ECLI:NL:RBNNE:2020:3673

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
17/174663
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffen ondertoezichtstelling in kinderbeschermingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was dat de situatie van de kinderen voldoende bestendig was om de ondertoezichtstelling op te heffen. De kinderen waren recent uithuisgeplaatst en de ouders stonden niet open voor hulpverlening van het wijkteam, wat de kinderrechter zorgwekkend vond.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI onvoldoende onderbouwd heeft dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer aanwezig zijn. De kinderen hebben een moeilijke periode doorgemaakt, met zorgen over verwaarlozing en huiselijk geweld. Hoewel er positieve ontwikkelingen zijn, zijn deze nog te pril en niet bestendig genoeg om te concluderen dat de ondertoezichtstelling kan worden opgeheven. De kinderrechter benadrukt het belang van monitoring door de GI en de noodzaak voor de ouders om aan te tonen dat zij de positieve ontwikkeling kunnen vasthouden.

De beslissing van de kinderrechter houdt in dat de GI voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling moet blijven betrokken bij de situatie van de kinderen en dat er een overdracht naar het wijkteam moet plaatsvinden. De ouders moeten ook na afloop van de ondertoezichtstelling contact houden met de hulpverlening, zodat zij niet aan hun lot worden overgelaten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaakgegevens : C/17/174663 / FJ RK 20-840
datum uitspraak: 16 oktober 2020
beschikking kinderrechter
in de zaak van
[naam] ,hierna te noemen de GI,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 1]
,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] ,
[naam] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in deze zaak betrokken:
Raad voor de Kinderbescherming,hierna te noemen RvdK,
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 25 september 2020, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd,
- de brief met bijlagen van de GI van 1 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 1 oktober 2020,
- de brief met bijlagen van de moeder, ingekomen bij de griffie op 6 oktober 2020.
1.2.
Op 7 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
1.3.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- mevrouw [naam] namens de GI,
- mevrouw [naam] , namens de RvdK.
1.4.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- [minderjarige 2] ,
- de vader.

2.De verdere feiten

2.1.
Bij beschikking van 25 september 2020 heeft de kinderrechter het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling aangehouden en daarbij heeft de kinderrechter de GI verzocht om de kinderrechter schriftelijk te informeren omtrent hetgeen is overwogen onder punt 3.4 van de beschikking van 25 september 2020.

3.Het verzoek

3.1.
De GI handhaaft haar verzoek om op grond van artikel 1:261 Burgerlijk Wetboek (BW) de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op te heffen. De GI heeft in eerste instantie verzocht de ondertoezichtstelling per 1 oktober 2020 op te heffen. Nu deze datum al is geweest, verzoekt de GI de ondertoezichtstelling per 1 november op te heffen. Opheffing van de ondertoezichtstelling op kortere termijn acht de GI eventueel ook haalbaar. Ter nadere motivering van het verzoek voert de GI het volgende aan.
3.2.
Ten tijde van het raadsonderzoek eind 2017 waren er zorgen over de manier waarop de vader de kinderen zou aansturen en corrigeren. De vader heeft erkend dat hij de kinderen een paar keer heeft geslagen. Hierop is intensieve hulpverlening gestart bij [naam] . Er zijn vervolgens geen signalen meer waargenomen van mishandeling van de kinderen door de vader. Er waren wel nog zorgen over de algehele verzorging van de kinderen. Op 10 januari 2019 heeft de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing verleend en deze is nadien verlengd. Er is Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling en Video Home Training ingezet als voorwaarde voor de thuisplaatsing. De kinderen wonen sinds 5 september 2019 weer thuis. Eind juni 2020 is de hulpverlening afgesloten, omdat de doelen zijn behaald.
3.3.
Sinds de thuisplaatsing van de kinderen is er een positieve ontwikkeling zichtbaar binnen het gezin. Er zijn geen zorgen meer over [minderjarige 1] . Bij [minderjarige 2] zijn er nog wel wat zorgen over zijn gebrekkige motivatie en zijn werkhouding op school. De ouders hebben geen hulpvragen meer. De GI acht het niet noodzakelijk en ook niet haalbaar om in het gedwongen kader nog hulpverlening in te zetten. De ouders hebben aangegeven dat het niet nodig is om hen aan te melden bij het wijkteam. De moeder staat wel open voor hulpverlening vanuit Humanitas. De GI heeft er vertrouwen in dat de ouders en de kinderen aan de bel zullen trekken als het niet goed gaat. De ouders hebben hard gewerkt en de GI wil met dit verzoek een positief signaal afgeven aan het gezin.

4.De standpunten

4.1.
Het standpunt van de moeder
De moeder stemt in met het verzoek van de GI. Zij voert aan dat zij de zorgen over [minderjarige 2] zijn motivatie en werkhouding op school niet herkent. Verder geeft de moeder aan dat zij wel contact heeft met iemand van het wijkteam, diegene is niet direct betrokken bij het gezin maar regelt wel hulp in het huishouden voor haar.
4.2.
Het standpunt van de RvdK
De RvdK voert aan dat zij zich niet kan vinden in het verzoek van de GI. De zorgen over het gezin waren erg groot en de kinderen zijn relatief kort geleden nog voor een jaar uit huis geplaatst geweest. Daarnaast is de hulpverlening nog maar kort geleden afgesloten. De RvdK ziet geen reden om de ondertoezichtstelling nu zo overhaast te beëindigen. Daarbij komt dat de ouders niet open staan voor betrokkenheid van het wijkteam, waardoor er geen vangnet is. Het zou daarom volgens de RvdK beter zijn om de ondertoezichtstelling af te maken voor de resterende duur, zodat gekeken kan worden of de ouders de positieve ontwikkeling ook vast kunnen houden op de langere termijn.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, Burgerlijk wetboek (BW), niet langer is vervuld (artikel 1:261, eerste lid, BW). Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van de kinderrechter gebleken dat de grond voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig is. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling afwijzen. Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.2.
De GI heeft naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende onderbouwd dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer aanwezig zijn. De kinderen hebben veel meegemaakt. Zij zijn jarenlang blootgesteld aan een ontoereikend opvoedingsklimaat. Er was sprake van verwaarlozing en er waren zorgen over huiselijk geweld. Daarnaast zaten de kinderen klem tussen de ouders door de aanhoudende echtscheidingsstrijd. De afgelopen tijd is er intensieve hulpverlening ingezet, hierdoor is de situatie verbeterd. De hulpverlening is echter nog maar kort geleden afgesloten. De kinderrechter is van oordeel dat deze positieve ontwikkeling nog te pril en niet bestendig genoeg is om te concluderen dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer zijn.
5.3.
Daarnaast heeft de GI onvoldoende onderbouwd hoe de bedreigingen, die de kinderrechter nog ziet, in het vrijwillig kader moeten worden weggenomen. De moeder accepteert enkel hulp van Humanitas. De ouders staan niet open voor betrokkenheid van het wijkteam. Relatief kort geleden waren de kinderen nog uit huis geplaatst en waren er nog ernstige zorgen. De kinderrechter acht het zorgelijk dat de ouders geen enkele hulpvraag meer hebben en verdere hulpverlening afhouden. Nu de ouders geen hulpvraag hebben, heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders de nodige hulpverlening in het vrijwillig kader zullen ontvangen.
5.4.
Verder heeft de kinderrechter er onvoldoende vertrouwen in dat de ouders en de kinderen aan de bel gaan trekken wanneer het niet goed gaat thuis. Uit de stukken blijkt dat de kinderen het moeilijk vinden om aan te geven wat er speelt. Daarnaast maakt de kinderrechter zich ook zorgen over het feit dat de ouders en de kinderen angstig zijn voor een uithuisplaatsing, dit kan ervoor zorgen dat zij niet om hulp durven te vragen terwijl dit wel nodig is. De kinderrechter acht het daarom van groot belang dat de GI voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling blijft monitoren hoe het gaat. Het is aan de ouders om aan te tonen dat zij deze positieve ontwikkeling ook op de langere termijn kunnen vasthouden. Daarnaast dient de GI de resterende duur van de ondertoezichtstelling te benutten door de zaak over te dragen aan het wijkteam. Het wijkteam moet op de hoogte zijn van de situatie en er moet een aanspreekpunt komen binnen het wijkteam. Ook moet er worden geregeld dat er na afloop van de ondertoezichtstelling contact wordt onderhouden met de ouders over hoe het gaat, zodat zij niet aan hun lot worden overgelaten.

6.De beslissing

6.1.
De kinderrechter:
6.2.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
fn: 871