ECLI:NL:RBNNE:2020:3724
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering omgevingsvergunning voor plaatsing antennemast; rechtsgevolgen van niet tijdige besluitvorming en gelijkheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een zendamateur en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Opsterland over de weigering van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een antennemast. Eiser had op 12 december 2018 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, maar het college weigerde deze op 6 februari 2019. Eiser stelde dat de vergunning van rechtswege was ontstaan omdat er niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. De rechtbank oordeelde dat de datum van dagtekening van het besluit niet tijdig was, maar dat dit geen hinder voor eiser heeft opgeleverd, aangezien hij tijdig uitsluitsel had gekregen. De rechtbank oordeelde dat de gevraagde omgevingsvergunning niet van rechtswege was ontstaan.
Daarnaast voerde eiser aan dat het college het vertrouwen had gewekt dat de vergunning zou worden verleend. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een toezegging door een bevoegd persoon, waardoor het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. Eiser stelde ook dat het gelijkheidsbeginsel was geschonden, omdat in het verleden een andere zendamateur een vergunning had gekregen voor een antennemast. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd waarom de weigering van de vergunning in dit geval niet in strijd was met het gelijkheidsbeginsel.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.