ECLI:NL:RBNNE:2020:3683

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
18/820014-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van diefstal met valse sleutel en witwassen; veroordeling voor flessentrekkerij en medeplichtigheid aan inbraak

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999, die werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal met valse sleutel, witwassen, flessentrekkerij en medeplichtigheid aan inbraak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal met valse sleutel en het witwassen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij het verkrijgen van de inloggegevens van de bankrekening via phishing. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek naar de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal onvoldoende was om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan flessentrekkerij, waarbij hij op verschillende momenten benzine had getankt zonder te betalen, en aan medeplichtigheid aan de inbraak in een politiebureau, waarbij politie-uniformen waren gestolen. De rechtbank legde een jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820014-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M.G. Wolffs, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 tot en met 9 januari 2019 op na te noemen plaatsen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een beroep of een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich en/of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, door
- op of omstreeks 1 januari 2019, in Leeuwarden 34,83 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, te kopen bij [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] te Leeuwarden (aangifte 2019009385. blz 105)
- op of omstreeks 3 januari2019, in Marum, gemeente Westerkwartier, 30,2 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, te kopen bij [benadeelde partij 2] aan [straatnaam] te Marum (aangifte 2019009435, blz 97)
- op of omstreeks 9 januari 2019, in Leeuwarden 36,15 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, te kopen bij [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] te Leeuwarden (aangifte 2019008709, blz 41)
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 tot en met 9 januari 2019 in de gemeente(n) Leeuwarden en/of Westerkwartier, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- op of omstreeks 1 januari 2019, in Leeuwarden 34,83 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] (aangifte 2019009385, blz 105), en/of
- op of omstreeks 3 januari 2019, in Marum, gemeente Westerkwartier, 30,2 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] aan [straatnaam] (aangifte 2019009435, blz 97), en/of
- op of omstreeks 9 januari 2019, in Leeuwarden 36,15 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] (aangifte 2019008709, blz 41)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 01 tot en met 9 januari 2019 in de gemeente(n) Leeuwarden en/of Westerkwartier, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
- op of omstreeks 1 januari 2019, in Leeuwarden 34,83 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] (aangifte 2019009385, blz 105), en/of
- op of omstreeks 3 januari 2019, in Marum, gemeente Westerkwartier, 30,2 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] aan [straatnaam] (aangifte 2019009435, blz 97), en/of
- op of omstreeks 9 januari 2019, in Leeuwarden 36,15 liter, althans een hoeveelheid, benzine/autobrandstof, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] (aangifte 2019008709, blz 41),
welke benzine verdachte en/of zijn mededaders (telkens) bij voormelde, althans een, voor zelfbediening ingerichte benzinepompinstallatie(s) hadden getankt, onder gehoudenheid die benzine te betalen en welke benzine verdachte en/of zijn mededaders aldus anders dan door
misdrijf onder zich hadden, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 tot en met 12 mei 2018 te Haren Gn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid (politie)uniformen (met toebehoren) en/of uitrustingstukken, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Politie Noord-Nederland, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 11 tot en met 12 mei 2018 te Haren Gn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een hoeveelheid (politie)uniformen (met toebehoren) en/of uitrustingstukken, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Politie Noord-Nederland, heeft weggenomen terwijl die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks de periode van 1
tot en met 13 mei 2018 te Haren Gn, en/of in Groningen, in elk geval in Nederland
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft, door toen en daar opzettelijk
- als chauffeur voor die onbekende gebleven perso(o)n(en) op te treden en/of voor hen/hem de buit te vervoeren, en/of
- in de onmiddellijke nabijheid van de plaatst des misdrijfs op de uitkijk te staan ten einde die onbekend gebleven perso(o)n(en) bij onraad te waarschuwen;
3.
(parktenr. 18-830055-20)
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 12 tot en met 14 december 2019, in de gemeente(n) Groningen, Medemblik en/of Alkmaar, en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen meermalen, althans eenmaal, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 1] (aangifte PL1100-2019241258), zijnde geautoriseerde RABO-bank-klant, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) zich de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het/de weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door (telkens)
- zich (met een via phishing verkregen wachtwoord/code) toegang te verschaffen tot en/of in te loggen op de (internet)bankrekening(en) van voornoemde aangever en/of (vervolgens)
- een of meer geldbedrag(en) over te maken van de bankrekening(en) van
voornoemde aangever naar (bank)rekeningen van [bedrijf] , in elk geval van een of
meer derde(n);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 12 tot en met 14 december 2019, in de gemeente(n) Groningen, Medemblik en/of Alkmaar, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen één of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] (aangifte PL1100-2019241258), in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) en/of aan verdachte, terwijl die onbekend gebleven (perso(o)nen) en/of zijn mededader(s) (telkens) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het/de weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse
sleutel, te weten door (telkens)
- zich (met een via phishing verkregen wachtwoord/code) toegang te verschaffen tot en/of in te loggen op de (internet)bankrekening(en) bij de Rabobank van die [slachtoffer 1] , in elk geval van een ander of anderen dan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) en/of verdachte, en/of (vervolgens)
- een of meer geldbedrag(en) over te maken van de bankrekening(en) van die [slachtoffer 1] , in elk geval van een ander of anderen dan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of zijn mededader(s) en/of verdachte. naar (bank)rekening(en) van [bedrijf] , in elk geval van een of meer derde(n);
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de periode van 12 tot en met 14 december 2019 te Groningen en/of (elders) in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen en daar aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) zijn naam en/of zijn/een emailadres en/of het adres van zijn
moeder beschikbaar te stellen voor het bestellen en/of afleveren van met voormelde geldbedrag(en) bij [bedrijf] bestelde goederen;
4.
(parktenr. 18-830055-20)
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 14 december 2019, in de gemeente Groningen, en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) van een voorwerp, te weten de hierna te noemen geldbedragen en/of goederen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat voorwerp voorhanden heeft gehad, en/of dat voorwerp heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, te weten: (aangifte [slachtoffer 1] , PLI 100-2019241258)
een geldbedrag van 154,99 euro en/of Apple Ipods,
een geldbedrag van 239,94 euro en/of een Samsung A40 telefoon,
een geldbedrag van 15 euro en/of een ash tray.
een geldbedrag van 15 euro en/of een ash tray,
een geldbedrag van 1.429 euro en/of een Apple Iphone II
een geldbedrag van 35,44 euro en/of een air vent var holder, en/of
een geldbedrag van 78,95 euro en/of verpakking parfum Paco Rabbano,
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 12 tot en met 14 december 2019, in de gemeente Groningen, en/of (elders) in Nederland, een voorwerp, te weten
een geldbedrag van 154,99 euro en/of Apple Ipods,
een geldbedrag van 239,94 euro en/of een Samsung A40 telefoon,
een geldbedrag van 15 euro en/of een ash tray,
een geldbedrag van 15 euro en/of een ash tray,
een geldbedrag van 1.429 euro en/of een Apple IPhone 11
een geldbedrag van 35.44 euro en/of een air vent var holder, en/of
een geldbedrag van 78,95 euro en/of verpakking parfum Paco Rabbano,
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten zoals onder 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 primair tenlastegelegd en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De feiten onder 1 primair zijn te bewijzen op grond van de aangiftes en de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2 kan in subsidiaire vorm worden bewezen op grond van onder meer de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte over zijn betrokkenheid bij de inbraak. Het aandeel dat verdachte in de uitvoering van de inbraak heeft gehad leidt tot medeplichtigheid.
Feit 3 kan worden bewezen op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de bestellingen bij [bedrijf] op naam van verdachte via de bankrekening van aangeefster en aflevering van de goederen op het adres van de moeder van verdachte. Van het bestanddeel medeplegen dient verdachte te worden vrijgesproken nu niet is gebleken dat verdachte het feit heeft gepleegd met anderen.
Een bewezenverklaring van feit 3 primair leidt ertoe dat het geld en de goederen die door het feit zijn verkregen door verdachte tevens zijn witgewassen, zodat feit 4 primair ook kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 1 primair geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich aan het primair ten laste gelegde medeplegen aan de inbraak schuldig heeft gemaakt, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan dit feit voert de raadsvrouw geen verweer.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van de feiten 3 en 4. Zij heeft daartoe ten aanzien van feit 3 aangevoerd dat alleen is gebleken dat er pakketjes van [bedrijf] op naam van verdachte zijn verstuurd naar de woning van zijn moeder. Verder blijkt nergens uit dat verdachte zich aan diefstal met een valse sleutel heeft schuldig gemaakt. Onderzoek naar het bij de phishing gebruikte IP-adres heeft niets opgeleverd. Verdachte bevond zich niet op de plaats van aflevering van de pakketjes en heeft deze niet onder zich gehad.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 3 en 4 niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij de onder 3 ten laste gelegde diefstal door middel van een valse sleutel acht de rechtbank onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De politie heeft het IP-adres, van waaruit de bestellingen bij [bedrijf] zijn gedaan, niet aan verdachte kunnen linken en evenmin heeft men de inhoud van zijn telefoon kunnen onderzoeken. Verder onderzoek naar bijvoorbeeld een computer van verdachte is achterwege gebleven. De rechtbank stelt vast dat er (ook anderzijds) geen bewijs is aangeleverd van een link tussen verdachte en het via phishing verkrijgen van de inloggegevens van de bankrekening van aangeefster en het overmaken van geldbedragen van die bankrekening naar andere rekeningen, zoals die van [bedrijf] . De omstandigheid dat er via de bankrekening van aangeefster bij [bedrijf] pakjes zijn besteld op naam van verdachte en geadresseerd aan de woning van verdachtes moeder raken wel aan een vermoeden dat verdachte hier op enige wijze bij betrokken is. De rechtbank acht die omstandigheid echter op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat verdachte betrokken is geweest bij de daaraan voorafgaande diefstal door middel van een valse sleutel van geldbedragen van de bankrekening van aangeefster. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte integraal van het feit moet worden vrijgesproken.
De geldbedragen en voorwerpen genoemd onder feit 4 zijn direct en indirect afkomstig van de vermeende diefstal onder feit 3. Nu betrokkenheid van verdachte bij de diefstal van bedoelde geldbedragen en/of voorwerpen niet kan worden bewezen en verdachte evenmin aantoonbaar de bedoelde geldbedragen en/of voorwerpen onder zich heeft gehad - deze zijn direct na aflevering op het adres van verdachtes moeder buiten aanwezigheid van verdachte door de politie in beslag genomen - kan betrokkenheid van verdachte bij witwassen van het geld en de voorwerpen evenmin worden bewezen. Verdachte zal dan ook integraal van feit 4 worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de feiten 1 primair en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgaven luiden als volgt:
Ten aanzien van feit 1 primair
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2019, opgenomen op pagina 105 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019110866, d.d. 2 mei 2019, inhoudend de verklaring van [naam 1] , namens [benadeelde partij 1] aan de [straatnaam] te Leeuwarden;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 januari 2019, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 1] , namens [benadeelde partij 2] aan [straatnaam] te Marum;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 januari 2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 2] , namens [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] te Leeuwarden.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 oktober 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 juli 2018, opgenomen op pagina 10 e.v. (met goederenbijlage, p. 13 e.v.) van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018117100, d.d. 13 juni 2019, inhoudend de verklaring van [naam 3] , namens Regiopolitie Groningen te Haren.
De rechtbank is ten aanzien van feit 2 met de officier van justitie en raadsvrouw van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1, primair
hij in de periode van 1 tot en met 9 januari 2019 op na te noemen plaatsen, tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich de beschikking over die goederen te verzekeren, door
- op 1 januari 2019, in Leeuwarden 34,83 liter benzine te kopen bij [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] te Leeuwarden;
- op 3 januari 2019, in Marum, gemeente Westerkwartier, 30,2 liter benzine te kopen bij [benadeelde partij 2] aan [straatnaam] te Marum;
- op 9 januari 2019, in Leeuwarden 36,15 liter benzine te kopen bij [benadeelde partij 1] aan [straatnaam] te Leeuwarden;
2, subsidiair
onbekend gebleven personen in de periode van 11 tot en met 12 mei 2018 te Haren Gn, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid (politie)uniformen (met toebehoren) en uitrustingstukken, toebehorend aan Politie Noord-Nederland, hebben weggenomen, terwijl die onbekend gebleven personen en mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van inklimming, bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 tot en met 13 mei 2018 te Haren Gn, en in Groningen, opzettelijk behulpzaam is geweest, door toen en daar opzettelijk
- als chauffeur voor die onbekende gebleven personen op te treden en voor hen de buit te vervoeren, en
- in de onmiddellijke nabijheid van de plaatst des misdrijfs op de uitkijk te staan ten einde die onbekend gebleven personen bij onraad te waarschuwen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1, primair: Medeplegen van een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren, meermalen gepleegd.
2, subsidiair: Medeplichtigheid aan diefstal, door twee of meer verenigde personen,
waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 4 primair, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf (de rechtbank begrijpt: jeugddetentie) voor de duur van 285 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden;
- een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht. Zij heeft zich niet verzet tegen de gevorderde taakstraf en oplegging van bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van de gevorderde jeugddetentie heeft de raadsvrouw gepleit voor de oplegging van een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest en matiging van het voorwaardelijke deel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten onder parketnummer 18/820014-19, met uitzondering van het achtste en negende feit (ten aanzien van respectievelijk aangevers [naam 4] / [naam 5] en [naam 6] ) die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim twee maanden veelvuldig schuldig gemaakt aan flessentrekkerij, door op verschillende plaatsen te tanken zonder voor de benzine te betalen. Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon, vernieling van zijn enkelband en medeplichtigheid aan inbraak in een politiebureau waarbij onder meer politie-uniformen zijn buitgemaakt. Door zijn handelen heeft verdachte een aantal bedrijven en personen financiële schade en overlast toegebracht en heeft hij er blijk van gegeven geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen. Verder is door het wegnemen van voornoemde politie-uniformen de openbare orde en de maatschappelijke veiligheid in geding gebracht omdat onbevoegden zich met die uniformen als politieambtenaren kunnen voordoen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte de laatste jaren niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het reclasseringsrapport van 5 oktober
2020 dat is opgemaakt door de VNN en ter terechtzitting bevestigd door de opsteller van het rapport, [naam 7] , reclasseringswerker.
Verdachte wordt in het rapport omschreven als een jongeman met een licht verstandelijk beperking (IQ 68) die dientengevolge de reikwijdte van zijn daden slecht kan overzien. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert het jeugdstrafrecht toe te passen, waarbij het contact met de volwassenen reclassering, zoals dat nu al plaatsvindt bij de VNN, wordt gecontinueerd. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, die samengevat inhouden:
- meldplicht bij de reclassering;
- gedragsinterventie cognitieve vaardigheden;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal het jeugdstrafrecht toepassen. Verder zal zij aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan de duur van het voorarrest. De rechtbank zal daaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, zoals in het dictum nader uitgewerkt. Daarnaast zal zij aan verdachte een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Omdat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van minder feiten, dan waarop de officier van justitie haar strafeis heeft gebaseerd, zal zij een jeugddetentie en een taakstraf van kortere duur opleggen dan is gevorderd door de officier van justitie.

Inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van de volgende inbeslaggenomen voorwerpen:
- 1 stuks parfum;
- 1 Apple iPhone 11;
- 2 stuks Asbak;
- 1 stuks telefoonaccessoire, houder;
- 1 mobiele telefoon, Samsung Galaxy A40;
- 1 koptelefoon, Apple airpods;
- 1 stuks Parfum, Paco Rabanne.
De rechtbank overweegt dat verdachte wordt vrijgesproken van de feiten door middel waarvan hij bedoelde voorwerpen zou hebben verkregen. Dit betekent dat de voorwerpen, nu zij niet in relatie staan tot enig strafbaar feit - niet voor verbeurdverklaring in aanmerking komen.
Nu de voorwerpen evenmin aan verdachte toebehoren, zal de rechtbank de bewaring ervan ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 50,47 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [benadeelde partij 2] ), tot een bedrag van € 46,80 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 54,55 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
4. [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 58,98 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
5. [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 273,46 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
6. [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 52,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
7. Politie Noord-Nederland, tot een bedrag van € 7.926,28 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
8. [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.230,08 ter vergoeding van materiële schade en € 800,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen het volgende geconcludeerd:
- gehele toewijzing van de vorderingen onder 1 tot en met 4, 6 en 7, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering onder 5 tot een bedrag van € 184,60, betreffende de incidenten van 17 en 20 november 2018, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en niet-ontvankelijkverklaring van de vordering voor het overige, nu de vordering voor wat betreft dat deel ziet op een incident van 4 januari 2019 dat niet is ten laste gelegd of ad informandum is gevoegd;
- niet-ontvankelijkverklaring van de vordering onder 8, omdat de daarbij geclaimde schade niet ziet op een in deze zaak ten laste gelegd - dan wel ad informandum gevoegd - feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van alle vorderingen aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie, met uitzondering van de vordering onder 7, ingediend door de Politie Noord-Nederland. De raadsvrouw heeft ten aanzien van laatstgenoemde vordering aangevoerd dat allereerst niet duidelijk is of de geclaimde schade door de verzekering kan worden vergoed. Verder is het gelet op de beperkte rol van verdachte als medeplichtige en de omstandigheid dat hij door de werkelijke daders van de inbraak onder druk is gezet om mee te doen en daarbij misbruik van hem is gemaakt, niet redelijk om hem voor deze schade aansprakelijk te stellen. Indien de rechtbank toch tot toewijzing over zal gaan verzoekt de raadsvrouw om het bedrag te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen onder 1 tot en met 6 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen (een deel van) de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde en het tweede, vierde en zesde ad informandum gevoegde feit.
De vordering, waarvan de hoogte in zoverre niet of onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom als volgt worden toegewezen:
1. [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 50,47 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 januari 2019;
2. [benadeelde partij 2] ), tot een bedrag van € 46,80 ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 januari 2019;
3. [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 54,55 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 9 januari 2019;
4. [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 58,98 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 november 2018;
5. [benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 184,60 (overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw) ter zake van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf:
- 17 november 2018 voor wat betreft een bedrag van € 96,78 en
- 20 november 2018 voor wat betreft een bedrag van € 87,82.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaren, nu dat deel ziet op een incident van 4 januari 2019 dat niet is ten laste gelegd of ad informandum is gevoegd. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
6. [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 52,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 16 december 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank ten aanzien van alle hiervoor genoemde toegewezen bedragen de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de vordering onder 7 van Politie Noord-Nederland als volgt.
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Zo ontbreekt bijvoorbeeld informatie over de prijzen en de ouderdom/afschrijving van de weggenomen goederen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van vordering onder 8, van [slachtoffer 2] , dat de geclaimde schade niet ziet op een in deze zaak ten laste gelegd - dan wel ad informandum gevoegd - feit. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 48, 49, 77c, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 326a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair, 3 en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen.

Bepaalt dat (van) deze jeugddetentie een gedeelte, groot 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich blijft melden op afspraken met VNN-reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde actief zal deelnemen aan de gedragsinterventie COVA+ of een andere gedragsinterventie, te bepalen door de reclassering, die gericht is op cognitieve vaardigheden. Veroordeelde zich daarbij houden aan de afspraken en aanwijzingen van de betrokken trainer/begeleider;
3. dat de veroordeelde zich zal laten behandelen door [instelling 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde zal verblijven in [instelling 1] of een andere instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan de VNN-reclassering de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Gelast de bewaringvan de volgende in beslag genomen goederen ten behoeve van de rechthebbende:
- 1 stuks parfum;
- 1 Apple iPhone 11;
- 2 stuks Asbak;
- 1 stuks telefoonaccessoire, houder;
- 1 mobiele telefoon, Samsung Galaxy A40;
- 1 koptelefoon, Apple airpods;
- 1 stuks Parfum, Paco Rabanne.
Ten aanzien van 18/820014-19, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 50,47(zegge: vijftig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 50,47 (zegge: vijftig euro en zevenenveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 50,47 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820014-19, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2] ), toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 46,80(zegge: zesenveertig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] ) te betalen een bedrag van € 46,80 (zegge: zesenveertig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 46,80 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] ) daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820014-19, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 54,55 (zegge: vierenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 54,55 (zegge: vierenvijftig euro en vijfenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 54,55 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820014-19, ad informandum gevoegd feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 58,98(zegge: achtenvijftig euro en achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 58,98 (zegge: achtenvijftig euro en achtennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2018, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 58,98 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820014-19, ad informandum gevoegd feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 184,60(zegge: honderd en vierentachtig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2018 voor wat betreft een bedrag van € 96,78 en 20 november 2018 voor wat betreft een bedrag van € 87,82.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] te betalen een bedrag van € 184,60 (zegge: honderd en vierentachtig euro en zestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2018 voor wat betreft een bedrag van € 96,78 en 20 november 2018 voor wat betreft een bedrag van
€ 87,82, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 3 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 184,60 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820014-19, ad informandum gevoegd feit:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 52,00(zegge: tweeënvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] te betalen een bedrag van € 52,00 (zegge: tweeënvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 december 2018, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 1 dag worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 52,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/820014-19, feit 2 subsidiair:
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
Politie Noord-Nederlandniet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2020.
Mr. M.M. Spooren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.