ECLI:NL:RBNNE:2020:3597

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
23 oktober 2020
Zaaknummer
8810239
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een hond op basis van eigendom en revindicatie

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], de afgifte van hun hond [A], een Alaskan Malamute, van gedaagden [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De hond was oorspronkelijk eigendom van [gedaagde 2], die deze om persoonlijke redenen aan de fokker [S] heeft overgedragen. [S] heeft vervolgens de hond op proef aangeboden aan eisers, die eerder een hond van dezelfde fokker hadden aangeschaft, maar deze was overleden. De eisers hebben de hond op 8 augustus 2020 opgehaald en er was een afstandsverklaring opgesteld waarin stond dat de hond op proef ter herplaatsing zou worden aangeboden aan hen. Na enige tijd maakten eisers zich echter zorgen over de gezondheid van de hond en hebben zij contact opgenomen met [S] en [gedaagde 1]. Uiteindelijk is de hond op 19 augustus 2020 door [gedaagde 1] opgehaald, wat leidde tot de vordering van eisers om de hond terug te krijgen.

De kantonrechter oordeelt dat eisers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij eigenaar zijn geworden van de hond op basis van de afstandsverklaring en de daaropvolgende communicatie. De kantonrechter wijst de vordering tot afgifte van de hond toe, omdat gedaagden de hond zonder recht houden. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden niet aan de veroordeling voldoen. De proceskosten worden aan gedaagden opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8810239 \ CV EXPL 20-6610
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 5 Rv d.d. 14 oktober 2020
inzake
[eiser 1],
wonende te [woonplaats] ,
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
gemachtigde: mr. A.J.M. Knoef,
tegen
[gedaagde 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. I.E. Boissevain.
Partijen zullen hierna [eiser 1] en [eiser 2] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 september 2020,
- de conclusie van antwoord van 25 september 2020,
- de mondelinge behandeling van 28 september 2020,
- de pleitnota van [eiser 1] en [eiser 2] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Motivering

2.1.
[gedaagde 2] heeft op 29 december 2019 een hond met de naam [A] van mevrouw
[S] (hierna: [S] ) gekocht. [A] is een Alaskan Malamute en [S] is fokker van dit hondenras.
2.2.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben in januari 2020 ook een hond van [S] gekocht met de naam [B] . [B] en [A] komen uit hetzelfde nest. [B] is nadien vrij snel ernstig ziek geworden. Het was onduidelijk wat er aan de hand was met [B] . [eiser 1] en [eiser 2] zijn met hem bij verschillende dierenartsen geweest.
2.3.
In juni 2019 is [gedaagde 2] betrokken geraakt bij een zeer zwaar ongeluk.
2.4.
Op 25 juli 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] [B] op advies van de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit van Utrecht laten inslapen. Er waren ernstige leverafwijkingen bij [B] geconstateerd en [B] zou niet meer beter worden.
2.5.
Nadat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hadden vernomen dat [eiser 1] en [eiser 2] hun hond hadden verloren heeft [gedaagde 1] - met instemming van [gedaagde 2] die op dat moment in een revalidatiekliniek verbleef - contact opgenomen met [S] . Door het ongeluk van [gedaagde 2] waren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet in staat om voor [A] te zorgen. [S] is op het idee gekomen om [A] aan te bieden aan [eiser 1] en [eiser 2] , omdat beide honden uit hetzelfde nest kwamen.
2.6.
[S] heeft vervolgens op 30 juli 2020 contact opgenomen met [eiser 1] en [eiser 2] .
Op 31 juli 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] kennis gemaakt met [gedaagde 1] en [A] . Afgesproken werd dat [A] op proef bij [eiser 1] en [eiser 2] zou verblijven.
2.7.
Op 8 augustus 2020 hebben [eiser 1] en [eiser 2] [A] opgehaald bij vrienden van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , waar [A] op dat moment verbleef. [eiser 1] en [eiser 2] kregen een door [gedaagde 2] en [S] getekende afstandsverklaring mee. In de afstandsverklaring van [A] staat vermeld:
Dhr. K. [gedaagde 2] (…), eigenaar van bovengenoemde hond, geeft aan deze wegens overmacht niet langer in bezit te kunnen houden.
De hond wordt op 8 augustus 2020 in eigendom overgedragen aan de fokker [S] .
Op die dag zal De hond op proef ter herplaatsing worden aangeboden aan Dhr. [eiser 2] (…).
Na enige tijd zal de hond in eigendom overgedragen worden aan Dhr. [eiser 2] .
Voor de hond wordt geen vergoeding gevraagd of gegeven.
Zodra de hond eigendom is van Dhr. [eiser 2] , dient hij de stamboom op naam te zetten bij de Raad van Beheer en de chip op naam te zetten bij de NDG.
(…).
2.8.
Op 13 augustus 2020 heeft [S] via Messenger aan [eiser 1] geschreven:
Echt fijn dat t ondanks de warmte zo mooi verloopt, t kost altijd wat tijd maar dit gaat al hardstikke goed en zal ook zeker zo doorzetten. Denk dat we dan maar de knoop doorhakken en de papierwinkel afhandelen??
2.9.
In reactie daarop heeft [eiser 1] op 14 augustus 2020 aangegeven dat het papierwerk inderdaad kan worden afgehandeld.
2.10.
Op 18 augustus 2020 heeft [S] het volgende bericht op haar Facebook-pagina geplaatst:
(…) When [B] died, the decision was made together with me, to give the owners of [B] the chance to get some light in the darkness again with [A] . Overwhelmed with emotions they were happy to go meet hum and a week later he moved, to stay. Things are meant to be? We think so.. (…).
2.11.
Op 19 augustus 2020 heeft [A] twee keer overgegeven, heeft hij gekwijld en was hij buiten adem. [eiser 1] en [eiser 2] maakten zich grote zorgen omdat [B] soortgelijke klachten vertoonde voordat hij overleed. [eiser 1] heeft de zorgen over [A] op 19 augustus 2020 in een groepsapp gedeeld met [S] en [gedaagde 1] . [eiser 1] heeft in de groepsapp geschreven:
(…) [eiser 2] [kantonrechter: [eiser 2] ] is echt in paniek en zegt letterlijk dat hij dit niet nog een keer trekt. Dit waren dingen die we bij [B] ook zagen.
Ik probeer het zelf te relativeren en ook de belachelijk warme dagen mee te rekenen. (…)
Kunnen we hem op zijn lever laten checken? Ik wil hem absoluut niet kwijt maar we zijn echt heel bang dat we dit nog een keer gaan doormaken.
2.12.
[S] heeft in reactie daarop geantwoord dat [eiser 1] een aantal dingen kon proberen, zoals een schrokbak, het weken van voer of anders voor de gemoedsrust een bloedtest. [eiser 1] laat vervolgens nogmaals ge-appt dat [eiser 2] in paniek is, waarop [S] heeft geantwoord:
Als de paniek te erg wordt moeten we [gedaagde 1] [kantonrechter: [gedaagde 1] ] even bellen. Als dat beter is. Om [A] even op te halen.
2.13.
[gedaagde 1] heeft in de groepsapp geantwoord:
(…)
En bloed testen kan zeker geen kwaad als jullie dit fijn vinden. (…) Als het rust geeft, zeker laten testen!
En snap helemaal dat het heel spannend is, is natuurlijk ook heel kort naar elkaar. (…)
Maar jullie moeten inderdaad aangeven wat jullie nodig hebben. Ik wil best bloedtest enz betalen. Ophalen zelfs ook wel, maar moet ik wel even wat regelen.
2.14.
[eiser 1] heeft daarna in de groepsapp geschreven:
(…)
[eiser 2] [kantonrechter: [eiser 2] ] is heel duidelijk. Hij kan het echt niet aan. Hij wordt gek van de gedachte dat dit nog een keer kan gebeuren.
Op dit moment is hij zo overstuur dat hij niet eens onderzoek wil laten doen want hij vertrouwd dierenartsen ook voor geen meter meer.
2.15.
[S] heeft in reactie daarop geantwoord:
Ok. Ik ga even overleggen met [gedaagde 1] [kantonrechter: [gedaagde 1] ]. Bel je straks.
2.16.
[A] is op 19 augustus 2020 omstreeks middernacht opgehaald door [gedaagde 1] en een vriendin van [gedaagde 1] die dierenarts is.
2.17.
Op 20 augustus 2020 heeft [gedaagde 1] via Messenger aan [eiser 1] geschreven:
Bedankt voor je bericht. Ja, alles is goed gegaan. Hij is zodra we [woonplaats] uit waren gaan liggen en heeft heerlijk geslapen tot we thuis waren (…)
(…) Tijds technisch redt ik naar de dierenarts gaan vandaag echt niet. (…)
Misschien goed als we allemaal even rust nemen vandaag en dan even weer verder kijken. Er staat niks in de brand en jullie hebben echt even ademruimte nodig.
Rustig aan en we horen weer van elkaar.
2.18.
Op 21 augustus 2020 heeft [S] via Messenger aan [eiser 1] geschreven:
Met [A] gaat t heel goed op de boerderij (…)
Hij vertoond zijn oude gedrag, en is relaxed (…)
(…) [gedaagde 1] en ik hebben gisteren uitgebreid gepraat en ook thuis heeft [gedaagde 1] gekeken wat de beste oplossing is voor [A] . (…) Ze hebben samen een goede oplossing gevonden waarmee ik ook gelukkig kan zijn en [A] op de boerderij kan blijven (…). Voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [kantonrechter: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ] ben ik heel blij, maar t houdt ook in dat we jullie moeten teleurstellen. (…).
2.19.
In een schriftelijke verklaring van [S] van 1 september 2020 staat vermeld:
(…) Op 19 augustus in de middag heeft Mevr. [eiser 1] telefonisch contact met mij opgenomen. Ze maakte zich nu meer zorgen om de hond, hij kwijlde veel en overal. (…) Enkele uren later, 's avonds rond 21.00 uur (…) nam Mevr. [eiser 1] opnieuw telefonisch contact met mij op. (…) Tijdens het telefoongesprek gaf Mevr. [eiser 1] meermaals aan zeer bang te zijn dat [A] hetzelfde had als [B] . In het verleden was dit ook aangegeven, al voor de proefplaatsing. Toen is door zowel Mevr. [gedaagde 1] als door mij aangegeven dat als zij er rust in zouden krijgen het zinvol zou zijn een bloedonderzoek bij [A] te laten doen. (…) Aan de telefoon werd aangegeven dat vooral Dhr [eiser 2] erg in paniek was. (…) Hij kon de hond niet onder ogen zien en er werd aangegeven dat het beter was als de hond opgehaald zou worden. Ik heb in dat gesprek aangegeven (…) dat het ophalen voor mij betekende dat het einde verhaal is, waarmee ik doelde op de proefperiode. (…).
2.20.
In een schriftelijke verklaring (per e-mail) van 23 september 2020 van [dhr.X] en [mw. Y] , de vrienden van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waar [A] tijdelijk heeft verbleven, staat vermeld:
(…)
Op 9 augustus zijn [eiser 2] en [eiser 1] [kantonrechter: [eiser 2] en [eiser 1] ] bij ons gekomen om [A] op te halen, hier was [S] [kantonrechter: [S] ] de fokker bij aanwezig.
[S] ging met [A] mee om te begeleiden met de kennismaking tussen [A] en de andere huisdieren die daar al waren. Mocht de situatie zo blijken te zijn dat het niet ging met [A] en de andere dieren, dan zou [S] [A] weer meenemen.
Tijdens het gesprek hier is ook nog ter sprake gekomen dat mochten de twijfels bij [eiser 2] over de gezondheid van [A] blijven, dat er dan altijd nog een bloedonderzoek gedaan zou kunnen worden. Op het moment dat alles goed zou gaan dan zou [S] de verdere overdracht van de proefperiode met [eiser 2] en [eiser 1] regelen.

3.De vordering

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
I. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen om, binnen een dag na betekening van het vonnis aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , de hond af te geven aan [eiser 1] en [eiser 2] , te weten een mannetje, ras Alaskan Malamute, geboren op 2 november 2019 met de roepnaam [A] , chipnummer
[xxxxxx] , alsmede mee te werken aan de eigendomsoverdracht, aldus dat [eiser 1] en [eiser 2] als enig eigenaar van [A] geregistreerd staan;
II. [eiser 1] en [eiser 2] te machtigen om voormelde hond, [A] , zo nodig ten uitvoer te doen leggen met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie;
III. te bepalen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten titel van dwangsom aan [eiser 1] en [eiser 2] verbeuren een bedrag van € 100,00 voor elke dag dat zij weigeren aan voormelde veroordeling te voldoen, danwel een bedrag dat de kantonrechter in goede justitie juist voorkomt;
IV. [gedaagde 1] en [eiser 2] te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen het salaris, de nakosten en de verschotten van de gemachtigde van [eiser 1] en [eiser 2] .
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
In de kern genomen is tussen partijen in de eerste plaats in geschil of [eiser 1] en [eiser 2] eigenaar zijn geworden van [A] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [A] om die reden aan [eiser 1] en [eiser 2] dienen af te geven.
Ontvankelijkheid
4.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten in de eerste plaats dat [eiser 1] en [eiser 2] ontvankelijk zijn in hun vorderingen, omdat [gedaagde 2] afstand heeft gedaan van [A] , waardoor hij niet gebonden is aan enige wettelijke of contractuele verplichting jegens [eiser 1] en [eiser 2] . Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is [S] eigenaar van [A] , zodat zij ten onrechte zijn gedagvaard. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn geen partij bij een rechtsbetrekking tussen [eiser 1] en [eiser 2] en [S] . [gedaagde 1] is evenmin partij bij enige rechtsbetrekking tussen [gedaagde 2] en [S] . [eiser 1] en [eiser 2] betwisten dat zij niet in hun vorderingen kunnen worden ontvangen.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Ter zitting is door [eiser 1] en [eiser 2] - naar aanleiding van vragen daarover van de kantonrechter - gesteld dat zij eigenaar zijn geworden van [A] en dat de vordering tot afgifte is gebaseerd op twee grondslagen. Enerzijds op de grondslag revindicatie (artikel 5:2 BW) en anderzijds op de grondslag nakoming van de afspraak dat [gedaagde 1] slechts tijdelijk voor [A] zou zorgen in verband met een bloedtest. De kantonrechter overweegt dat artikel 5:2 BW bepaalt dat de eigenaar van een zaak bevoegd is haar van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. Voorts bepaalt artikel 3:2a lid 2 BW - kort gezegd - dat bepalingen met betrekking tot zaken op dieren van toepassing zijn. Vast staat dat [A] zich op dit moment bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bevindt, zodat [eiser 1] en [eiser 2] [A] van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kunnen opeisen op grond van artikel 5:2 BW als in dit kort geding voldoende aannemelijk wordt dat zij inderdaad eigenaar van [A] zijn geworden. Daarnaast beroepen [eiser 1] en [eiser 2] zich op een met [gedaagde 1] gemaakte afspraak. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser 1] en [eiser 2] ontvankelijk zijn in hun vorderingen jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , ondanks dat [gedaagde 2] afstand heeft gedaan van [A] en [gedaagde 1] nimmer eigenaar is geweest van [A] .
4.4.
Het meer subsidiaire verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiser 1] en [eiser 2] geen procesbelang hebben, omdat [A] slechts tien dagen bij [eiser 1] en [eiser 2] heeft verbleven, zal de kantonrechter verwerpen. Het belang van [eiser 1] en [eiser 2] bij de gevorderde afgifte van [A] ligt reeds in hun stellingen besloten.
Bevoegdheid
4.5.
Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] komt de vordering om hen te veroordelen mee te werken aan de eigendomsoverdracht van [A] feitelijk neer op een vordering om een verklaring voor recht te geven. Dit is in strijd is met het karakter van een voorlopige voorziening, zodat de kantonrechter niet bevoegd is om hiervan kennis te nemen, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.6.
De kantonrechter overweegt dat een vordering om medewerking te verlenen aan een eigendomsoverdracht bij wijze van nakoming van een verbintenis ook in kort geding kan worden toegewezen. Toewijzing van een dergelijke vordering leidt niet tot een situatie waarin een rechtstoestand in het leven wordt geroepen, gewijzigd of teniet gedaan.
Spoedeisend belang
4.7.
Het spoedeisend belang van [eiser 1] en [eiser 2] vloeit voort uit de aard van de ingestelde vorderingen en de gestelde rechtsverhouding. [eiser 1] en [eiser 2] stellen immers eigenaar van [A] te zijn en hebben verder aangevoerd dat [A] slechts voor een zeer korte periode naar [gedaagde 1] terug zou gaan. Het spoedeisend belang bij toewijzing van de vorderingen is hiermee voldoende onderbouwd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat niet van [eiser 1] en [eiser 2] kan worden gevergd dat zij eerst een bodemprocedure afwachten.
Zijn [eiser 1] en [eiser 2] eigenaar van [A] ?
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de afstandsverklaring met betrekking tot [A] tot uitgangspunt dient te worden genomen voor het antwoord op de vraag of [eiser 1] en [eiser 2] eigenaar van [A] zijn geworden. Weliswaar is deze niet door [eiser 2] ondertekend, maar [eiser 2] gaat er ook zelf vanuit dat in dit stuk de met hem gemaakte afspraken met betrekking tot [A] zijn opgenomen. Uit de afstandsverklaring volgt dat [gedaagde 2] de eigendom van [A] op 8 augustus 2020 aan [S] heeft overgedragen. Ook volgt uit de afstandsverklaring dat [S] met [eiser 2] is overeengekomen dat [A] eerst op proef bij [eiser 2] zal worden geplaatst, dat [A] na enige tijd in eigendom zal worden overgedragen aan [eiser 2] en dat voor [A] geen vergoeding wordt gevraagd of gegeven. Uit deze tekst volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat de titel voor de levering (koopovereenkomst) van [A] aan [eiser 2] - vereist voor overdracht van een zaak - in de afstandsverklaring besloten ligt, zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tijdens de zitting ook hebben erkend. Ook is niet in geschil dat [S] als vervreemder beschikkingsbevoegd was.
4.9.
Artikel 3:115 sub b BW bepaalt dat voor de overdracht van het bezit een tweezijdige verklaring zonder feitelijke handeling voldoende is wanneer de verkrijger houder van de zaak voor de vervreemder was. Oftewel de bezitter draagt zijn bezit over door met de verkrijger, die reeds houder was, overeen te komen dat deze voortaan bezitter zal zijn. In het onderhavige geval waren [eiser 1] en [eiser 2] houder van [A] door de proefplaatsing c.q. feitelijke overdracht van [A] aan [eiser 1] en [eiser 2] op 8 augustus 2020. [S] was destijds bezitter. Aanvankelijk waren [eiser 1] en [eiser 2] houder op grond van een proefperiode. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser 1] en [eiser 2] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij op 14 augustus 2020 met [S] zijn overeengekomen dat zij voortaan bezitter zijn van [A] . Op 13 augustus 2020 heeft [S] immers aan [eiser 1] geschreven dat het goed gaat met [A] , dat dit ook zeker zo zal doorzetten, dat de knoop dan maar moet worden doorgehakt en dat de papierwinkel kan worden afgehandeld. Op 14 augustus 2020 is dit door [eiser 1] bevestigd. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee sprake van een tweezijdige verklaring in de zin van artikel 3:115 sub b BW, waarmee [S] op 14 augustus 2020 het bezit van [A] heeft overgedragen aan [eiser 1] en [eiser 2] .
4.10.
Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [S] [A] slechts voorwaardelijk aan [eiser 1] en [eiser 2] hebben overgedragen - namelijk onder de voorwaarde dat [eiser 1] en [eiser 2] de volledige zorg en verantwoordelijkheid van [A] op zich zouden nemen - en dat [eiser 1] en [eiser 2] zich niet aan die voorwaarde hebben gehouden, kan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet baten. De kantonrechter begrijpt het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aldus dat de proefperiode volgens hen niet is geslaagd, omdat [eiser 1] en [eiser 2] niet bereid waren om met een zieke hond naar een dierenarts te gaan. Nog daargelaten dat [eiser 1] en [eiser 2] hebben betwist dat zij daadwerkelijk niet bereid waren om een dierenarts te consulteren, is hiervoor geoordeeld dat [eiser 1] en [eiser 2] op 14 augustus 2020 al eigenaar van [A] waren geworden. Vanaf dat moment was van een proefplaatsing geen sprake meer en had [S] ook geen zeggenschap meer over [A] .
4.11.
Het ter zitting door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevoerde (subsidiaire) verweer dat [eiser 1] en [eiser 2] de eigendom vervolgens weer hebben prijs gegeven omdat zij geen zieke hond wilden hebben, slaagt evenmin. Uit de in het geding gebrachte berichten van [eiser 1] , [S] en [gedaagde 1] kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden afgeleid dat [eiser 1] en [eiser 2] [A] aan [gedaagde 1] hebben meegegeven met de bedoeling om het bezit van [A] prijs te geven. Uit de berichten volgt dat het uitvoeren van een bloedtest bij [A] door [S] is geopperd alsmede dat [gedaagde 1] heeft aangeboden om de bloedtest te betalen en om [A] op te halen. De door [S] en [gedaagde 1] gebruikte bewoordingen ([…] 'Als het beter is. Om [A] even op te halen.', '[…]allemaal even rust nemen vandaag en dan even weer verder kijken' en 'Jullie hebben echt even adempauze nodig') duiden er juist op dat over een tijdelijke oplossing is gesproken, zoals [eiser 1] en [eiser 2] hebben aangevoerd. Daar komt bij dat [S] de volgende dag heeft geschreven: 'Voor [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ben ik heel blij, maar t houdt ook in dat we jullie moeten teleurstellen'. Hieruit volgt niet dat [eiser 1] en [eiser 2] hebben meebeslist over een nieuwe, definitieve situatie, maar juist dat [S] en [gedaagde 1] buiten hen om hebben besloten dat [A] niet terug zou keren. Gelet hierop is niet voldoende aannemelijk geworden dat [eiser 1] en [eiser 2] op 19 augustus 2020 afstand hebben gedaan van [A] . Zij zijn dus nog steeds eigenaar van de hond.
4.12.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] beroepen zich voorts op dwaling en voeren daartoe aan dat als [S] had geweten dat [eiser 1] en [eiser 2] bij ziekte van [A] zouden weigeren om een dierenarts te consulteren, dat dan noch bij [S] noch bij [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de intentie was ontstaan om [A] aan [eiser 1] en [eiser 2] aan te bieden of over te dragen. [eiser 1] en [eiser 2] hebben gemotiveerd betwist dat zij niet (daadwerkelijk) bereid waren om een dierenarts te consulteren. Ter zitting heeft [eiser 1] verklaard dat zij telefonisch bij [S] heeft aangegeven wel degelijk naar de dierenarts te willen gaan. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] heeft echter eerst [S] en vervolgens [gedaagde 1] zelf aangeboden om [A] op te halen voor het laten uitvoeren van een bloedtest en dat leek op dat moment de beste oplossing, gegeven het feit dat [B] kort daarvoor was overleden en [eiser 1] en [eiser 2] veel moeite hadden met de situatie. Wat hier verder ook van zij, het beroep op dwaling kan hoe dan ook niet slagen omdat [gedaagde 2] afstand heeft gedaan van [A] en [S] geen partij is in deze procedure.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de kantonrechter de gevorderde afgifte van [A] aan [eiser 1] en [eiser 2] toewijsbaar acht omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de hond zonder recht houden en [eiser 1] en [eiser 2] de eigenaren van [A] zijn. Bij de veroordeling zal uitgegaan worden van een iets langere termijn dan gevorderd om aan de veroordeling te voldoen. De veroordeling zal worden versterkt met het opleggen van een dwangsom, op de wijze zoals in het dictum te melden. Het daarnaast of in plaats daarvan geven van een machtiging als bedoeld in artikel 3:299 BW vindt de kantonrechter een te zwaar middel.
4.14.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben verder gevorderd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld om mee te werken aan de 'eigendomsoverdracht'. Tijdens de zitting is desgevraagd toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat [eiser 1] en [eiser 2] als enig eigenaar van [A] geregistreerd komen te staan. De kantonrechter zal deze vordering als onvoldoende bepaald afwijzen. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat in de afstandsverklaring van [A] staat vermeld dat [eiser 2] de stamboom op naam dient te zetten bij de Raad van Beheer en de chip op naam dient te zetten bij de NDG, zodat onvoldoende duidelijk is welke concrete handelingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden geëist. Ook de ter zitting gegeven uitleg, te weten het verlenen van medewerking aan overschrijving van de naam c.q. de papieren van [A] , acht de kantonrechter onvoldoende bepaald gelet op de handelingen die [eiser 2] zelf dient te verrichten volgens de tussen [S] , [gedaagde 2] en [eiser 2] gemaakte afspraken. Dit betekent dat alleen de onder I. gevorderde afgifte zal worden toegewezen en dat de vordering onder I. voor het overige zal worden afgewezen. Gelet op het feit dat [eiser 1] en [eiser 2] op 14 augustus 2020 eigenaar zijn geworden van [A] spreekt het naar het oordeel van de kantonrechter overigens voor zich dat voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] nog ergens hun medewerking aan dienen te verlenen jegens [eiser 1] en [eiser 2] om de tenaamstelling en dergelijke te bewerkstelligen, zij daartoe dan ook zonder meer gehouden zijn.
4.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 100,89
- griffierecht € 83,00
- salaris gemachtigde € 720,00
Totaal € 903,89
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing te melden.
Uitvoerbaarheid op de minuut
[eiser 1] en [eiser 2] hebben verzocht om uitvoerbaarheid van het vonnis op de minuut. Er wordt echter van dit vonnis geen 'minuut' opgemaakt. Voor de tenuitvoerlegging beschikken [eiser 1] en [eiser 2] over de grosse van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de hond af te geven aan [eiser 1] en [eiser 2] , te weten een mannetje, ras Alaskan Malamute, geboren op 2 november 2019 met de roepnaam [A] , chipnummer
[xxxxxx] ,
5.2.
verbindt aan de veroordeling onder 5.1. een dwangsom van € 100,00 per dag, met een maximum van € 2.000,00, voor iedere dag dat zij in gebreke zijn met de nakoming van de veroordeling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] en [eiser 2] tot op heden vastgesteld op € 903,89,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
€ 120,00,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.
c 429