ECLI:NL:RBNNE:2020:3735

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
18/267521-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en verduistering van voertuigen door verdachte na proefrit

Op 24 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en verduistering van voertuigen. De zaak kwam voort uit twee incidenten waarbij de verdachte op 1 en 2 november 2019 voertuigen had meegenomen voor proefritten, maar deze niet terugbracht. Tijdens de zittingen op 25 november 2019 en 10 januari 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. F.H. Kappelhof, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 2 november 2019 een bestelauto, merk Renault Trafic, had meegenomen die toebehoorde aan een benadeelde partij, en dat hij op 1 november 2019 een personenauto, merk Citroën C3 Picasso, had weggenomen die toebehoorde aan een andere benadeelde partij. De rechtbank achtte de diefstal van de personenauto wettig en overtuigend bewezen, terwijl de diefstal van de bestelauto niet bewezen kon worden, omdat de verdachte deze voor een proefrit had meegekregen.

De rechtbank legde de verdachte een maatregel op van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, rekening houdend met zijn justitiële verleden en de ernst van de feiten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen respect had voor andermans eigendommen en dat zijn gedrag een gevaar vormde voor de samenleving. De rechtbank besloot dat de ISD-maatregel noodzakelijk was om de kans op recidive te beperken en om de verdachte de mogelijkheid te bieden tot gedragsverandering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/267521-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 januari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van de politierechter van 25 november 2019 en het onderzoek ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van 10 januari 2020.
De verdachte is beide keren verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is tijdens de ter terechtzittingen vertegenwoordigd door
mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Ter Apel, gemeente Westerwolde een (bestel)auto (merk Renault Trafic), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Ter Apel, gemeente Westerwolde opzettelijk een (bestel)auto (merk Renault Trafic), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten welke auto hij voor een proefrit had meegekregen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. primair
hij op of omstreeks 1 november 2019 te Heerhugowaard een auto (merk Citroen C3 Picasso), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 1 november 2019 te Heerhugowaard opzettelijk een auto (merk Citroen C3 Picasso), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten welke auto hij voor een proefrit had meegekregen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is naar de beide garagebedrijven gegaan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de voertuigen waarmee hij later is weggereden. Hij heeft nimmer de bedoeling gehad om de voertuigen te kopen of terug te brengen, maar zijn bedoeling was om als heer en meester over de voertuigen te beschikken. Deze handelingen leveren diefstal op zodat het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De voertuigen zijn in beide gevallen door de garagebedrijven aan verdachte meegegeven voor het maken van een proefrit. Verdachte had hierdoor toestemming om met de voertuigen weg te rijden. Pas tijdens de proefrit is de rechtmatigheid verdwenen, doordat verdachte de voertuigen niet terug heeft gebracht.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Verdachte heeft op 2 november 2019 van een medewerker van het [benadeelde partij 1] een bestelauto meegekregen voor het maken van een proefrit. Verdachte heeft vervolgens de bestelauto niet teruggebracht en zich de auto wederrechtelijk toegeëigend. Hieruit blijkt dat verdachte de bestelauto heeft meegekregen en dat hij geen wegnemingshandelingen gepleegd. De rechtbank acht daarom diefstal van de bestelauto niet bewezen. Dat verdachte voorafgaand aan de proefrit reeds de intentie had om zich de bestelauto toe te eigenen, doet hieraan niet af.
Ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde.
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL0100-2019291947-1 opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019298324 Z van 9 november 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 1].
Ten aanzien van het onder 2. primair ten laste gelegde.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van het onder 2. primair ten laste gelegde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 1 november 2019 heb ik bij een autobedrijf in Heerhugowaard een auto van het merk en type Citroën C3 Picasso meegenomen. Op de auto zaten groene kentekenplaten. Ik heb deze auto niet weer teruggebracht. Ik ben naar dit autobedrijf gegaan, omdat ik een auto wilde hebben zonder hiervoor te betalen. Ik had dat vooraf bedacht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte met nummer PL1100-2019213948 opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019298324 Z, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Ik ben eigenaar van [benadeelde partij 2] te Heerhugowaard. Op 1 november 2019 zag ik een jongeman het terrein oplopen. Deze man vertelde mij dat hij een maand geleden had gebeld. Hij had toen verteld dat hij op 1 november 2019 naar mij toe zou komen om een auto te kopen. De man liep gelijk naar de auto's. Ik had een diesel staan. Dit is een Citroën C3 Picasso met kenteken [kenteken]. Ik reed deze auto naar voren en ik klikte de handelskentekenplaten erop. De auto liep nog en de sleutels zaten in het contactslot. Ik liep naar binnen, omdat ik de kentekenplaten met tape vast wilde zetten. Toen ik naar buiten liep zag ik dat de man wegreed. Op 2 november werd ik gebeld door een garagehouder uit Ter Apel. De garagehouder vroeg of ik een Citroën miste. Ik heb geantwoord dat dit zo is. De garagehouder vertelde dat een jongeman een proefrit had gemaakt in zijn auto en dat hij mijn Citroën had achtergelaten.
Bewijsoverweging
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat aangever de personenauto van het merk Citroën (nog) niet aan verdachte had meegegeven voor het maken van een proefrit. Hij wilde namelijk de handelskentekenplaten beter vastzetten, voordat hij de personenauto meegaf. De rechtbank overweegt dat verdachte door zonder toestemming in de personenauto te stappen en hiermee weg te rijden de personenauto heeft weggenomen. Nu uit de eigen verklaring van verdachte blijkt dat hij tevens het oogmerk had om zich de personenauto wederrechtelijk toe te eigenen acht de rechtbank diefstal van de personenauto wettig en overtuigen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair en 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 2 november 2019 te Ter Apel, gemeente Westerwolde, opzettelijk een bestelauto, merk Renault Trafic, toebehorende aan [benadeelde partij 1] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten welke auto hij voor een proefrit had meegekregen, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. primair
hij op 1 november 2019 te Heerhugowaard, een auto, merk Citroen C3 Picasso, toebehoorde aan [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair verduistering;
2. primair diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair en 2. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld en dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit de ISD-maatregel voorwaardelijk aan verdachte op te leggen en subsidiair heeft hij bepleit de ISD-maatregel voor een kortere duur dan twee jaren op te leggen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte nu en ook in het verleden geen zware misdrijven heeft gepleegd en dat de reclassering in haar advies niet heeft opgenomen dat de maatregel moet worden opgelegd om hem uit de maatschappij te halen, maar om voldoende druk te zetten zodat hij gaat meewerken aan diagnostiek en behandeling, zaken die voor hemzelf goed zijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf of een maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsadviezen opgemaakt door Verslavingszorg Noord Nederland op 21 november 2019 en 18 december 2019, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op de dag dat hij is vrijgekomen uit detentie schuldig gemaakt aan diefstal van een personenauto en de dag erna aan verduistering van een bestelauto. De diefstal van de personenauto had verdachte al voorbereid terwijl hij nog in detentie zat, door vanuit de penitentiaire inrichting telefonisch contact op te (laten) nemen met de garagehouder met het verhaal dat hij een auto wilde kopen op de dag dat hij zou vrijkomen. Nog voor verdachte de personenauto van de garagehouder voor een proefrit meekreeg is hij ermee vandoor gegaan. De volgende dag is hij met de personenauto naar een ander garagebedrijf gereden. Daar heeft hij deze auto laten staan en heeft hij een bestelauto meegekregen voor het maken van een proefrit. Verdachte heeft ook deze bestelauto niet teruggebracht.
Verdachte toont door zijn gedrag aan geen respect te hebben voor de eigendommen van een ander. Ook het feit dat hij niet beschikt over een rijbewijs weerhoudt verdachte er kennelijk niet van om auto’s weg te nemen en daarin onrechtmatig te rijden, met alle financiële en veiligheidsrisico’s van dien. Door zijn handelen schaadt hij bovendien het vertrouwen dat garagebedrijven in hun klanten moeten kunnen hebben om zaken te kunnen doen en veroorzaakt hij overlast.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij al vele malen eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Door de reclassering wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen. De reclassering heeft het volgende geconcludeerd en geadviseerd. Verdachte is zijn hele leven begeleid en ondersteund door professionele hulpverlening. Er is sprake van langdurige psychische problematiek die ondanks meerdere verschillende diagnoses nog niet duidelijk in kaart gebracht kon worden. Verdachte blijkt geneigd de verkeerde keuzes te maken en te kiezen voor delict gedrag en onttrekking aan voorwaarden. Dat hij zichzelf hiermee tekortdoet lijkt hij op zo'n moment niet in te zien of voor lief te nemen. Achteraf heeft hij spijt en stelt hij zich coöperatief op ten aanzien van de hulpverlening om zijn leven op een positieve wijze vorm te geven. Deze motivatie is tot op heden steeds van tijdelijke aard gebleken waarna verdachte zich onttrekt en recidiveert. Waarschuwingen in de vorm van verschillende jeugd- en volwassenreclasseringsmaatregelen na schorsing van de preventieve hechtenis, voorwaardelijke vrijheidsstraffen, elektronische controle en vele behandelingen hebben verdachte er steeds niet van weerhouden te recidiveren. Al deze trajecten hebben niet het gewenste effect gehad waardoor op vrijwel alle leefgebieden geen enkele sprake is van stabiliteit. Sinds 2019 staat verdachte op de door het openbaar ministerie in Groningen gehanteerde veelplegerlijst, vanwege zijn veelvuldige justitiecontacten. Verdachte geeft nu aan niet langer gemotiveerd te zijn voor hulpverlening of reclasseringscontact en zich te zullen onttrekken. De vele vormen van begeleiding en interventies die zijn ingezet sinds 2017 hebben niet tot het gewenste resultaat geleid met betrekking tot recidivebeperking. De reclassering ziet, ondanks verdachte zijn zeer jonge leeftijd, op basis van zijn gedrag, zijn houding en zijn gebrek aan (behandel)motivatie geen mogelijkheden voor het inzetten van interventies middels voorwaardelijke straffen. Slechts het opleggen van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren zal volgens de reclassering de maximale justitiële druk genereren die noodzakelijk is om te komen tot directe recidivebeperking en om de mogelijkheid te bieden enige gedragsverandering bij verdachte, gericht op het beperken van de hoge kans op recidive, te bewerkstelligen.
Door de reclasseringswerker is ter terechtzitting voornoemd advies bevestigd en zij heeft nader toegelicht dat de ISD-maatregel kan zorgen voor stabilisatie waardoor diagnostiek kan worden uitgevoerd en vervolgens een behandeling kan worden opgestart. Dit lukt niet met een voorwaardelijke straf, omdat deze onvoldoende druk geeft om de recidive te beperken en het verleden heeft aangetoond dat verdachte recidiveert voordat de reclassering met hem aan de slag kan, aldus de reclasseringswerker.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan deze misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld, de feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en gelet op verdachte zijn justitiële verleden en het reclasseringsadvies moet er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan.
Blijkens de strafdocumentatie van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het openbaar ministerie stelt ten aanzien van het vorderen van een ISD-maatregel: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de frequentie waarmee verdachte soortgelijke strafbare feiten pleegt.
Uit hetgeen de reclassering heeft geadviseerd blijkt dat verdachte eerst moet worden gestabiliseerd, dat er vervolgens diagnostiek moet plaatsvinden en dat daarna een geschikte behandeling voor verdachte moet worden gezocht. Hierna kan worden begonnen met de behandeling van verdachte om het recidive te beperken. De rechtbank stelt vast dat dit een langdurig traject is en zal daarom de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht zal niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
Door verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat hij weinig vertrouwen in de reclassering heeft. Volgens hem worden de plannen van de reclassering, wanneer deze eenmaal door de rechtbank zijn gevolgd en opgelegd, vaak niet uitgevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het bij deze nog jonge verdachte van belang is dat er voortvarend concrete plannen worden gemaakt en duidelijkheid komt over welk behandeltraject verdachte gaat volgen. De rechtbank zal daarom bepalen dat het openbaar ministerie, uiterlijk zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel, de rechtbank zal berichten over de voortgang en de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair en 2. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
bepaalt dat het openbaar ministerie binnen zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel de rechtbank zal berichten over de voortgang en de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. B. Bunk en mr. A.H.M. Dölle, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 januari 2020.
Mr. K. Bunk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.