ECLI:NL:RBNNE:2020:3769

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
18/830229-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens ontucht met minderjarigen en strafmotivering

Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee minderjarige meisjes. De verdachte, geboren in 1961, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H.L.P. Fauser, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf. De tenlastelegging omvatte het betasten van de vagina en het schaambeen van de slachtoffers, die op het moment van de feiten nog geen zestien jaar oud waren. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, mede op basis van de verklaringen van de verdachte en getuigen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een contact- en locatieverbod. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die bestonden uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksuele misdragingen en de verwerpelijkheid van het gedrag van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830229-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 oktober 2020. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 7 oktober 2019, op diverse data, te Haren Gn, in de gemeente Groningen, (meermalen) met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten (telkens):
- het brengen van zijn hand in de onderbroek van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens)
- het betasten van de vagina en/of het schaambeen van die [slachtoffer 1];
2.
hij op of omstreeks 7 oktober 2019 te Haren Gn, in de gemeente Groningen, met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het brengen van zijn hand in de onderbroek van die [slachtoffer 2] en/of (vervolgens)
- het betasten van de vagina en/of het schaambeen van die [slachtoffer 2].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 10 oktober 2019,
opgenomen op pagina 50 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100-2019267378 van 5 februari 2020, inhoudend de verklaring van [getuige 1].
feit 2
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van 8 oktober 2019,
opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer
PL0100-2019267378 van 5 februari 2020, inhoudend de verklaring van [getuige 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2019 tot en met 7 oktober 2019, op diverse data, te Haren Gn, meermalen met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten telkens:
- het brengen van zijn hand in de onderbroek van die [slachtoffer 1] en vervolgens
- het betasten van de vagina en het schaambeen van die [slachtoffer 1];
2.
hij op 7 oktober 2019 te Haren Gn met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het brengen van zijn hand in de onderbroek van die [slachtoffer 2] en vervolgens
- het betasten van de vagina en het schaambeen van die [slachtoffer 2].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, meermalen gepleegd
2. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met dadelijk uitvoerbare algemene en bijzondere voorwaarden die, samengevat weergegeven, neerkomen op een contactverbod, een locatieverbod en een verbod om te werken met minderjarigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf. Tegen het gevorderde contact- en locatieverbod bestaat geen bezwaar. Het verbod om niet met minderjarigen te werken staat niet in verhouding tot de feiten, zodat dit moet worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte moeten meewegen bij het bepalen van de straf: verdachte is erg getroffen door wat er is gebeurd. Hij kan niet meer met kinderen werken. Door de media-aandacht die deze strafzaak heeft en heeft gehad, is de sociale kring van verdachte op de hoogte van wat hij heeft gedaan, en vrienden en kennissen hebben afstand van verdachte genomen.
Verdachte is zich er terdege van bewust dat wat hij heeft gedaan ernstig is. Uit de psychiatrische en psychologische rapportage blijkt dat er kennelijk sprake is van een incident. Een aanleiding om de algemene en bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren is er niet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de Pro Justitia-rapportages van 11 en 14 maart 2020 en het reclasseringsrapport van 30 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bekend dat hij de toen zesjarige [slachtoffer 1] vijfmaal, en de destijds zevenjarige [slachtoffer 2] eenmaal ontuchtig heeft betast. Verdachte heeft telkens zijn hand in hun onderbroekjes gebracht en heeft zijn hand op de vagina en het schaambeen van de meisjes gelegd. Verdachte heeft daarmee artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht geschonden. Dit artikel is erop gericht om bescherming te bieden aan zwakkeren, waaronder minderjarigen, tegen seksuele handelingen door anderen.
De rechtbank heeft verdachte gevraagd hoe hij tot dit gedrag heeft kunnen komen. Verdachte heeft verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode onder grote druk stond en 50 tot 60 uur per week werkte. Onder invloed van die druk en op een moment dat [slachtoffer 1] bij hem in de school op schoot kwam zitten, voelde verdachte een zekere opwinding die hem ertoe heeft gebracht om zijn hand in het onderbroekje en tot op de vagina en het schaambeen van [slachtoffer 1] te brengen. De stress die verdachte ervoer viel hierdoor even van hem af. Verdachte verklaarde voorts dat hij zich kind onder de kinderen ging voelen en dat hij de rollen door elkaar ging halen. Anderzijds heeft verdachte verklaard dat hij tegelijkertijd het besef had dat wat hij deed niet was toegestaan.
De rechtbank heeft, ook desgevraagd, geen duidelijkheid gekregen waarom de aangevoerde redenen voor verdachte aanleiding vormden om de tenlastegelegde gedragingen te verrichten bij deze twee kleine meisjes, die, zo begrijpt de rechtbank, dol op verdachte waren. Verdachte stelt zeer begaan te zijn met kinderen. Voor zover verdachte heeft gesteld dat de stress even van hem afviel door de ontuchtige handelingen acht de rechtbank dat, ook in dat licht, volstrekt onbegrijpelijk. Bovendien had verdachte allerlei niet-strafbare manieren kunnen aanwenden om dat doel te bereiken. In plaats daarvan heeft verdachte ervoor gekozen deze zes- respectievelijk zevenjarige meisjes ontuchtig te betasten. Meisjes, voor wie verdachte een geliefd en vertrouwd persoon was waarin zij volledig vertrouwen hadden en moesten kunnen hebben gelet op zijn rol als begeleider op school. Dat vertrouwen heeft hij beschaamd. Verdachte heeft zijn strafbare gedrag bovendien meerdere malen herhaald, ondanks het besef dat verdachte stelt al bij het eerste misbruik te hebben gehad dat zijn gedrag ontoelaatbaar was. Verdachte heeft geen weerstand geboden aan de opwinding die hij voelde. Hij heeft zijn persoonlijk genot laten prevaleren boven de belangen en de bescherming van de twee minderjarige meisjes. De rechtbank acht dit verwerpelijk.
De rechtbank acht het voorts zeer kwalijk dat verdachte beide meisjes, die een bijzondere loyaliteit jegens verdachte voelden, belastte met de geheimhouding van wat gebeurd was en met het schuldgevoel dat zij over hebben gehouden aan het feit dat zij, in weerwil van het verbod dat verdachte hen had opgelegd, toch hun ouders hebben verteld over hetgeen voorgevallen is en de gevolgen daarvan voor verdachte. Verdachte heeft ook daar niet bij stil gestaan en kennelijk alleen maar gedacht aan zijn belang dat zijn gedrag onopgemerkt zou blijven. De rechtbank merkt hierover nog op dat het strafrechtelijk onderzoek naar verdachte eerst is gestart nadat [slachtoffer 2] tegen haar moeder had verteld over wat verdachte die dag bij haar had gedaan. Dit was nadat hij [slachtoffer 1] al meerdere malen ontuchtig had betast. De rechtbank vraagt zich oprecht af, of verdachte zijn gedrag uit eigen beweging zou hebben beëindigd, wanneer [slachtoffer 2] niets aan haar moeder had verteld.
Uit de psychiatrische en psychologische rapportages blijkt dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke of persoonlijkheidsstoornis, en dat bij verdachte geen sprake is van een dwingende doorwerking van een tijdelijke onevenwichtigheid op zijn gedrag ten tijde van het tenlastegelegde, waardoor er geen reden is om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank komt dan ook tot geen andere slotsom dan dat de beslissing van verdachte om de meisjes ontuchtig te betasten telkens bewust is geweest.
Uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen is het de rechtbank duidelijk geworden dat de gedragingen van verdachte tot ingrijpende gevolgen voor de meisjes en hun ouders hebben geleid. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. De rechtbank heeft ter zitting bovendien niet de indruk gekregen dat verdachte zich oprecht bewust is van deze ernstige gevolgen. Verdachte heeft vooral de nadruk gelegd op de gevolgen die het strafbaar handelen voor hemzelf heeft gehad.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Teneinde de ernst van de feiten te benadrukken en om te bevorderen dat verdachte in de toekomst geen strafbare feiten pleegt, acht de rechtbank een voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf aangewezen. Als bijzondere voorwaarde zal de rechtbank verdachte daarbij in het belang van de slachtoffertjes en hun ouders bovendien een contact- en een locatieverbod opleggen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren. Dadelijke uitvoerbaarheid is alleen mogelijk als er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meerdere personen. Hoewel de rechtbank vanwege het gedrag en de houding van verdachte zorgen heeft over de kans op herhaling, acht de rechtbank die kans niet zodanig acuut dat aan dit criterium wordt voldaan, zodat de gevorderde dadelijke uitvoerbaarheid wordt afgewezen.
Om dezelfde reden zal de rechtbank niet overgaan tot het ontzetten van verdachte uit de uitoefening van zijn beroep. Los van het praktische punt dat het beroep van verdachte zich lastig laat definiëren, gaat het hierbij om een zeer verstrekkende bijkomende straf, die in deze zaak onvoldoende wordt gerechtvaardigd door het herhalingsgevaar, zeker nu verdachte niet eerder voor vergelijkbare feiten is veroordeeld.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een mobiele telefoon (Samsung, zwart), een harddisk en een computer (Toshiba, grijs) moeten worden teruggegeven aan veroordeelde nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 22,51 ter zake van materiële schade en € 3.000 ter
vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum
waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 22,51 ter vergoeding van materiële schade en € 3.000 ter
vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum
waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Beide vorderingen kunnen worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
Tegen toewijzen van de beide vorderingen voor zover het materiële schade betreft bestaat geen bezwaar.
De gevorderde immateriële schade moet in beide gevallen worden gematigd tot € 1.000,00, nu de feiten vallen onder categorie 1 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij categorie 2 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven aangezien het zedendelicten gepleegd bij zeer jeugdige slachtoffers betreft. Daarnaast neemt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding in aanmerking de gevolgen die de gedragingen van verdachte op de slachtoffertjes hebben gehad. De vorderingen zullen worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. veroordeelde zal gedurende de proeftijd op geen enkele wijze, direct of indirect, contact
hebben met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en hun ouders;
2. veroordeelde zal zich niet begeven in de nabije omgeving van de woonadressen van de
slachtoffers (zoals aangeduid op de aan dit vonnis gehechte kaarten), zolang de
reclassering dat nodig acht. De reclassering zal het verboden gebied duiden aan
veroordeelde middels kaartjes, welke zijn aangehecht aan dit vonnis.
De controle op de locatieverboden wordt uitgevoerd door de politie.
Voorwaarden daarbij zijn dat veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid,
van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij
de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder
begrepen.
Gelastde teruggave aan veroordeelde [verdachte] van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven mobiele telefoon (Samsung, zwart), een harddisk en een computer (Toshiba, grijs).
Ten aanzien van 18/830229-19, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.022,51, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 3.022,51, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2019. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 22,51 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830229-19, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.022,51 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 3.022,51, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2019. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 22,51 aan materiële schade en
€ 3.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. H.R. Bracht, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2020.
Mr. H.R. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.