ECLI:NL:RBNNE:2020:3784

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
18/190701-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van poging doodslag en winkeldiefstallen met bijzondere voorwaarden

Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en twee winkeldiefstallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft een incident op 22 juli 2020 in Groningen, waar de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer heeft aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk geweld hebben toegepast, wat heeft geleid tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen. De rechtbank heeft de ernst van het geweld, dat op klaarlichte dag voor een supermarkt plaatsvond, zwaar meegewogen in de strafmaat. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen, wat ook heeft bijgedragen aan de strafoplegging. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling, gezien het recidivegevaar en de problematiek van de verdachte, waaronder verslavingsproblematiek en het ontbreken van een verblijfsstatus. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hogere straf had geëist, niet volledig overgenomen, maar heeft wel een gevangenisstraf opgelegd die de ernst van de feiten recht doet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/190701-20
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/103720-20 en 18/113925-20
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/275836-19 en 18/820126-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 november 2020 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
20 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Özsaran, advocaat te Groningen.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.
Daarnaast is de heer [naam 1], reclasseringswerker bij VNN, verschenen als deskundige.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
t.a.v. parketnummer 18/190701-20
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer], tezamen met zijn mededader, althans alleen, een of meermalen in het gezicht heeft geslagen, en/of vastgepakt en/of vastgehouden, en/of (vervolgens) een of meermalen geslagen/gestompt, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op hem is gaan zitten en/of hem (vervolgens) een of meermalen heeft geslagen/gestompt, en/of om die [slachtoffer] heen is gelopen en/of hem (vervolgens) een of meermalen op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Groningen
openlijk, te weten, in de hal van de [benadeelde partij 1]/in het trappenhuis van Q-Park, aan/nabij het gedempte Zuiderdiep, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer], tezamen met zijn mededader, althans alleen, een of meermalen in het gezicht te slaan en/of vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) een of meermalen te slaan/stompen, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) op hem te gaan zitten en/of hem (vervolgens) een of meermalen te slaan/te stompen, en/of om die [slachtoffer] heen te lopen en/of hem (vervolgens) een of meermalen op/tegen het hoofd en/of lichaam te trappen/te schoppen,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Groningen
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer], tezamen met zijn mededader, althans alleen, een of meermalen in het gezicht te slaan en/of vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) een of meermalen te slaan/stompen, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) op hem te gaan zitten en/of hem (vervolgens) een of meermalen te slaan/te stompen, en/of om die [slachtoffer] heen te lopen en/of hem (vervolgens) een of meermalen op/tegen het hoofd en/of lichaam te trappen/te schoppen;
t.a.v. parketnummer 18/103720-20
hij op of omstreeks 15 april 2020 te Groningen een hoeveelheid bier (o.a. Amstel, Leffe, Vedette en Liefmans), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
t.a.v. parketnummer 18/113925-20
hij op of omstreeks 27 april 2020 te Groningen, een pak boterhamworst, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder parketnummer 18/190701-20 primair en het onder parketnummers 18/103720-20 en 18/113925-20 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder parketnummer 18/190701-20 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Wel kan volgens de raadsvrouw de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging worden bewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit de camerabeelden volgt dat verdachte gedurende het incident niet actief heeft meegedaan en dat hij uiteindelijk enkele keren tegen het hoofd/gezicht van aangever heeft getrapt. Verdachte was zich op dat moment niet bewust van de mogelijke gevolgen van het trappen tegen het hoofd. Dat verdachte deze mogelijke gevolgen wel ter terechtzitting heeft benoemd, kan meer als een inschatting achteraf worden aangemerkt. Uit de omstandigheden van het geval kan geen aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel worden afgeleid. Op de foto van aangever is geen ernstig letsel zichtbaar en er is geen geneeskundige verklaring waaruit de aard van het letsel blijkt. Daarnaast is niet gebleken dat verdachte dusdanig hard schoeisel droeg dat hij daarmee ernstig letsel zou kunnen veroorzaken. Ten slotte is op de camerabeelden niet te zien dat verdachte met kracht heeft geschopt: hij brengt zijn been niet naar achteren en hij haalt dus niet uit.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde diefstallen onder parketnummers 18/103720-20 en 18/113925-20.
Oordeel van de rechtbank
t.a.v. parketnummer 18/190701-20
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 20 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het kan kloppen dat ik [slachtoffer] meerdere keren heb geschopt vlak voor de ingang van de [benadeelde partij 1]. Ik ben de man die wordt beschreven als de man met de gele jas. Mijn bijnaam is [naam 2].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 22 juli 2020, opgenomen op pagina 1 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020197564 van 23 juli 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 22 juli 2020 zat ik voor de ingang van de Q-park parkeergarage en de ingang van de [benadeelde partij 1] gelegen aan de Tweede Drift Gedempte Zuiderdiep te Groningen. Er kwamen twee mannen op mij aflopen. Ik weet dat in ieder geval een persoon “[naam 3]” genoemd wordt. De andere man heeft als bijnaam “[naam 2]”, maar dit weet ik niet zeker. Ik werd door deze “[naam 3]” meerdere keren geslagen in mijn gezicht. Ik heb geprobeerd naar binnen te vluchten. Dit lukte, echter bleven zij achter mij aankomen en werd ik vastgepakt. Dit gebeurde bij de liften van de parkeergarage en de ingang van de [benadeelde partij 1]. Ik ben toen wederom meerdere malen geslagen en terwijl ik geslagen werd, werd ik vastgehouden. Vervolgens belandde ik ook op enig moment op de grond en werd er ook nog tegen mijn hoofd getrapt. Ik heb door dit voorval veel pijn aan mijn hoofd en ook heb ik behoorlijk gebloed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2020, opgenomen op pagina 6 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 22 juli 2020 kregen wij van het personeel van de [benadeelde partij 1] aan het Gedempte Zuiderdiep een USB-stick met de beelden. Op deze beelden zag ik, verbalisant [verbalisant], het volgende:
Om 19:03 uur zag ik drie manspersonen bij de zijingang van de [benadeelde partij 1] staan.
Om 19:04 uur zag ik de verdachte met de groene jas de eerste klap uitdelen aan het slachtoffer.
Om 19:04 uur zag ik dat de twee verdachten en het slachtoffer in de hal van de [benadeelde partij 1] belanden. Ik zag dat het slachtoffer wordt vastgehouden door de verdachte in de gele jas. Ik zag de verdachte met de groene jas meerdere klappen uitdelen aan het slachtoffer.
Om 19:05 uur zag ik het slachtoffer op de grond liggen. Ik zag dat de verdachte met de groene jas bovenop het slachtoffer zitten en klappen uitdeelde. Ik zie dat de verdachte met de gele jas om het slachtoffer heen liep. Ik zag dat de verdachte met de gele jas zesmaal op het hoofd van de verdachte trapt met zijn rechtervoet.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier het volgende vast. Op de camerabeelden zijn verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en aangever [slachtoffer] te zien bij de ingang van de [benadeelde partij 1] en de parkeergarage, waar kennelijk een conflict is ontstaan. Medeverdachte [medeverdachte] heeft aangever geslagen en het conflict heeft zich vervolgens binnen voortgezet. Medeverdachte [medeverdachte] heeft hier aangever meerdere malen geslagen/gestompt terwijl verdachte aangever vasthield. Daarna is aangever op de grond terecht gekomen. Medeverdachte [medeverdachte] is bovenop aangever gaan zitten, waarna verdachte zes keer met geschoeide voet op het hoofd van aangever heeft getrapt.
Medeplegen
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeverdachte, op het moment dat zij binnen waren, afwisselend en gelijktijdig geweld hebben toegepast en dat zij elkaar in hun optreden hebben versterkt, door aangever in bedwang te houden terwijl de ander geweld toepaste. Nu de geweldstoepassing uit meerdere momenten bestond en zij hiermee kennelijk bewust zijn doorgegaan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft ontkend dat hij opzet had op de dood van aangever. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de genoemde gedragingen voorwaardelijk opzet opleveren.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte de aanmerkelijke kans opleverden dat aangever zou komen te overlijden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat medeverdachte [medeverdachte] meerdere malen tegen het hoofd van aangever heeft geslagen/gestompt en dat verdachte diverse malen met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is met vitale levensfuncties, waaronder het brein, zodat een levensbedreigende situatie kan worden aangenomen. De rechtbank acht de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij aangever, dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag.
t.a.v. parketnummer 18/103720-20
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2020;
2. een formulier proces-verbaal aangifte, op 15 april 2020 ingevuld door [naam 4] namens [benadeelde partij 1], opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020096511 van 16 april 2020.
t.a.v. parketnummer 18/113925-20
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2020;
2. een formulier proces-verbaal aangifte, op 27 april 2020 ingevuld door [naam 5] namens [benadeelde partij 2] supermarkten, opgenomen op pagina 1 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020108123 van 6 mei 2020.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/190701-20 primair en onder parketnummers 18/103720-20 en 18/113925-20 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
t.a.v. parketnummer 18/190701-20
hij op 22 juli 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer], tezamen met zijn mededader, meermalen in het gezicht heeft geslagen, en vastgepakt en vastgehouden, en vervolgens meermalen geslagen/gestompt, en (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op hem is gaan zitten en hem vervolgens een of meermalen heeft geslagen/gestompt, en om die [slachtoffer] heen is gelopen en hem vervolgens meermalen op/tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. parketnummer 18/103720-20
hij op 15 april 2020 te Groningen een hoeveelheid bier (o.a. Amstel, Leffe, Vedette en Liefmans), dat aan een ander toebehoorde, te weten aan de [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
t.a.v. parketnummer 18/113925-20
hij op 27 april 2020 te Groningen een pak boterhamworst, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan het winkelbedrijf [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
18/190701-20: medeplegen van poging tot doodslag;
18/103720-20: diefstal;
18/113925-20: diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/190701-20 primair en onder parketnummers 18/103720-20 en 18/113925-20 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie nemen een gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 28 maanden als uitgangspunt bij licht tot matig letsel. Bij het bepalen van de hoogte van de eis zijn de ernst van het feit, de rol van verdachte ten opzichte van zijn medeverdachte en eerdere relevante veroordelingen in aanmerking genomen. Om het recidivegevaar in te perken dienen ruim geformuleerde bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, inhoudende de meldplicht, een klinische behandeling voor maximaal 1 jaar in [instelling] of een soortgelijke instelling en een alcohol- en drugsverbod.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - uitgaande van een veroordeling wegens openlijke geweldpleging en twee diefstallen - gepleit voor oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden zoals begeleid wonen en een ambulante behandeling, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De door de reclassering geadviseerde pro-Justitiarapportage dan wel oplegging van de ISD-maatregel is niet aan de orde. Er dient in de strafmaat rekening te worden gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Als de twee voorwaardelijke straffen, waarvan thans tenuitvoerlegging is gevorderd, ten uitvoer zullen worden gelegd, heeft de reclassering tijd om invulling te geven aan de bijzondere voorwaarden. De bijzondere voorwaarden kunnen ruim geformuleerd worden om de reclassering meer armslag te geven.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 9 oktober 2020 en de e-mail van de reclassering d.d. 19 oktober 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Medeverdachte [medeverdachte] heeft het slachtoffer [slachtoffer] meerdere malen tegen het hoofd en lichaam geslagen/gestompt en verdachte heeft het slachtoffer tot zes keer toe tegen het hoofd geschopt, terwijl medeverdachte [medeverdachte] op het slachtoffer zat om hem in bedwang te houden. Dit agressieve gedrag rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Naast de gevolgen die het voor het slachtoffer heeft gehad, draagt dergelijk geweld, zeker als het op klaarlichte dag voor de ingang van een supermarkt wordt gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Op een dergelijk ernstig feit kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met oplegging van een gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is geëist. Hoewel de aanleiding van het conflict tussen het slachtoffer enerzijds en verdachte en medeverdachte [medeverdachte] anderzijds de rechtbank niet duidelijk is geworden, volgt uit de camerabeelden en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat ook het slachtoffer een zekere rol heeft gehad in het ontstaan van het conflict dat uiteindelijk is uitgemond in voornoemde gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank neemt daarnaast in strafverhogende zin in aanmerking dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit met een geweldscomponent.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Verdachte heeft hiermee geen respect getoond voor andermans eigendommen. Dergelijke feiten zorgen voorts voor schade en overlast bij winkeliers. Verdachte is bovendien eerder herhaaldelijk onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van winkeldiefstallen. Uitgaande van de oriëntatiepunten van het LOVS ten aanzien van veelvuldige recidive bij winkeldiefstallen, zal de rechtbank voor iedere winkeldiefstal de op te leggen gevangenisstraf voor de duur van 1 maand verhogen.
Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Door de reclassering is ter terechtzitting geadviseerd om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dader (ISD-maatregel) op te leggen. De rechtbank zal dit advies niet overnemen, alleen al vanwege het feit dat de maatregel niet is gevorderd door de officier van justitie. Wel ziet de rechtbank in de rapporten van de reclassering aanleiding om een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen. Uit het rapport volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico en dat aan de uitgebreide justitiële documentatie factoren als ernstige verslavingsproblematiek, beperkte verstandelijke vermogens, sociale desintegratie, dakloosheid, het ontbreken van een verblijfsstatus en een zeer beperkt inkomen ten grondslag liggen. Hoewel de reclassering op dit moment (nog) geen concrete invulling kan geven aan te stellen bijzondere voorwaarden, mede doordat plaatsingsmogelijkheden in een instelling beperkt zijn door de combinatie van problematiek, is de rechtbank van oordeel dat de bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn ter voorkoming en beperking van verdere recidive. De rechtbank zal daarom de door de officier van justitie en verdediging genoemde voorwaarden als bijzondere voorwaarden stellen. Nu de reclassering nog geen concreet plan van aanpak heeft, zullen de bijzondere voorwaarden ruim geformuleerd worden - ook omdat de reclassering door problemen rond financiering van hulpverlening door het ontbreken van een verblijfsstatus wordt beperkt in de mogelijkheden. De rechtbank zal daarbij geen alcoholverbod stellen omdat dit in verband met de verslavingsproblematiek van verdachte niet onmiddellijk haalbaar wordt geacht, maar wel zal zij de reclassering in de gelegenheid stellen hieromtrent afspraken te maken met verdachte. In dat kader zal de rechtbank aan verdachte wel de verplichting opleggen om mee te werken aan controles op zijn alcoholgebruik, zo vaak als de reclassering dat nodig acht en op de wijze die de reclassering nodig acht.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden opleggen, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Ten aanzien van parketnummer 18/275836-19
Bij onherroepelijk vonnis van 4 december 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 19 december 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 16 september 2020, gekoppeld aan parketnummer 18/103720-20, de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit onder parketnummer 18/103720-20 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.
Ten aanzien van parketnummer 18/820126-19
Bij onherroepelijk vonnis van 10 april 2019 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Assen is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 25 april 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 16 september 2020, gekoppeld aan parketnummer 18/103720-20, de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit onder parketnummer 18/103720-20 heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 63, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/190701-20 primair en onder parketnummers 18/103720-20 en 18/113925-20 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op afspraken meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland (VNN), Canadalaan 1 te Groningen;
2. dat de veroordeelde zich, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, gedurende maximaal 1 jaar zal laten opnemen in [instelling] te [plaats], althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, een ambulante behandeling volgt bij een behandelinstelling, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
4. dat de veroordeelde, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
5. dat de veroordeelde zich zal houden aan afspraken met de reclassering over alcoholgebruik en dat veroordeelde ten behoeve van de naleving van deze afspraken mee zal werken aan urineonderzoek of ademonderzoek.
6. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en dat veroordeelde ten behoeve van de naleving van dit verbod mee zal werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/275836-19:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 4 december 2019, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/820126-19:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 10 april 2019, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 42 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2020.
De griffier en mr. H.R. Bracht zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.