ECLI:NL:RBNNE:2020:3774

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
18/190674-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met bijzondere voorwaarden

Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1982, die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 juli 2020, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer, [slachtoffer], opzettelijk van het leven heeft geprobeerd te beroven door hem meerdere keren in het gezicht te slaan en te trappen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte in nauwe en bewuste samenwerking hebben gehandeld, wat het medeplegen van de poging tot doodslag bewezen acht. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder de verplichting om mee te werken aan controles op alcoholgebruik en een opname in een instelling te Beilen. De rechtbank heeft geen alcoholverbod opgelegd, omdat dit niet haalbaar werd geacht gezien de verslavingsproblematiek van de verdachte. De uitspraak is gedaan na een zitting op 20 oktober 2020, waar de verdachte en zijn advocaat, mr. W. Schoo, aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie, mr. L. de Graaf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/190674-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 november 2020 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
ingeschreven te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
20 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Schoo, advocaat te Groningen.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Groningen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer], tezamen met zijn mededader, althans alleen, een of meermalen in het gezicht heeft geslagen, en/of vastgepakt en/of vastgehouden, en/of (vervolgens) een of meermalen geslagen/gestompt, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) op hem is gaan zitten en/of hem (vervolgens) een of meermalen heeft geslagen/gestompt, en/of om die [slachtoffer] heen is gelopen en/of hem (vervolgens) een of meermalen op/tegen het hoofd en/of lichaam heeft getrapt/geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Groningen
openlijk, te weten, in de hal van de Albert Heijn/in het trappenhuis van Q-Park, aan/nabij het gedempte Zuiderdiep, in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer]
door die [slachtoffer], tezamen met zijn mededader, althans alleen, een of meermalen in het gezicht te slaan en/of vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) een of meermalen te slaan/stompen, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) op hem te gaan zitten en/of hem (vervolgens) een of meermalen te slaan/te stompen, en/of om die [slachtoffer] heen te lopen en/of hem (vervolgens) een of meermalen op/tegen het hoofd en/of lichaam te trappen/te schoppen,
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 juli 2020 te Groningen
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer], tezamen met zijn mededader, althans alleen, een of meermalen in het gezicht te slaan en/of vast te pakken en/of vast te houden en/of (vervolgens) een of meermalen te slaan/stompen, en/of (terwijl die [slachtoffer] op de grond ligt) op hem te gaan zitten en/of hem (vervolgens) een of meermalen te slaan/te stompen, en/of om die [slachtoffer] heen te lopen en/of hem (vervolgens) een of meermalen op/tegen het hoofd en/of lichaam te trappen/te schoppen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, van de (impliciet) primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, en van de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft aangever geslagen, wat mishandeling oplevert. Het is de vraag of sprake was van medeplegen, omdat er geen afspraken waren en het erop lijkt dat verdachte zich er niet bewust van is geweest dat medeverdachte [medeverdachte] zich ermee bemoeide en schopte. Indien de rechtbank medeplegen wel bewezen acht, dan kan eventueel slechts openlijke geweldpleging worden bewezen. Uit de omstandigheden van het geval kan geen aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel worden afgeleid. Op de foto van aangever is geen ernstig letsel zichtbaar en er is geen geneeskundige verklaring waaruit de aard van het letsel blijkt. Daarnaast is niet gebleken dat medeverdachte dusdanig hard schoeisel droeg dat hij daarmee ernstig letsel zou kunnen veroorzaken. Ten slotte is op de camerabeelden niet te zien dat medeverdachte met kracht heeft geschopt.
De raadsman heeft opgemerkt dat, ondanks de verklaring van verdachte dat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging, hetgeen de verdachte daaromtrent stelt niet kan leiden tot een geslaagd beroep op noodweer(exces).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 20 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb [slachtoffer] meerdere keren geslagen vlak voor de ingang van de Albert Heijn. Ik ben de man die wordt beschreven als de man met de groene jas. Mijn bijnaam is [naam 1].
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 22 juli 2020, opgenomen op pagina 1 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020197564 van 23 juli 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 22 juli 2020 zat ik voor de ingang van de Q-park parkeergarage en de ingang van de Albert Heijn gelegen aan de Tweede Drift Gedempte Zuiderdiep te Groningen. Er kwamen twee mannen op mij aflopen. Ik weet dat in ieder geval een persoon “[naam 1]” genoemd wordt. De andere man heeft als bijnaam “[naam 2]”, maar dit weet ik niet zeker. Ik werd door deze “[naam 1]” meerdere keren geslagen in mijn gezicht. Ik heb geprobeerd naar binnen te vluchten. Dit lukte, echter bleven zij achter mij aankomen en werd ik vastgepakt. Dit gebeurde bij de liften van de parkeergarage en de ingang van de Albert Heijn. Ik ben toen wederom meerdere malen geslagen en terwijl ik geslagen werd, werd ik vastgehouden. Vervolgens belandde ik ook op enig moment op de grond en werd er ook nog tegen mijn hoofd getrapt. Ik heb door dit voorval veel pijn aan mijn hoofd en ook heb ik behoorlijk gebloed.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2020, opgenomen op pagina 6 en verder van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 22 juli 2020 kregen wij van het personeel van de Albert Heijn aan het Gedempte Zuiderdiep een USB-stick met de beelden. Op deze beelden zag ik, verbalisant [verbalisant], het volgende:
Om 19:03 uur zag ik drie manspersonen bij de zijingang van de Albert Heijn staan.
Om 19:04 uur zag ik de verdachte met de groene jas de eerste klap uitdelen aan het slachtoffer.
Om 19:04 uur zag ik dat de twee verdachten en het slachtoffer in de hal van de Albert Heijn belanden. Ik zag dat het slachtoffer wordt vastgehouden door de verdachte in de gele jas. Ik zag de verdachte met de groene jas meerdere klappen uitdelen aan het slachtoffer.
Om 19:05 uur zag ik het slachtoffer op de grond liggen. Ik zag dat de verdachte met de groene jas bovenop het slachtoffer zitten en klappen uitdeelde. Ik zie dat de verdachte met de gele jas om het slachtoffer heen liep. Ik zag dat de verdachte met de gele jas zesmaal op het hoofd van de verdachte trapt met zijn rechtervoet.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt op grond van de stukken in het dossier het volgende vast. Op de camerabeelden zijn verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en aangever [slachtoffer] Abid [slachtoffer] te zien bij de ingang van de Albert Heijn en de parkeergarage, waar kennelijk een conflict is ontstaan. Verdachte heeft aangever geslagen en het conflict heeft zich vervolgens binnen voortgezet. Verdachte heeft hier aangever meerdere malen geslagen/gestompt terwijl medeverdachte [medeverdachte] aangever vasthield. Daarna is aangever op de grond terecht gekomen. Verdachte is bovenop aangever gaan zitten, waarna medeverdachte [medeverdachte] zes keer met geschoeide voet op het hoofd van aangever heeft getrapt.
Medeplegen
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn medeverdachte, op het moment dat zij binnen waren, afwisselend en gelijktijdig geweld hebben toegepast en dat zij elkaar in hun optreden hebben versterkt, door aangever in bedwang te houden terwijl de ander geweld toepaste. Nu de geweldstoepassing uit meerdere momenten bestond en zij hiermee kennelijk bewust zijn doorgegaan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van geweldsuitoefeningen ten opzichte van aangever. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft ontkend dat hij opzet had op de dood van aangever. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of de genoemde gedragingen voorwaardelijk opzet opleveren.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat de gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte de aanmerkelijke kans opleverden dat aangever zou komen te overlijden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte meerdere malen tegen het hoofd van aangever heeft geslagen/gestompt en dat medeverdachte [medeverdachte] diverse malen met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever heeft getrapt. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is met vitale levensfuncties, waaronder het brein, zodat een levensbedreigende situatie kan worden aangenomen. De rechtbank acht de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij aangever, dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van het medeplegen van een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer], tezamen met zijn mededader, meermalen in het gezicht heeft geslagen, en vastgepakt en vastgehouden, en vervolgens meermalen geslagen/gestompt, en (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) op hem is gaan zitten en hem vervolgens een of meermalen heeft geslagen/gestompt, en om die [slachtoffer] heen is gelopen en hem vervolgens meermalen op/tegen het hoofd heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. De richtlijnen van het Openbaar Ministerie nemen een gevangenisstraf voor de duur van 12 tot 28 maanden als uitgangspunt bij licht tot matig letsel. Bij het bepalen van de hoogte van de eis is de ernst van het feit in aanmerking genomen: het in het openbaar in vereniging plegen van heftig geweld, terwijl het slachtoffer op de grond ligt. De ernst van het feit rechtvaardigt niet een korter onvoorwaardelijk deel, waardoor de beoogde opnamedatum in [instelling] te Beilen van 19 november 2020 niet gehaald kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - uitgaande van een veroordeling wegens mishandeling - gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 89 dagen voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Op deze wijze zou verdachte op 19 november 2020 kunnen starten met de klinische behandeling in [instelling] te Beilen. In afwijking van het advies van de reclassering heeft de raadsman betoogd dat een alcoholverbod niet haalbaar is en dat als bijzondere voorwaarde slechts het controleren op het gebruik van alcohol dient te worden opgenomen. Daarnaast dient volgens de raadsman het innemen van medicijnen niet als voorwaarde te worden opgenomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van het Leger des Heils d.d. 21 september 2020 en 19 oktober 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer] meerdere malen tegen het hoofd en lichaam geslagen/gestompt en medeverdachte [medeverdachte] heeft het slachtoffer tot zes keer toe tegen het hoofd geschopt, terwijl verdachte op het slachtoffer zat om hem in bedwang te houden. Dit agressieve gedrag rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Naast de gevolgen die het voor het slachtoffer heeft gehad, draagt dergelijk geweld, zeker als het op klaarlichte dag voor de ingang van een supermarkt wordt gepleegd, bij aan gevoelens van onveiligheid en onbehagen in de samenleving. Op een dergelijk ernstig feit kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden gereageerd met oplegging van een gevangenisstraf.
De rechtbank zal echter een lagere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie geëist. Hoewel de aanleiding van het conflict tussen het slachtoffer enerzijds en verdachte en medeverdachte [medeverdachte] anderzijds de rechtbank niet duidelijk is geworden, volgt uit de camerabeelden en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat ook het slachtoffer een zekere rol heeft gehad in het ontstaan van het conflict dat uiteindelijk is uitgemond in voornoemde gedragingen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
De rechtbank ziet aanleiding om een gedeelte van deze gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op te leggen, zoals geadviseerd door de reclassering. De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als gemiddeld en bijzondere voorwaarden geadviseerd, waaronder het volgen van een klinische behandeling. Verdachte kan op 19 november 2020 terecht in [instelling] te Beilen. De rechtbank is van oordeel dat de bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn ter voorkoming en beperking van recidive. De rechtbank zal daarom de geadviseerde voorwaarden overnemen. De rechtbank zal daarbij geen alcoholverbod opleggen omdat dit in verband met de verslavingsproblematiek van verdachte niet onmiddellijk haalbaar wordt geacht, maar zij zal de reclassering in de gelegenheid stellen hieromtrent afspraken te maken met verdachte. In dat kader zal de rechtbank aan verdachte wel de verplichting opleggen om mee te werken aan controles op zijn alcoholgebruik, zo vaak als de reclassering dat nodig acht en op de wijze die de reclassering nodig acht. Daarnaast zal de rechtbank ook niet in de voorwaarden opnemen dat het innemen van medicijnen onderdeel kan zijn van de behandeling, nu verdachte zich hiertoe niet bereid heeft verklaard.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opleggen, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de hierna te noemen bijzondere voorwaarden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 8 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich op afspraken meldt bij de reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. dat de veroordeelde zich op 19 november 2020 onder begeleiding van DV&O naar [instelling] te Beilen, althans een soortgelijke intramurale instelling, zal begeven, alwaar hij om 10:00 uur terecht kan, teneinde zich gedurende maximaal 1 jaar, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, op te laten nemen, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. dat de veroordeelde zich zal houden aan afspraken met de reclassering over alcoholgebruik en dat veroordeelde ten behoeve van de naleving van deze afspraken mee zal werken aan urineonderzoek of ademonderzoek.
4. dat de veroordeelde zich zal onthouden van het gebruik van drugs en dat hij ten behoeve van de naleving van dit verbod mee zal werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 19 november 2020.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2020.
De griffier en mr. H.R. Bracht zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.