ECLI:NL:RBNNE:2020:3677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
161435
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van fraudevordering in faillissementszaak met betrekking tot Hareko B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, heeft de curator van Hareko B.V. een fraudevordering ingesteld tegen W&T Hart Advies B.V. De rechtbank heeft op 21 oktober 2020 vonnis gewezen in reconventie. De curator had eerder een bewijsopdracht gekregen, maar heeft op 7 september 2020 aangegeven af te zien van bewijslevering. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de gestelde fraude had plaatsgevonden. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al beslissingen genomen over andere vorderingen van Hareko, maar de vordering die betrekking had op de gestelde fraude is afgewezen. De rechtbank heeft de curator, die grotendeels in het ongelijk is gesteld, veroordeeld in de proceskosten van W&T, vastgesteld op € 15.424,00. Daarnaast zijn er bepalingen opgenomen over de verplichtingen van W&T ten aanzien van facturering en betaling aan de curator. De vorderingen van de curator zijn voor het overige afgewezen. Het vonnis is openbaar uitgesproken door de rechters C.M. Telman, E.Th.M. Zwart-Sneek en T.P. Hoekstra.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/161435 / HA ZA 18-146
Vonnis van 21 oktober 2020 in reconventie (bij vervroeging)
in de zaak van
MR. H.C. LUNTER Q.Q.,
handelend in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAREKO B.V.,
kantoorhoudende te Drachten,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J.W. Hemmes te Drachten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
W&T HART ADVIES B.V.,
gevestigd te Harlingen,
verweerster in reconventie,
advocaten mr. W. Mollema en mr. R.S. van der Spek te Leeuwarden.
Eiseres in reconventie zal hierna de curator genoemd worden en Hareko B.V. zal met Hareko worden aangeduid. Verweerster in reconventie zal hierna W&T genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure (in reconventie) blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 augustus 2020 waarbij aan de curator een bewijsopdracht is verstrekt,
- het bericht van de curator van 7 september 2020 dat zij afziet van bewijslevering.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling in reconventie

2.1.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de processtukken, waaronder haar tussenvonnissen van 15 april 2020 en 19 augustus 2020. De rechtbank neemt over wat zij in deze tussenvonnissen heeft overwogen en beslist.
2.2.
Hareko heeft in reconventie vorderingen ingesteld die door haar zijn genummerd van 3. tot en met 9., waarbij de vordering onder 9. betrekking heeft op de proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 15 april 2020 al bindende eindbeslissingen genomen over de vorderingen onder 3., 4., 5. (deels), 6., 7. en 8. Voor een samenvattend overzicht van deze beslissingen wordt verwezen naar rechtsoverweging 9.56. tot en met 9.60. van dat vonnis.
2.3.
De bewijsopdracht heeft betrekking op (een onderdeel van) de vordering onder 5. De rechtbank heeft de curator opgedragen om te bewijzen dat er in het tijdvak van 1 januari 2007 tot 30 juni 2017 aanzienlijk meer 2e klasse producten door het [concern A] zijn verkocht dan verantwoord is in de administratie van het [concern A] en wel in een zodanige omvang dat het gedeelte dat niet in de boeken is verantwoord meer dan puur incidenteel was. Nu de curator afziet van bewijslevering brengt dit mee dat de vordering onder 5. in alle onderdelen zal worden afgewezen. De door Hareko (thans: de curator) gestelde fraude die ten grondslag ligt aan de vordering onder 5. is door het achterwege laten van bewijslevering immers niet vast komen te staan. Nu op alle overige vorderingen (met uitzondering van de kosten) al was beslist, zal thans eindvonnis worden gewezen.
2.4.
De curator zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten zullen, voor zover tot op heden gevallen aan de kant van W&T, worden vastgesteld op een bedrag van € 15.424,00 (4 punten x tarief VIII). De rechtbank heeft bij de berekening van het aantal punten 1,5 punt (in plaats van 2) toegekend aan het pleidooi nu tijdens dezelfde zitting is gepleit in de zaak met zaak-/rolnummer C/17/161131 HA ZA 18-132 en de meeste onderwerpen die tijdens de zitting aan de orde zijn gekomen in beide zaken van belang waren. De vordering tot vergoeding van de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling is toewijsbaar nu daartegen geen verweer is gevoerd.
2.5.
W&T heeft gevorderd om de curator tevens in de nakosten te veroordelen. Deze vordering is toewijsbaar omdat deze kosten zich thans al laten begroten. De vordering zal worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum te melden. De rechtbank wijst erop dat sinds 1 mei 2018 hogere tarieven gelden dan W&T heeft gevorderd. Nu zij haar eis op dit punt niet heeft vermeerderd zal de rechtbank het voorheen geldende tarief toepassen.

3.De beslissing

De rechtbank:
in reconventie
3.1.
bepaalt dat W&T moet gedogen dat de curator namens W&T aan afnemers factureert met gebruikmaking van het SKAL-certificaat van W&T, onder de gelijktijdige verplichting van de curator om W&T daarover te informeren door toezending van een kopie van de door haar aldus verstuurde facturen;
3.2.
veroordeelt W&T alle nog door W&T uit hoofde van de Erica-locaties te ontvangen gelden van derde partijen, niet zijnde [Beheer A] en haar dochtervennootschappen, binnen zeven dagen na ontvangst (door) te betalen aan de curator, welke bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW indien en voor zover W&T niet binnen zeven dagen na ontvangst van de bedragen van derden deze bedragen heeft doorbetaald aan de curator;
3.3.
veroordeelt de curator in de kosten van geding, voor zover tot op heden aan de kant van W&T gevallen, en stelt deze kosten vast op een bedrag van € 15.424,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover indien niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis tot betaling daarvan is overgegaan;
3.4.
veroordeelt de curator in de nakosten en begroot deze kosten op een bedrag van
€ 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat de curator niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat;
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman, mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en mr. T.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.fn 698