ECLI:NL:RBNNE:2020:3758

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
18/740049-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld door minderjarige verdachten in Leeuwarden

Op 27 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2003, die samen met een medeverdachte op 19 oktober 2019 in Leeuwarden betrokken was bij een gewelddadige diefstal. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Rosema, werd beschuldigd van het stelen van oordopjes (AirPods 2 van Apple) en een kettinghanger, terwijl hij geweld gebruikte tegen het slachtoffer. Het Openbaar Ministerie vorderde veroordeling op basis van getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte bevestigden. De verdediging betwistte de beschuldigingen en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal en het gebruik van geweld.

De rechtbank oordeelde dat de diefstal en verduistering van het vest niet wettig en overtuigend konden worden bewezen, en sprak de verdachte hiervan vrij. Echter, de rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met zijn medeverdachte de AirPods en de kettinghanger had gestolen, waarbij geweld werd gebruikt tegen het slachtoffer. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 120 dagen, waarvan 44 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een behandeling en schoolverplichtingen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer voor immateriële schade, vastgesteld op €500, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740049-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 februari 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rosema, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen oordopjes (Earpods2, merk: Apple) en/of een (blauw) vest (merk: Tommy Hilfiger) en/of een kettinghanger (goudkleurig kruisje),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal met een paraplu, althans een (hard) voorwerp, is geslagen en/of meermalen, althans éénmaal tegen zijn hoofd en/of lichaam is geslagen en/of gestompt
en/of
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Leeuwarden, althans in de gemeente Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een vest, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan verdachte en/of diens medeverdachte, en welk vest hij, of zijn medeverdachte, anders dan door misdrijf onder zich had, te weten, (even) in (bruik)leen had gekregen van die [slachtoffer], wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van de verklaring van aangever [slachtoffer] en de verklaring van de getuige [getuige 1] kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] de oordopjes, het blauwe vest en de kettinghanger hebben gestolen en dat ze daarbij geweld hebben gebruikt. Tevens kan op grond van deze verklaringen worden bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] het vest hebben verduisterd. Verdachte droeg dit vest en heeft dit voordat hij wegging niet aan aangever teruggegeven. Er is sprake van een eendaadse samenloop met de diefstal van het vest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent dat hij een rol heeft gehad bij het wegnemen van de goederen. Hij wist niet dat er goederen waren weggenomen. Uit het dossier blijkt ook niet dat hij aan de diefstal een significante bijdrage heeft geleverd. De weggenomen goederen zijn bij de medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen en niet bij verdachte. Verdachte moet daarom van de diefstal met geweld worden vrijgesproken.
Volgens de verklaring van aangever zou verdachte de persoon zijn die een donkerblauw vest van het merk Tommy Hilfiger van hem had geleend en heeft meegenomen. Uit de verklaring van de getuige [getuige 1] blijkt niet dat er een man was die een donker blauw vest droeg. Zij verklaart immers over een man die een wit shirt droeg en een man die een zwart shirt droeg. De man die het witte shirt droeg zou zij met haar golfclub hebben geslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij hard met een stok is geslagen. Er moet daarom van uitgegaan worden dat ze met de man met het witte shirt verdachte bedoelt. Wanneer de politieagenten verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zien lopen dan zien zij ook niet dat een van de jongens een donker blauw vest draagt. Volgens hen heeft een van de jongens een licht vest aan, maar uit de aangifte blijkt niet dat er zo'n vest is ontvreemd. Gelet op deze omstandigheden is er onvoldoende wettig bewijs dat het vest van aangever is ontvreemd, zodat verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de ten laste gelegde diefstal en verduistering van een vest niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Uit de verklaring van aangever blijkt dat hij aan een van de verdachten zijn donkerblauwe of zwarte vest van het merk Tommy Hilfinger heeft uitgeleend en dat deze persoon zich het vest wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dit past bij de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] waaruit blijkt dat een van de verdachten iets zwarts droeg. De agenten houden korte tijd later beide verdachten aan en geven een omschrijving van de kleding die de verdachten dragen. Uit deze omschrijving blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] een witte trui droeg en dat verdachte een lichte trui of vest droeg. Dit vest is inbeslaggenomen en wordt in de kennisgeving van inbeslagname beschreven als een grijs vest. Er wordt geen merk van het vest genoemd. Volgens medeverdachte [medeverdachte] heeft verdachte een vest en een jas van aangever aangehad. Hij verklaart verder dat verdachte de jas nog droeg toen ze wegliepen. Aangever heeft echter geen aangifte gedaan van diefstal van zijn jas. Gelet op deze onduidelijkheden kan de rechtbank niet zonder twijfel vaststellen dat verdachte of zijn medeverdachte het vest van aangever [slachtoffer] heeft gestolen of verduisterd.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 13 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 19 oktober 2019 was ik samen met een jongen genaamd [medeverdachte]. Wij liepen een rondje door Leeuwarden. Wij kwamen een jongen tegen en vroegen hem een papiertje voor een joint. Wij zijn met deze jongen op een bankje gaan zitten en hebben samen met hem gerookt. Ik heb op een gegeven moment een vest en een jas van de jongen geleend. Ik heb die kleding gedragen. Op een gegeven moment zouden we naar het station gaan. De jongen vroeg toen naar zijn spullen. Hij was zijn AirPods kwijt. We hebben naar zijn spullen gezocht. Ik zag toen [medeverdachte] en de jongen vechten. Ik heb de jongen met een paraplu geslagen. Ik heb gezien dat [medeverdachte] de jongen probeerde te schoppen. Voordat ik weg liep ben ik door een vrouw met een stok geslagen. Ik droeg die avond mijn haar hetzelfde als nu. Mijn haar is wat langer dan dat van [medeverdachte] en ik draag het naar een kant. Ik droeg een wit shirt, een zwarte broek en ik had een heuptasje bij mij. [medeverdachte] had een rugtas bij zich.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 19 oktober 2019, opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019278059 van 24 oktober 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Op 19 oktober 2019 kwam ik twee jongens tegen. Ik hoorde dat deze jongens mij aanspraken. Er is een gesprek op gang gekomen. Ik zei tegen de jongens dat ik nog wel een plekje wist waar we rustig konden zitten. Ik wist dat er achter de woningen, gelegen aan de [straatnaam], een klein parkje zat waar ook wat bankjes stonden waar we konden zitten. Hier ben ik met deze jongens heengegaan. Toen wij daar zaten heb ik aan een van deze jongens mijn vest uitgeleend. De jongen zei dat hij het nog steeds koud had en toen heb ik mijn vest weer teruggekregen en heb ik mijn jas aan hem uitgeleend. Na ongeveer een half uur wilde ik richting huis gaan en wilde ik hen naar het busstation brengen. Ik deed mijn vest uit om deze weer aan een van die jongens uit te lenen. Ik kreeg mijn jas terug. In mijn jas merkte ik dat mijn oordopjes eruit waren. Dit waren AirPods 2 van het merk Apple. Deze had ik in het begin van het gesprek nog in, maar deze heb ik uitgedaan en in de binnenzak van mijn jas gestopt. Dit deed ik op het moment dat die jongen mijn jas aan had. Toen ik er achter kwam dat de AirPods weg waren heb ik tegen die jongens gezegd dat ik wat kwijt was. Die jongens zeiden elke keer dat ik rustig aan moest doen. Zij vertelden mij en lieten zien dat ze wilde helpen met zoeken. Toen het wat langer duurde denk ik dat de jongens in de gaten kregen dat we niet weg zouden gaan totdat ik ze terug had. Ze werden agressief. Beide jongens probeerden mij toen vast te pakken. Een van de jongens pakte mij bij mijn rechter bovenarm. Met zijn andere hand ging hij in mijn broekzak en wilde hij hier wat dingen uitpakken. Ik had nu in de gaten dat deze jongens probeerden om spullen van mij te stelen. De jongen die mij vast had heb ik een vuistslag gegeven en daarna duwde ik hem weg. Op dit moment kreeg ik van de andere jongen een paar klappen met een paraplu. Ik voelde dat ik werd vastgepakt door een van de jongens. Ik zag van ongeveer vier meter afstand dat die andere jongen naar mij toe kwam rennen. Ik probeerde de jongen die mij vast had tegen te houden en daardoor kwam ik ten val. Ik lag op dit moment op mijn buik. Ik kon niet heel veel zien, maar ik zag wel een schim mijn kant op rennen. Ik hoorde op dit moment ook iets van een schuttingdeur open gaan. De jongens zijn daarna weggerend in de richting van de [straatnaam]. Ik weet dat ik van deze jongens een paar klappen heb gekregen. Toen de jongens waren weggerend zag ik dat er een vrouw bij mij stond. Deze vrouw heeft mij geholpen en zij heeft de politie gebeld. Ik merkte toen ook dat ik wat spullen kwijt was. De volgende spullen zijn bij mij weggenomen:
- Oordopjes van het merk Apple, type AirPods 2, wit van kleur, op het doosje staat
een smiley;
- Een goudkleurige kettinghanger in de vorm van een kruisje.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 oktober 2019, opgenomen op pagina 58 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik ben woonachtig aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Op 19 oktober 2019 omstreeks 04:40 uur hoorde ik dat er iets van een ruzie gaande was op het speelveldje achter mijn woning. Ik hoorde dat het steeds heftiger werd. Toen heb ik mijn golfclub gepakt en ben ik door mijn schuttingdeur gegaan om zo op het speelveldje achter mijn woning te komen. Op het moment dat ik op het speelveldje kwam zag ik drie mannen welke aan elkaar trokken en tegen elkaar schreeuwden. Ik kan de drie mannen als volgt omschrijven;
Man l en man 2 met beiden een licht getinte huidskleur. Man 3: het slachtoffer, licht getinte huidskleur, donker halflang haar, petje op, lange donkere jas met bontkraag.
Ik hoorde dat er één van de mannen tegen mij riep; 'help mij, help mij'. Ik bedacht me toen dat hij het slachtoffer moest zijn. Dus ik pakte hem vast en trok hem bij de twee mannen vandaan. Ik hoorde dat de jongen, het slachtoffer, toen zei: 'mijn spullen' waarop ik zag dat hij terug naar de twee mannen ging om zijn spullen terug te halen. Ik riep tegen de mannen: 'jullie moeten stoppen'. Ik zag dat de mannen hier niet op reageerde. Ik zag dat man 2 het slachtoffer sloeg. Ik zag dat hij het slachtoffer op zijn rug sloeg. Ik zag dat dit met een vuist en met kracht was. Ik zag op een gegeven moment dat het slachtoffer op de grond lag en dat man 2 boven op hem zat. Ik zag dat man 2 het slachtoffer meerdere keren op zijn hoofd sloeg. Ik zag dat hij dit met beide vuisten deed. Ik hoorde dat man 2 hierop zijn maat riep om hem te komen helpen. Ik zag dat man 1 met een noodgang op ons af kwam rennen en dat hij een grote sprong met beide benen maakte met de intentie het slachtoffer vol op zijn hoofd te raken. Ik zette mijn linker been voor het hoofd van het slachtoffer om de trap van man 1 op te vangen. Ik voelde zijn trap op mijn been, hij schuurde langs mijn been en raakte daarna het slachtoffer. Ik zag dat man 2 van het slachtoffer af was en dat hij een tas pakte bij de bankjes, dit was een rugtas. Ik zag dat de mannen toen wegrenden in de richting van de Schepenbuurt. Op het moment dat de mannen voor mij langs renden heb ik een man nog een flinke mep gegeven met mijn golfclub waardoor de man door zijn benen zakte. Ik zag dat de mannen hierna wegrenden. Ik hoorde het slachtoffer zei: 'ze hebben mijn oordopjes'. Hierop hebben we de politie gebeld.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 19 oktober 2019, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 19 oktober 2019 omstreeks 4.55 uur ter hoogte van de spoorwegovergang Pieter Stuyvesantweg zag ik, [verbalisant 1], twee jongens lopen. Ik zag dat zij uit de [straatnaam] kwamen en linksaf sloegen de Pieter Stuyvesantweg op. Omstreeks 5.00 uur kregen wij een melding van een beroving. Ik herkende uit het signalement de twee jongens die ik enkele minuten daarvoor uit de [straatnaam] zag lopen. Hierop reden wij naar een jongen die op dat moment langs de waterkant van de Emmakade liep en ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat deze jongen dezelfde persoon betrof die ik eerder uit de [straatnaam] zag lopen. Ik zag dat deze jongen een witte paraplu in zijn handen had. Wij zagen dat hij op dat moment alleen was. Wij hielden de jongen, die naar later bleek [verdachte] en hierna te noemen verdachte, staande. Ik, [verbalisant 2], zag op dat moment aan de overkant van de straat, een jongen lopen die eveneens voldeed aan het signalement. Hierop liep ik naar deze jongen toe.
Op het cellencomplex te Leeuwarden, zagen wij dat er bloed zat op de kleding en de paraplu
van de verdachte. Tevens zagen wij dat verdachte een wond op zijn rechter hand had en dat beide handen bebloed waren.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding van 19 oktober 2019, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3]:
Ik, [verbalisant 2], zag een jongen lopen op de Vredeman de Vriesstraat te Leeuwarden. [verbalisant 1] bleef bij de man met de paraplu staan. Ik ben naar de andere jongen gelopen. Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 2], stonden bij de jongen. Wij zeiden tegen de jongen dat hij zijn zakken moest leeg halen. Ik, [verbalisant 3], zag dat de jongen een gouden hanger uit zijn zakken haalde en op de motorkap legde. Wij zagen vervolgens dat de jongen AirPods in zijn handen had en deze op de motorkap van het dienstvoertuig legde. Wij zagen dat er een soort gezicht zat op het hoesje van de AirPods. Ik, [verbalisant 3], vroeg vervolgens aan de collega
die bij de aangever stond of hij meer kon vertellen over de AirPods. Wij hoorden de collega zeggen dat er een soort gezichtje op moest staan. Wij hielden vervolgens de verdachte [medeverdachte] aan.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2019, opgenomen op pagina 63 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 4]:
Ik nam telefonisch contact op met aangever [slachtoffer]. Ik vroeg hem wie van de daders zijn jas had geleend. Ik hoorde hem zeggen dat dit de dunnere jongen was met het langere haar. Ik herkende in de omschrijving die aangever [slachtoffer] gaf verdachte [verdachte]. Ik vroeg aangever [slachtoffer] wie van de twee daders bij hem in de broekzak zocht, toen hij werd vastgehouden. Ik hoorde hem zeggen dat dit de kleinere stevigere dader was met het korte haar. Ik begreep uit zijn omschrijving dat dit verdachte [medeverdachte] moest zijn. Verder vroeg ik hem wie van de twee daders bovenop hem zat en hem had geslagen. Ik hoorde hem zeggen dat hij hierbij wederom verdachte [verdachte] omschreef. Ik hoorde hem zeggen dat de andere dader, die hij omschreef als verdachte [medeverdachte], geprobeerd heeft hem tegen het hoofd te schoppen maar dat dit werd geblokt door de vrouw die hem kwam helpen. Ik toonde hem een foto van het doosje met AirPods welke bij verdachte [medeverdachte] was aangetroffen. Ik hoorde aangever [slachtoffer] zeggen dat het doosje met AirPods op de foto inderdaad zijn doosje was. Verder hoorde ik hem zeggen dat het hangertje dat hij kwijt was een gouden kruisje van de Malteese vlag betrof met daaraan een vogeltje. Ik toonde hem hierop een foto van het hangertje dat was aangetroffen bij verdachte [medeverdachte]. Ik hoorde aangever [slachtoffer] zeggen dat dit inderdaad zijn hangertje was die was weggenomen.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft verklaard dat hij niets met de diefstal te maken heeft en dat hij zich niet bewust was van de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] de AirPods had weggenomen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, het niet anders kan zijn dan dat verdachte wist dat de AirPods waren weggenomen. Volgens aangevers verklaring heeft aangever de AirPods in de binnenzak van zijn jas gestopt terwijl verdachte de jas aanhad. Direct nadat hij de jas terugkreeg heeft hij gemerkt dat de AirPods weg waren. De AirPods zijn dus uit de binnenzak van de jas gehaald terwijl verdachte de jas droeg. Dit moet hij of zelf hebben gedaan of medeverdachte [medeverdachte] met verdachtes medeweten. Indien medeverdachte [medeverdachte] ze heeft weggenomen dan kan het immers niet anders -gelet op het feit dat de AirPods in de binnenzak van de jas zaten- dan dat verdachte dat moet hebben gemerkt en dus geweten. Vervolgens heeft de medeverdachte nog in de broekzak van aangever gevoeld en is op enig moment het kettinghangertje van aangever weggenomen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de diefstal heeft gepleegd. Vervolgens hebben verdachte en de medeverdachte geweld gepleegd tegen aangever toen deze zijn spullen opeiste. Ook daarin zijn zij samen opgetrokken. De gestolen spullen zijn uiteindelijk bij de aanhouding van verdachten in de fouillering van de medeverdachte aangetroffen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 19 oktober 2019 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen oordopjes, te weten AirPods 2 van het merk Apple en een kettinghanger, te weten een goudkleurig kruisje, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat die [slachtoffer] meermalen met een paraplu is geslagen en meermalen tegen zijn hoofd en lichaam is gestompt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen waarvan 105 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden:
- de verplichting naar school te gaan en wanneer er geen school is de verplichting deel te nemen aan het activeringsprogramma van COA;
- de verplichting mee te werken aan een behandeling bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) en de aanwijzingen van de forensische poli van VNN op te volgen;
- de verplichting mee te werken aan een cognitieve gedragstherapie, indien VNN dit nodig vindt;
-de verplichting tot de start van de genoemde behandeling bij de forensische poli van VNN op de donderdagmiddag aanwezig te zijn als de straathoekwerker van VNN op de locatie aanwezig is;
- de verplichting mee te doen aan de weerbaarheidstraining van COA, zodra deze wordt gestart;
- de verplichting medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht in kader van Toezicht en Begeleiding, waarvan de eerste zes maanden een maatregel ITB Criem.
Al deze voorwaarden voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd het geschorste bevel voorlopige hechtenis op te heffen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat -in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt- de door de officier van justitie gevorderde straf passend is. Hierbij heeft zij aangevoerd dat er 76 dagen aan voorarrest moeten worden afgetrokken in plaats van de 75 dagen waarvan de officier van justitie in haar eis van uitgaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 februari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De toen nog vijftienjarige verdachte heeft samen met een ander een diefstal gepleegd. Toen het eveneens nog minderjarige slachtoffer ontdekte dat hij zijn AirPods kwijt was en deze terug wilde hebben heeft verdachte samen met zijn mededader het slachtoffer geslagen en geschopt. Het slachtoffer is uiteindelijk geholpen door een omwonende die wakker was geworden van het lawaai.
Verdachte heeft met dit delict te kennen gegeven geen enkel respect voor het eigendom van anderen te hebben en zijn eigen materiële belangen boven die van anderen te stellen. Een diefstal waarbij geweld wordt gebruikt heeft een grote impact op het slachtoffer, maar brengt ook gevoelens van onveiligheid teweeg in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan en is van oordeel dat een vrijheidsstraf voor een dergelijk feit het uitgangspunt moet zijn. Daarbij komt dat verdachte nog geen maand voor het plegen van het delict door de kinderrechter is veroordeeld voor vermogensdelicten waarbij een deels voorwaardelijke jeugddetentie was opgelegd. Deze voorwaardelijke straf heeft verdachte er blijkbaar niet van kunnen weerhouden opnieuw een delict te plegen.
Verdachte is sinds januari 2019 in Nederland en woonde daarvoor in Algerije waar hij op straat zou hebben geleefd. Hij heeft voor dit delict 76 dagen in voorarrest doorgebracht en is begin januari 2020 geschorst met voorwaarden. Verdachte houdt zich deels aan de afspraken. Hij komt de afspraken met de voogd, de jeugdreclassering en de straathoekwerker na en is aangemeld bij VNN voor een ambulante behandeling. De schoolgang verloopt moeizaam en hij gebruikt softdrugs. Door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: raad) is gesteld dat een langere jeugddetentie dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht niet passend is. Maar om de geadviseerde voorwaarden een kans van slagen te geven en daarmee het recidiverisico te beperken acht de raad een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur noodzakelijk. De rechtbank zal dit advies volgen. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte zal de rechtbank een kortere voorwaardelijke straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend oordeelt de rechtbank dat een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen waarvan 44 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren passend en geboden is en zal deze straf opleggen. Bij deze straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden opleggen, zoals door de raad is geadviseerd en door de officier van justitie is gevorderd.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Ter terechtzitting heeft de wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij deze vordering aangepast. Gevorderd wordt thans een bedrag van € 948,75 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 884,40 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De materiële schade moet op een bedrag van
€ 768,80 worden vastgesteld. Hierbij moet voor de schade aan de kledingstukken, te weten het shirt en het vest, een afschrijving van 10% in mindering worden gebracht. De schade aan de elektrische fietsklok moet worden afgewezen, omdat deze schade niet uit de stukken blijkt.
De immateriële schade moet, mede gelet op de omstandigheid dat de benadeelde partij zichzelf in een risicovolle situatie heeft geplaatst, op een bedrag van € 1.000,-- worden vastgesteld.
Het is niet verstandig dat de minderjarige verdachte contact opneemt met zijn medeverdachte omtrent het betalen van de schade. Daarom moet de verplichting tot het betalen van de schade niet de hoofdelijkheid worden opgelegd, maar moet de helft van het bedrag worden opgelegd. Het is in deze zaak niet passend om gijzeling op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat verdachte moet worden vrijgesproken. Indien de rechtbank tot een veroordeling komt heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering wordt afgewezen. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De schade aan het shirt is onvoldoende onderbouwd. Er is geen aankoopbewijs overgelegd en de foto van het shirt dat is bijgevoegd lijkt niet op het shirt dat kapot is gegaan. Dat er een vest is weggenomen, wordt door verdachte betwist. Uit het dossier blijkt niet dat de telefoon kapot is gegaan of schade heeft opgelopen. Daarom is er geen verband tussen de schade aan de telefoon en het ten laste gelegde feit. Ook is de offerte van de schade van 11 februari 2020. Het is mogelijk dat de telefoon in de tussentijd op een andere wijze kapot is gegaan. Ook de schade aan de elektrische fietsklok blijkt niet uit het dossier en er is geen verband met het ten laste gelegde feit. Uit de stukken blijkt niet dat de rits van de jas door de worsteling kapot is gegaan. Op de desbetreffende bon staat geen datum en het is onduidelijk of het een reparatie aan deze jas betreft. Deze schade is onvoldoende onderbouwd.
De immateriële schade is niet onderbouwd door de benadeelde partij. Er is enkel aangevoerd wat het gebeuren met de ouders van de benadeelde partij heeft gedaan, maar dat is geen schade van de benadeelde partij zelf.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 160,-- gevorderd voor het shirt van de benadeelde partij dat tijdens het geweld is gescheurd. De benadeelde partij heeft de vordering onderbouwd met een foto van een shirt van hetzelfde merk als het kapotte shirt. Door de verdediging wordt de gelijkenis betwist. Hoewel de rechtbank voldoende aannemelijk acht dat de benadeelde partij schade heeft geleden door het kapotte shirt beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering voor dit deel daarom niet ontvankelijk verklaren.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 250,-- gevorderd voor het weggenomen vest. De rechtbank acht de diefstal dan wel verduistering van het vest niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard met betrekking tot dit deel van de vordering.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 338,80 voor reparatie van de telefoon, een bedrag van € 144,95 voor schade aan de Batavus elektrische fietsklok en een bedrag van
€ 55,-- voor vervanging van de rits van de jas gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken niet dat voornoemde schade rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit is veroorzaakt. De rechtbank zal daarom de vordering voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren.
Ten aanzien van de immateriële schade
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 1.500,-- voor immateriële schade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechtbank ook heeft gelet op de bedragen genoemd in de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven, schat de rechtbank de hoogte van de schade op
€ 500,--. De rechtbank zal de vordering tot voornoemd bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019, toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal hierbij, gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte, het aantal dagen gijzeling vaststellen op nul.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte,
groot 44 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de jeugdreclassering van het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op het adres Tesselschadestraat 2 te Leeuwarden, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, waarvan de eerste zes maanden van de proeftijd in het kader van ITB Criem;
2. dat veroordeelde naar school zal gaan en op de dagen dat hij niet naar school gaat mee doet aan het activeringsprogramma van COA;
3. dat veroordeelde meewerkt aan een ambulante behandeling bij Verslavingszorg Noord Nederland (VNN) en de aanwijzingen van de forensische poli van VNN of een eventuele door de jeugdreclassering nodig geachte cognitieve gedragstherapie volgt, wanneer en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
4. dat veroordeelde tot de start van de behandeling bij de forensische poli van VNN op donderdagmiddag aanwezig is als de straathoekmedewerker van VNN op de locatie is, voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht;
5. dat veroordeelde meedoet aan de weerbaarheidstraining van COA zodra deze wordt gestart en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig acht.
Draagt het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 500,-- (zegge: vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door nul dagen gijzeling. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.C. Koelman en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2020.