval zou worden gebruikt, ook los daarvan ongeloofwaardig. Daartoe overweegt de rechtbank dat het onaannemelijk is dat verdachte, die wordt beschreven als een intelligente en berekenende jongen, zijn kleding zou uitlenen aan anderen voor een relatief klein bedrag, wetende dat daarmee een strafbaar feit zou kunnen worden gepleegd. Dat is te minder geloofwaardig, omdat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij bij een eerdere door hem gepleegde overval de gebruikte kleding juist heeft weggegooid om zo zijn betrokkenheid bij die overval te verhullen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte één van de twee personen is die de overval op de [benadeelde partij 1] heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18/840039-19, het onder 1 primair en 2 onder parketnummer 18/840081-18 en het onder parketnummer 18/146586-19 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18/840039-19
1.
hij op 30 juni 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [benadeelde partij 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader met bedekte gezichten en elk afzonderlijk gewapend met enerzijds twee messen en anderzijds een op een vuurwapen gelijkend voorwerp het pand zijn binnengetreden en het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] hebben gericht en een arm met een mes om de nek van die [slachtoffer 1] hebben gebracht en een mes tegen de buik van die [slachtoffer 1] hebben geduwd en met twee messen in de handen ten overstaan van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], aan hen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de woorden hebben toegevoegd (respectievelijk); “Geef geld of ik maak je dood” en “Ik wil de kluis. Naar het kantoor, ik wil de kluis";
2.
hij op 25 april 2019 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld, toebehorende aan [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen
en zijn vrouw [slachtoffer 4], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader met bedekte gezichten en elk gewapend met een mes de cafetaria [benadeelde partij 2] (gevestigd aan de [straatnaam]) zijn binnengetreden en het mes op die [slachtoffer 3] en zijn vrouw [slachtoffer 4], hebben gericht en een mes tegen de rug van die [slachtoffer 4], hebben aangedrukt en aan die [slachtoffer 3] en zijn vrouw [slachtoffer 4] hebben toegevoegd dat zij geld moesten geven en de woorden; “Kassa open, snel, open de kassa”;
parketnummer 18/840081-18
1. primair
hij op 11 mei 2018 te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid, cafetaria de [benadeelde partij 3] heeft bewogen tot afgifte van enig goed, te weten etenswaar (2 kapsalons döner met knoflooksaus) en, door na afstemming met hem, verdachte, als bezorger van de cafetaria als bonafide klanten via thuisbezorgd.nl onder de naam [naam 1] een bestelling op een adres aan de [straatnaam] te plaatsen, onder de gehoudenheid gepast te betalen;
2.
hij op 11 mei 2018 te Groningen aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, door - zakelijk weergegeven - toen en daar aan de politie Noord-Nederland te verklaren dat hij, verdachte, op 11 mei 2018 om 18:57 uur te Groningen, is beroofd van een door hem te leveren bestelling en geld, waarbij hij, verdachte, door 2 daders onder bedreiging met een mes geld heeft moeten afstaan en heeft moeten toelaten dat etenswaar uit de fietsbak is weggenomen, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd;
parketnummer 18/146586-19
hij in de periode van 15 februari 2019 tot en met 5 maart 2019 te Groningen, een ander, te weten [slachtoffer 5], door bedreiging met geweld gericht tegen die [slachtoffer 5], wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het afstaan van een geldbedrag, door die [slachtoffer 5] - zakelijk weergegeven - aan te geven, dat indien hij niet zou betalen, hij zou worden opgezocht en in elkaar zou worden geslagen en dat hij anders een gevecht met hem, verdachte, zou moeten aangaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. parketnummer 18/840039-19
1. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
t.a.v. parketnummer 18/840081-18
1. primair oplichting, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is;
t.a.v. parketnummer 18/146586-19
een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten en de ad informandum gevoegde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 203 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot een voorwaardelijke maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) met een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname in Forensisch Centrum aan ‘t IJ voor de duur van achttien maanden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht en begeleiding dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaren. Ten aanzien van de door de Raad van de Kinderbescherming en jeugdreclassering geadviseerde voorwaarden verzoekt de raadsvrouw om een aantal van deze voorwaarden te beperken in duur. De gevorderde klinische opname dient voor een termijn van twaalf maanden te worden opgelegd, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en maatregelen heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de onderstaande rapportages en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de op de dagvaarding met parketnummer 18/146586-19 ad informandum gevoegde en door verdachte erkende feiten, die hiermee zijn afgedaan.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 25 april 2019 samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende overval op cafetaria [benadeelde partij 2] in Groningen. Samen met zijn mededader heeft verdachte onder bedreiging met een mes de vrouw van de eigenaar gedwongen de kassalade te openen om vervolgens een geldbedrag weg te kunnen nemen. Verdachte heeft verklaard de overval te hebben gepleegd, omdat hij geld nodig had voor eten en onderdak. Op 30 juni 2019 heeft verdachte zich wederom samen met een ander schuldig gemaakt aan een overval. Onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en twee messen heeft verdachte samen met zijn mededader twee medewerkers van de [benadeelde partij 1] in Groningen gedwongen tot afgifte van geld. Door te handelen als voornoemd heeft verdachte zich slechts laten leiden door zijn eigen financieel gewin. Dit soort feiten zijn voor de direct betrokkenen zeer schokkend en angstaanjagend en brengen doorgaans nadelige psychische gevolgen met zich mee. Verdachte heeft zich op geen enkel moment bekommerd om de impact die zijn strafbaar handelen zou hebben op de slachtoffers. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan, te meer nu verdachte geen openheid van zaken wenst te geven met betrekking tot zijn mededader, zodat de slachtoffers de gebeurtenissen volledig zouden kunnen afsluiten. Door het plegen van de beide overvallen heeft verdachte bijgedragen aan gevoelens van angst en onveiligheid bij andere burgers, te meer nu de overvallen zijn gepleegd in een golf van overvallen op eetgelegenheden in de stad Groningen.
Voorts heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan oplichting van zijn werkgever, cafetaria De [benadeelde partij 3], door een valse bestelling te plaatsen en het bestelde eten bij zijn eigen vrienden te bezorgen. Om zijn daad te verhullen heeft verdachte tegen zijn werkgever gezegd te zijn overvallen, waarbij de daders het eten en wisselgeld onder bedreiging van een mes zouden hebben meegenomen. Door aldus te handelen heeft verdachte het vertrouwen van zijn werkgever ernstig beschaamd en heeft hij de politie en justitie misleid en nodeloos beslag gelegd op de opsporingscapaciteit. Bovendien heeft hij de kans voor lief genomen dat iemand ten onrechte als verdachte zou worden aangemerkt en in een opsporingsonderzoek betrokken zou raken.
Tot slot heeft verdachte een leeftijdsgenoot gedwongen om aan hem, verdachte, een geldbedrag te betalen om zo te voorkomen dat hij door verdachte in elkaar zou worden geslagen. Het slachtoffer zou hebben gevochten met het broertje van verdachte, waarop verdachte het noodzakelijk heeft gevonden om zich op zeer agressieve wijze jegens het slachtoffer te gedragen. Blijkens de aangifte is het slachtoffer erg bang geweest voor verdachte en hebben zijn ouders hem, vanwege die angst, meermalen naar school moeten brengen. Ter terechtzitting heeft verdachte weinig inzicht in het kwalijke van zijn handelen getoond, hetgeen de rechtbank zorgelijk acht.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 november 2019 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages die in het kader van de persoonlijke omstandigheden zijn opgemaakt:
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport d.d. 25 november 2019 opgemaakt door H.M. van der Most van Spijk, kinder- en jeugdpsychiater;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport d.d. 28 november 2019 opgemaakt door
  • Briefrapportage van Jeugdbescherming Noord d.d. 4 december 2019 opgemaakt door
  • Uitgebreid advies van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 9 december 2019 opgemaakt door [naam 5];
  • Briefrapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 14 januari 2020 opgemaakt door [naam 5];
  • Briefrapportage van Jeugdbescherming Noord d.d. 15 januari 2020 opgemaakt door
De psychiater heeft bij verdachte een normoverschrijdende gedragsstoornis vastgesteld, alsmede hechtingsproblematiek, hetgeen zich uit op alle leefgebieden, zodanig dat er gesproken kan worden van een bedreigde ontwikkeling van zijn persoonlijkheid met antisociale kenmerken. Deze stoornis en problematiek waren ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De beperkte ik-functies, samenhangend met bovengenoemde stoornis, zoals een gestoorde gewetensontwikkeling, een gestoorde agressieregulatie en impulscontrole en verdachtes lustgevoeligheid kunnen de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten hebben beïnvloed, aldus de psychiater. Geadviseerd wordt dan ook om verdachte de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. Om de kans op recidive te verminderen en verdachtes ontwikkeling te bevorderen, is het belangrijk dat verdachte op een plek kan gaan wonen waar er voldoende controle is op zijn dagelijkse structuur en van waaruit hij kan gaan werken aan zijn verdere scholing en toekomstperspectieven. Verdachte zal daarbij intensief moeten worden begeleid, vooral op het gebied van sociale contacten, school en zijn toekomstperspectief. Op den duur zou verdachte misschien gebaat zijn bij een cognitieve gedragstherapie, waarin hij leert zijn eigen gevoelens en gedrag beter te herkennen. In ieder geval zou een behandeling/training gericht op het leren van delict en moreel redeneren ondersteunend kunnen zijn voor een positieve ontwikkeling. Het voornoemde kan worden gerealiseerd in een ambulant circuit, maar wel met een duidelijke stok achter de deur. Behandeling in een gesloten setting zal onvoldoende effect hebben, het risico op verharding van zijn problematiek lijkt dan groot. De noodzaak van een gedwongen kader in de vorm van een voorwaardelijke PIJ-maatregel is dan ook aangewezen om de gewenste behandeling vorm te geven.
De psycholoog en orthopedagoog generalist onderschrijven het rapport van de psychiater en zijn van mening dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, hechtingsproblematiek en een verstoorde, niet geïnternaliseerde gewetensontwikkeling. Voornoemde stoornissen en problematiek bestonden ook ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en zijn van invloed geweest op verdachtes denken en handelen ten tijde van het ten laste gelegde. Nu er een duidelijk verband is tussen de stoornissen en de ten laste gelegde feiten, wordt er geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen. Continuering van een strak kader wordt wenselijk geacht om een daadwerkelijke start van behandeling te garanderen, gezien de eerdere fors vermijdende neiging van verdachte. Resocialiseren dient gefaseerd plaats te vinden gezien verdachte nog enige tijd externe holding en toezicht nodig heeft. In een tweede stadium - na het bereiken van meer stabiliteit en structuur - kan middels behandeling in de vorm van mentaliserend bevorderende therapie en schematherapie meer (in)zicht ontstaan in zijn eigen binnenwereld en de vermijdende copingspatronen die verdachte zich in de loop der jaren eigen heeft gemaakt. Met die verworven kennis kan hij leren om tot gedragsalternatieven te komen. Geadviseerd wordt de voornoemde behandeling op te leggen als voorwaarde bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op bovengenoemde adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering Noord. Hieruit volgt dat gezien de problematiek van verdachte intensieve behandeling noodzakelijk wordt geacht. Zowel de Raad voor de Kinderbescherming als de Jeugdreclassering hebben twijfels bij de haalbaarheid van de door de psychiater en psycholoog gegeven adviezen, gezien het gebrek aan motivatie bij verdachte voor behandeling. Geadviseerd wordt om aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen maar dan met als voorwaarde een klinische behandeling binnen een halfopen setting, waarbij wordt gedacht aan plaatsing binnen het Forensisch Centrum aan ‘t IJ te Amsterdam of een soortgelijke instelling. Uit de aanvulling op de hiervoor beschreven adviezen is gebleken dat verdachte per 3 februari 2020 kan worden geplaatst binnen voornoemd Forensisch Centrum in het kader van een eventuele voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij diverse bijzondere voorwaarden worden geadviseerd. Om te garanderen dat de noodzakelijke behandeling zo spoedig mogelijk van start kan gaan, adviseert de Raad voor de Kinderbescherming om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ter terechtzitting hebben voornoemde deskundigen aangegeven zich te kunnen vinden in het voorstel van de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering om aan een voorwaardelijke PIJ-maatregel de voorwaarde van een klinische opname in Forensisch Centrum aan ‘t IJ te Amsterdam of een soortgelijke instelling te verbinden.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Hoewel de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten alsmede het strafblad van verdachte in beginsel een forse jeugddetentie rechtvaardigen, acht de rechtbank het - gelet op de oplegging van de hierna te noemen maatregel - van belang dat verdachte spoedig met zijn behandeling in het Forensisch Centrum aan ‘t IJ kan starten. Daarom is de duur van de op te leggen jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, dat op het moment dat verdachte naar het Forensisch Centrum aan ‘t IJ gaat, zal worden opgeheven.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
De rechtbank is gezien de conclusies van de deskundigen van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie aan verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten onder andere misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater, de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering in hun rapporten vermelden, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank legt de PIJ-maatregel - in navolging van de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw - voorwaardelijk op, nu alle deskundigen het erover eens zijn dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel thans nog een brug te ver is en een behandeling van verdachte in Forensisch Centrum aan ‘t IJ de meeste kans van slagen heeft. Het is de verwachting dat behandeling in een gesloten setting in het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel onvoldoende effect zal hebben, waarbij het risico op verharding van de problematiek van verdachte groot wordt geacht. In het kader van de voorwaardelijke PIJ-maatregel zal verdachte zich moeten houden aan een groot aantal strikte voorwaarden zoals hieronder beschreven. Als verdachte niet meewerkt aan (één van) deze voorwaarden, loopt hij het risico om tijdelijk of definitief in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst en daar gedwongen verder te worden behandeld.
Klinische opname als bijzondere voorwaarde
De deskundigen hebben geadviseerd om de plaatsing binnen Forensisch Centrum aan ‘t IJ op te nemen als bijzondere voorwaarde, welke plaatsing gezien dient te worden als een klinische opname. Ook de officier van justitie heeft dit gevorderd en de rechtbank onderschrijft het belang van een (spoedige) behandeling en plaatsing van verdachte in Forensisch Centrum aan ‘t IJ. De rechtbank zal deze klinische opname als bijzondere voorwaarde verbinden aan de voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de maximale duur van de proeftijd. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet is vast te stellen hoe lang de behandeling van verdachte in beslag zal nemen. Nu het Forensisch Centrum aan ‘t IJ tevens de mogelijkheid voor gefaseerd wonen biedt en de rechtbank het van belang acht dat dit stadium van de behandeling nog in een gedwongen kader plaatsvindt, acht de rechtbank een langere duur van de klinische opname aangewezen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Verlengbare PIJ-maatregel
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op verdachtes problematiek, de veelvoud aan feiten waar hij thans voor wordt berecht en de omstandigheden waaronder die zijn gepleegd, moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank overweegt daarbij dat verdachte in een relatief korte periode meerdere strafbare feiten heeft gepleegd waarbij hij meerdere malen heeft getoond fors geweld niet te schuwen ten behoeve van zijn eigen gewin. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

In beslag genomen goederen

De rechtbank acht de in beslag genomen voorwerpen, te weten een groene North Face jas en een zwarte Nike trainingsbroek, zoals vermeld op de beslaglijst, vatbaar voor verbeurdverklaring nu deze voorwerpen zijn gebruikt bij het begaan van feit 1 onder parketnummer 18/840039-19 en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte.
De rechtbank acht het in beslag genomen voorwerp, te weten een zilver wapen, een ploertendoder en een balletjespistool zoals vermeld op de beslaglijst, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke strafbare feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen, te weten Nike schoenen en een Adidas broek, zoals vermeld op de beslaglijst, moeten worden teruggeven aan de rechthebbende.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1.
[slachtoffer 3], tot een bedrag van € 300,- ter zake van materiële schade en € 1.600,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2.
[slachtoffer 4], tot een bedrag van € 1.600,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] met betrekking tot de gevraagde vergoeding ter zake de geleden materiële schade volledig kan worden toegewezen. Ten aanzien van de gevraagde vergoeding ter zake immateriële schade stelt de officier zich op het standpunt dat de vordering voor een deel, te weten tot een bedrag van
€ 1.000,- dient te worden toegewezen nu [slachtoffer 3] niet degene is geweest die is bedreigd met het mes. Daarbij vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedings-maatregel zonder vervangende jeugddetentie, toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en toepassing van de wettelijke rente.
Met betrekking tot de vordering van [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, toepassing van de hoofdelijkheidsclausule en toepassing van de wettelijke rente
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 3] met betrekking tot de gevraagde vergoeding ter zake materiële schade kan worden toegewezen. Ten aanzien van de door benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gevraagde vergoeding voor immateriële schadevergoeding heeft de raadsvrouw bepleit dat zij hierin niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard vanwege het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde partij [slachtoffer 3] de gestelde schade van € 1.900,- heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 2 onder parketnummer 18/840039-19 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
25 april 2019. Naar het oordeel van de rechtbank is daarnaast voldoende aannemelijk geworden dat benadeelde partij [slachtoffer 4] de gestelde schade van € 1.600,- heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 2 onder parketnummer 18/840039-19 bewezen verklaarde. Ook deze vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 april 2019.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 2 maart 2018, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan
50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op
16 maart 2018.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat - mede gelet op de door haar geëiste PIJ-maatregel - de vordering d.d. 15 november 2019 tot tenuitvoerlegging van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf, wordt afgewezen.
De raadsvrouw heeft eveneens gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf. Gelet op hetgeen op de terechtzitting is behandeld en besproken en de straf en maatregel die de rechtbank aan verdachte zal opleggen, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 188, 284, 312, 317 en 326 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18/840039-19, het onder
1 primair en 2 onder parketnummer 18/840081-18 en het onder parketnummer 18/146586-19 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 203 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte op
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenvoor de duur van twee jaren
.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich gedurende en door de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen te bepalen periode meldt bij de jeugdreclassering, eventuele huisbezoeken daaronder begrepen, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde zich onder behandeling stelt van het Forensisch Centrum aan ‘t IJ en hier woont, gefaseerd wonen hieronder begrepen,
voor maximaal de duur van de proeftijd, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en afspraken bij Forensisch Centrum aan ‘t IJ;
3. dat veroordeelde na afloop van de genoemde behandeling onder 2 meewerkt aan een ambulant behandeltraject, nader in te vullen door de jeugdreclassering, indien deze behandeling door de jeugdreclassering is geïndiceerd;
4. dat veroordeelde zich niet in de gemeente Groningen zal bevinden, voor zover en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
5. dat veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht;
6. dat veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met vrienden zonder de uitdrukkelijke toestemming van het Forensisch Centrum aan ‘t IJ en de jeugdreclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde zal meewerken aan het in kaart brengen van deze vrienden;
7. dat veroordeelde volgens het lesrooster onderwijs volgt;
8. dat veroordeelde zich houdt aan overige aanwijzingen van de jeugdreclassering, voor zover en zolang de jeugdreclassering dat nodig acht, waaronder begrepen:
- dat veroordeelde zich houdt aan thuiskomtijden in overleg met het Forensisch Centrum aan ‘t IJ en de jeugdreclassering en dat veroordeelde tot aan de eerste evaluatie geen vrije tijd heeft zonder begeleiding of toezicht van een goedgekeurde volwassene;
- dat veroordeelde actief meewerkt aan inspectie van zijn kamer, zijn telefoon en internetgebruik. Veroordeelde kan dagelijks gecontroleerd worden met betrekking tot het verbod op contacten met vrienden, dit geldt voor alle communicatiemiddelen. Veroordeelde geeft het betreffende apparaat aan de begeleiding als daarom wordt gevraagd ter controle van de inhoud. Veroordeelde zal op geen enkele wijze contact opnemen of laten opnemen met medeverdachte(n);
- dat veroordeelde bereikbaar is voor de begeleiding en de jeugdreclassering op momenten te bepalen door de jeugdreclassering en het Forensisch Centrum aan ‘t IJ. Er is wekelijks contact en veroordeelde draagt zelf zorg voor een minimaal wekelijks contact door het contact te leggen.
Geeft aan de Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop de voorlopige hechtenis gelijk is aan de op te leggen jeugddetentie.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen groene North Face jas en zwarte Nike trainingsbroek, zoals vermeld op de beslaglijst.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen zilveren wapen, de ploertendoder en het balletjespistool, zoals vermeld op de beslaglijst.
Gelast de teruggaveaan de rechthebbende van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven Nike schoenen en Adidas broek, zoals vermeld op de beslaglijst.
Ten aanzien van 18/840039-19, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.900,- (zegge: duizend negenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3]te betalen een bedrag van € 1.900,- (zegge: duizend negenhonderd euro). Dit bedrag bestaat uit € 300,- aan materiële schade en € 1.600,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.600,- (zegge: duizend zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 april 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4]te betalen een bedrag van € 1.600,- (zegge: duizend zeshonderd euro). Dit bedrag bestaat uit € 1.600,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 4]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/248444-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 2 maart 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. S. Zwarts, kinderrechter, en mr. I. Kluiter, rechter, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2020.