ECLI:NL:RBNNE:2020:3582

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
18/730036-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op politieambtenaar en mishandeling van echtgenote

De rechtbank Noord-Nederland heeft op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van poging tot doodslag op een politieambtenaar, bedreiging van een andere politieambtenaar en mishandeling van zijn echtgenote. De zaak vond plaats op 1 maart 2020 in Drachten, waar de politie werd ingeschakeld vanwege een melding van huiselijk geweld. Bij aankomst troffen de agenten de verdachte aan, die een mes vasthield en zich in een zelfmoordpoging leek te bevinden. Na gebruik van pepperspray door de politie, viel de verdachte de hoofdagent aan met het mes, waarbij deze in zijn schouderblad werd gestoken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de agent, gezien de aard van de aanval. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan bedreiging van een inspecteur van politie en mishandeling van zijn echtgenote, die door hem werd geduwd en gewond raakte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor behandeling van zijn psychische problemen. Tevens werd een schadevergoeding van € 3.500,-- toegewezen aan de benadeelde politieambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730036-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] ,
thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
8 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. van den Broek, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] , zijnde een hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland, van het leven te beroven, met dat opzet met (in zijn hand) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer 1] is afgerend en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat mes, althans met dat scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp, (met kracht) in de rug (ter hoogte van het linker schouderblad), althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, aan [slachtoffer 1] , zijnde een ambtenaar gedurende of ter zake van zijn rechtmatige bediening, te weten als hoofdagent bij de politie Noord-Nederland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten: een steek- en/of snijwond(en) in de rug (ter hoogte van het linker schouderblad), heeft toegebracht, met dat opzet met (in zijn hand) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer 1] is afgerend en/of (vervolgens) met dat mes, althans met dat scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp, in de rug (ter hoogte van het linker schouderblad), althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] , zijnde een hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland, zwaar letsel toe te brengen, met dat opzet met (in zijn hand) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer 1] is afgerend en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat mes, althans met dat scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp, (met kracht) in de rug (ter hoogte van het linker schouderblad), althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Drachten. in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer 1] , zijnde een ambtenaar gedurende of ter zake van zijn rechtmatige bediening, te weten als hoofdagent bij de politie Noord-Nederland, heeft mishandeld, met (in zijn hand) een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op die [slachtoffer 1] is afgerend en/of (vervolgens) met dat mes, althans met dat scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp, in de rug (ter hoogte van het linker schouderblad), althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden;
2.
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] , zijnde een inspecteur van politie, eenheid Noord-Nederland, van het leven te beroven, met dat opzet (zeer agressief) in de richting van die [slachtoffer 2] is gelopen en daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, omhoog geheven en/of (vervolgens) dat mes, althans dat scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp op korte afstand, althans in de richting, van het lichaam van die [slachtoffer 2] gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten een ambtenaar gedurende of ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (te weten [slachtoffer 2] , inspecteur van politie, eenheid Noord-Nederland), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (zeer agressief) in de richting van die [slachtoffer 2] is gelopen en daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, omhoog geheven en/of (vervolgens) dat mes, althans dat scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp, op korte afstand, althans in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 2] gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het ook vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Drachten, gemeente Smallingerland, [slachtoffer 2] , zijnde een inspecteur van politie, eenheid Noord-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte (zeer agressief) in de richting van die [slachtoffer 2] gelopen en daarbij een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp boven zijn hoofd geheven en/of (vervolgens) dat mes, althans dat scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp op korte afstand van het lichaam van die [slachtoffer 2] gehouden;
3.
hij op of omstreeks 1 maart 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, zijn echtgenote, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld, haar (met kracht) een duw tegen het lichaam heeft gegeven, waardoor zij hard ten val kwam en/of haar (vervolgens), terwijl zij op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen de/een be(e)n(en) en/of tegen een heup, althans tegen het lichaam, heeft geschopt en/of getrapt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd ten aanzien van het onder 2. primair
ten laste gelegde feit, nu uit het dossier niet valt af te leiden dat verdachte zodanig stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] dat er potentieel letsel kon ontstaan.
De officier van justitie heeft tevens vrijspraak gevorderd van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde feit, nu verdachte niet zodanig heeft kunnen steken dat er bij [slachtoffer 2] een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond.
De officier heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1. primair, 2. meer subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde het navolgende aangevoerd. Verdachte claimt niet meer te weten wat er is gebeurd nadat hij is gepepperd en ontkent boos opzet te hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Echter, de opzet van verdachte kan bewezen worden verklaard, al dan niet in voorwaardelijke zin. Naar de algemene ervaringsregel levert het meermalen insteken met een mes richting het bovenlichaam en het steken in het bovenlichaam een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer op. Sommige gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het behoudens contra-indicaties niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Uit de verklaringen blijkt dat de aanval zeer onverhoeds was. [slachtoffer 2] verklaart dat [slachtoffer 1] vastgegrepen wordt door verdachte waarna ze in een worsteling terechtkwamen. Daarbij steekt verdachte meermalen op [slachtoffer 1] in en raakt hem in zijn bovenlichaam. Gelet hierop kan het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden. Verdachte heeft aldus voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] door met een mes in het bovenlichaam te steken.
De officier van justitie acht het onder 2. meer subsidiair bewezen, nu verdachte agressief, snel en aanvallend met een mes opgeheven in zijn hand richting [slachtoffer 2] is gerend, waardoor [slachtoffer 2] zich bedreigd kon voelen.
De officier van justitie is van mening dat ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit eveneens kan worden bewezen dat sprake is geweest van schoppen tegen het lichaam van aangeefster [slachtoffer 3] . Verdachte heeft dit weliswaar ontkend, maar er is geen aanleiding om te twijfelen aan de consequente aangifte van aangeefster [slachtoffer 3] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder
1. primair, 1. subsidiair, 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw acht het onder 2. meer subsidiair ten laste gelegde wel bewezen, evenals het onder 3 ten laste gelegde, met uitzondering van het schoppen door verdachte.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde aangevoerd dat niet is gebleken dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Verdachte is, nadat hij was gepepperd, in paniek geraakt en heeft, gedesoriënteerd als hij was, geprobeerd een uitweg uit zijn huis te zoeken. Op zijn vluchtpoging heeft hij [slachtoffer 1] geraakt met zijn mes. Dit is geen bewuste actie geweest en derhalve geen aanvaarding van een al dan niet aanmerkelijke kans. Indien de rechtbank wel vast zou stellen dat verdachte bewust het mes heeft gebruikt, dan is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bij de beantwoording van die vraag dient te worden gekeken naar de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er zijn in het vest geen aanwijzingen gevonden dat er meerdere steekpogingen of prikpogingen zijn geweest. Een schouder is geen vitaal lichaamsdeel en in de buurt van de schouder bevinden zich geen vitale organen. Daar komt bij dat niet is vast te stellen op welke wijze en met hoeveel kracht is gestoken. Gelet hierop dient vrijspraak te volgen, nu er geen aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde aangevoerd dat eveneens vrijspraak dient te volgen, nu een steek- en/of snijwond niet zonder meer is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw acht het onder 1. meer subsidiair ten laste gelegde bewijsbaar.
Ten aanzien van het onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen, nu ten aanzien van deze feiten geen begin van uitvoering is geweest. Verdachte had nog geen enkele gedraging verricht die gericht was op het voltooien van het misdrijf.
De raadsvrouw acht de onder 2. meer subsidiair ten laste gelegde bedreiging bewijsbaar.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde.
De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte boos opzet had op het om het leven brengen van het slachtoffer [slachtoffer 1] , zodat zij dient te beoordelen of er dan sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever [slachtoffer 1] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
Op 1 maart 2020 werd bij de politie melding gemaakt van huiselijk geweld. Verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontvingen de melding en begaven zich, nadat zij een gesprek hadden gehad met aangeefster [slachtoffer 3] , naar diens woning. Aangekomen bij de woning wordt op aanroepen niet gereageerd, waarop de verbalisanten besluiten de woning te betreden. In de woonkamer zien zij op de bank een man liggen met een mes op de keel gedrukt. Besloten wordt om de man te pepperen, om te voorkomen dat hij zelfmoord pleegt. Nadat de man gepepperd is, springt hij razend snel omhoog en rent met het mes in zijn hand op verbalisant [slachtoffer 1] af. Verbalisant [slachtoffer 1] rende daarop naar de kleine achterkamer. Verdachte volgde [slachtoffer 1] met het mes in zijn handen. Verdachte was voor geen enkele rede vatbaar, was zeer agressief en verkeerde onder invloed van amfetamine. Verdachte en verbalisant [slachtoffer 1] raakten in de achterkamer in een worsteling verwikkeld. Verdachte had daarbij het mes in zijn handen. Tijdens deze worsteling maakte verdachte meerdere stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] , die probeerde zich tegen de stekende bewegingen te verweren. Doordat [slachtoffer 1] volop in beweging was en verdachte door zijn ongecontroleerde steekbewegingen met zijn mes op [slachtoffer 1] instak, bestond de aanmerkelijke kans dat verdachte [slachtoffer 1] zodanig op een vitale plaats in zijn lichaam zou raken dat [slachtoffer 1] daardoor dodelijk letsel op zou kunnen lopen. Dat naderhand bleek dat [slachtoffer 1] één keer in zijn schouderblad was gestoken doet aan die vaststelling niet af.
De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer op doodslag zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de onder 2. primair en 2. subsidiair ten laste gelegde feiten is de rechtbank
-met de officier van justitie en de raadsvrouw- van oordeel dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, nu op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte een zodanig stekende beweging heeft gemaakt jegens [slachtoffer 2] dat er potentieel dodelijk letsel kon ontstaan, dan wel dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond.
Het onder 2. meer subsidiair ten laste gelegde feit, de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling, is bewijsbaar, nu verdachte dreigend met een mes vlak voor [slachtoffer 2] stond te zwaaien en [slachtoffer 2] zich daardoor bedreigd kon voelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte aangeefster meerdere malen heeft geschopt, nu verdachte dat heeft ontkend en er overigens geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die dat deel van de tenlastelegging kunnen ondersteunen. Verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging, het schoppen, worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 8 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 1 maart 2020 heb ik te Drachten mijn echtgenote [slachtoffer 3] een harde duw gegeven, waardoor zij is gevallen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2020, opgenomen op pagina 188 - 191 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020054637 d.d. 14 juli 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van bedreiging en poging doodslag. Op l maart 2020 deed ik dienst met de hoofdagent [slachtoffer 1] . We waren beide in politie-uniform gekleed. Rond 21.00 uur kregen we de melding van de meldkamer om naar perceel de [straatnaam] Drachten te gaan. Een mevrouw [slachtoffer 3] zou daar bij een vriendin zitten. Ze was slachtoffer van huiselijk geweld en wilde contact met de politie. [slachtoffer 1] en ik gingen naar dat adres en raakten in gesprek met [slachtoffer 3] . Ze vertelde dat ze kort ervoor mishandeld was door haar echtgenoot. Ik zag dat ze een verdikking had bij haar linker oog. Er was een blauwe uitloop. [slachtoffer 3] vertelde dat ze geslagen was. We bespraken dat wij naar hun woning [straatnaam] zouden gaan om haar echtgenoot [verdachte] aan te gaan houden.
We reden naar de woning. Ik ging als eerste naar binnen. Ik opende de deur naar de woonkamer en zag de man op de bank liggen. [slachtoffer 1] liep een stukje de woonkamer in en ik zag toen dat de man een mes met twee handen vasthad en dit in zijn hals in de omgeving van de slagader drukt. [slachtoffer 1] sprak de man vervolgens en plotseling kwam de man omhoog had zijn mes in zijn rechterhand en kwam overeind. De reactie van de man was heel snel en heel agressief. De man stond ongeveer 1 ½ meter voor mij. Ik heb ook nog gepepperd. De reactie was ontzettend agressief.
De man liep toen snel in de richting van [slachtoffer 1] die naar de achterkamer was gevlucht. Ik stond eerst nog in de hal en ging naar de woonkamer. Op dat moment hoorde ik [slachtoffer 1] roepen ik ben gestoken, althans dit soort woorden en op dat moment pakte ik mijn wapen en zag dat de man in mijn richting kwam met het mes in zijn rechterhand.
Mijn wapen gericht op de man liep ik achterwaarts de hal in. Ik zag dat de man met heel veel agressie op mij afkwam en het mes in zijn rechterhand vast had. Ik zag dat de man het mes omhoog hield en als een soort hakbijl op mij in zou gaan steken. Ik was er echt van overtuigd dat de man op mij in zou gaan steken. Ik denk dat de man armbreedte van mij afstond. Als ik was blijven staan had de man mij zeker gestoken. De man was zo agressief en zo snel als een beest. Ik voelde mij bedreigd toen hij op 1 ½ meter afstand met het mes voor mij stond.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 3 maart 2020, opgenomen op pagina 193 - 196 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van poging doodslag tegen [verdachte] , wonende [straatnaam] te Drachten. [verdachte] heeft mij op l maart 2020 met een mes gestoken. Mijn linker arm en schouder zijn nog stijf.
Op l maart 2020 had ik avonddienst. We kregen van de meldkamer het verzoek om te gaan naar het adres [straatnaam] Drachten.
Daar zou mevrouw [slachtoffer 3] naar toe zijn gegaan omdat haar echtgenoot [verdachte] haar had mishandeld. Er was sprake van een huiselijk geweld situatie. De familie [naam] zou wonen op de [straatnaam] .
[slachtoffer 2] en ik gingen naar de [straatnaam] en spraken met mevrouw [verdachte] . Ze had letsel in haar gezicht. We gaven aan de meldkamer door dat we [verdachte] wilden gaan aanhouden. [slachtoffer 2] en ik kwamen bij de woning [straatnaam] . We konden zo naar binnen. Ik ging de woonkamer in. Naast de deur stond een bank. Op de bank lag een man. Ik liep een klein stukje naar achteren van de bank af zodat ik beter overzicht kreeg.
Ik zag toen dat de man een mes met zijn beide handen vasthad en dit in zijn keel drukte. Ik zag duidelijk de indruk in het vel. Ik dacht dat die man zich zelf wat aan wilde gaan doen. Ik pakte mijn pepperspray met de bedoeling de man uit de schakelen. Ik bedoel dat hij zichzelf niet met het mes zou verwonden. Ik heb behoorlijk veel gepepperd en zag ook dat hij pepperspray in zijn ogen kreeg. Nadat ik de man had gepepperd kwam hij heel snel overeind. Hij rende op mij af en daardoor liep ik weg. Het ging heel snel. Ik ben weggerend richting achterkamer. De man kwam achter mij aan en wekte de indruk dat hij mij met het mes wilde gaan steken. Ik was in het achterkamer gedeelte en heb me verweerd met mijn handen en armen. Ik heb mij afgeweerd en moest ik vechten voor mijn leven. Ik merkte aan het gedrag van de man dat hij mij wat aan wilde doen en de man had het mes bij zich. Het ging zo snel. Ik was hartstikke bang en dacht dat hij mijn dood zou gaan steken. Ik heb gevochten voor mijn leven. Ik was echt bang dat dit zijn doel was. Mij neersteken, mij doodsteken. Op een gegeven moment werd ik vanaf de zijkant geraakt. Ik voelde dat ik van achter werd gestoken. Het bleek dat ik in mijn linker schouder was geraakt. Ik ben naar buiten gelopen en [slachtoffer 2] zag dat ik in mijn schouder was gestoken. Ik ben in het ziekenhuis behandeld.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 maart 2020, opgenomen op pagina 71 - 73 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van huiselijk geweld gepleegd op 1 maart 2020 door mijn partner genaamd [verdachte] waar ik mee getrouwd ben. Wij wonen samen aan de [straatnaam] te Drachten. Omstreeks 18.00 uur kwam [verdachte] van bed af. Ik hoorde dat hij in zichzelf aan het mompelen was. Ik zag dat hij ging douchen.
Hij is toen door gelopen naar de badkamer. Even later hoorde ik dat hij uit de badkamer kwam. [verdachte] kwam vervolgens de woonkamer binnen lopen. Ik heb hem gevraagd:" wat is er aan de hand, waarom ben je zo kwaad?" maar hij reageerde niet. Ik ben toen weggelopen naar de achterkamer. Ik zag dat [verdachte] achter mij aan kwam lopen. Achter in de woning hebben wij openslaande tuindeuren. Toen ik hier naartoe liep kreeg ik een harde duw van [verdachte] . Ik voelde dat hij mij tegen mijn schouder aan duwde. Ik kwam hard ten val met mijn hoofd tegen de openslaande tuindeuren aan. Ik voelde meteen een hevige pijn aan de linkerzijde van mijn hoofd. Ik werd hier duizelig van.
5. Een geneeskundige verklaring, op 26 maart 2020 opgemaakt en ondertekend door drs. A.W. Westerveld, forensisch arts, voor zover inhoudend, als haar geneeskundige verklaring:
Datum onderzoek: 12 maart 2020
Betrokkene: [slachtoffer 1] .
Letselbeschrijving: persoonlijk lichamelijk onderzoek; foto aangeleverd door slachtoffer.
Lichaamsdeel: rug ter hoogte van linker schouderblad
Beschrijving:
Foto, aangeleverd door betrokkene: een bloedende wond tot in het vetweefsel met scherpe
wijkende wondranden.
Foto: een met twee hechtingen gesloten verwonding van twee cm lengte in de huid van de
rug aan de buitenzijde van het linker schouderblad.
Rondom de hechtingen enige roodheid en schilfering van de huid.
Soort verwonding: huidklieving door uitwendig scherp geweld.
Ouderdom verwondingen: De geconstateerde letsels kunnen zijn ontstaan op het moment zoals betrokkene heeft verklaard.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. meer subsidiair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. Primair.
hij op 1 maart 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] , zijnde een hoofdagent van politie, eenheid Noord-Nederland, van het leven te beroven, met dat opzet met in zijn hand een mes op die [slachtoffer 1] is afgerend en vervolgens die [slachtoffer 1] met dat mes, met kracht in de rug (ter hoogte van het linker schouderblad) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Meer subsidiair.
hij op 1 maart 2020 te Drachten, gemeente Smallingerland, [slachtoffer 2] , zijnde een inspecteur van politie, eenheid Noord-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling, immers is verdachte zeer agressief in de richting van die [slachtoffer 2] gelopen en daarbij een mes boven zijn hoofd geheven en vervolgens dat mes, op korte afstand van het lichaam van die [slachtoffer 2] gehouden;
3.
hij op 1 maart 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, zijn echtgenote, [slachtoffer 3] , heeft mishandeld, door haar met kracht een duw tegen het lichaam te geven, waardoor zij hard ten val kwam.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Primair: Poging tot doodslag.
2. Meer subsidiair: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of
bedreiging met zware mishandeling.
3. Mishandeling, begaan tegen zijn echtgenote.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1. primair,
2. meer subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf met de bijzondere voorwaarden zoals die door de Reclassering zijn opgesteld, met uitzondering van het alcoholverbod.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de voorlichtingsrapportage en de psychologische rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 1 maart 2020 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een politieambtenaar door hem met een mes in zijn schouderblad te steken.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van een politieambtenaar door met een mes op hem af te lopen, waardoor deze politieagent zich genoodzaakt voelde verdachte neer te schieten.
De politieambtenaren waren naar de woning van verdachte gegaan om verdachte, vanwege de aangifte van zijn echtgenote, aan te houden. Nadat zij bij binnenkomst in de woning zagen dat verdachte een mes op zijn keel had gezet, heeft één van de politieabtenaren hem gepepperd om te voorkomen dat hij zelfmoord zou plegen. Verdachte gedroeg zich daarop zeer agressief jegens beide politieambtenaren.
Verdachte heeft ernstige gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de beide politieambtenaren. Dit blijkt ook uit de verklaring van één van de politieambtenaren, waarin deze aangeeft dat hij nog nooit zo heeft gevreesd voor zijn leven.
Tevens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn echtgenote door haar een harde duw te geven waardoor zij ten val kwam en letsel opliep.
Met betrekking tot de op te leggen straf overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat een gevangenisstraf geboden is. De rechtbank neemt daarbij het navolgende in overweging.
Blijkens de psychiatrische rapportage is bij verdachte sprake van een persoonlijkheids-stoornis met narcistische, borderline en antisociale trekken. Daarnaast is er sprake van een stoornis in gebruik van alcohol en van amfetamine.
Er is een gelijktijdigheidsverband met de persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in gebruik van alcohol. Deze stoornissen bestonden ten tijde van hetgeen hem ten laste wordt gelegd.
Verdachte was het laatste jaar toenemend gedemoraliseerd geraakt vanwege lichamelijke problemen. Het belangrijkste risico bij verdachte is gelegen in de omstandigheid dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met de beperkte coping om met tegenslag, onvrede en heftige emotie om te gaan en met zijn problemen om zich op een adequate wijze te handhaven in een afhankelijkheidsrelatie.
Alles overziend kan gesteld worden dat het risico op gewelddadig gedrag in algemene zin als matig tot hoog moet worden ingeschat.
Zonder behandeling blijven de risicofactoren die van belang zijn in de hem ten laste gelegde feiten, indien bewezen, onveranderd. Een behandeling is noodzakelijk om de kans op herhaling zoals het hem tenlastegelegde binnen aanvaardbare grenzen te krijgen en te houden.
Geadviseerd wordt daarnaast een ambulante behandeling in een forensische setting. Daarbij dient een delict scenario gemaakt te worden en een terugval preventieplan. Ook dient aandacht besteed te worden aan de emotieregulatie. Het zich onthouden van alcohol en drugs dient als voorwaarde meegenomen te worden in het geheel van voorwaarden.
De psychiater kan ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten geen advies geven omtrent de toerekenbaarheid van verdachte. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde komt hij tot de conclusie van een licht verminderde toerekenbaarheid.
De door de verdediging ingeschakelde psychiater acht verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank zal echter de conclusie van de door de verdediging ingeschakelde psychiater niet overnemen en acht verdachte derhalve volledig toerekeningsvatbaar voor zijn daden. Verdachte wist dat hij zich al geruime tijd in een probleemsituatie bevond, maar heeft daartoe onvoldoende stappen ondernomen om tot een oplossing te komen.
De reclassering heeft geadviseerd verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht, een ambulante behandeling en een drugs- en alcoholverbod.
De rechtbank is van oordeel dat het van belang is dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. Deze behandeling, ter voorkoming van recidive, is niet alleen in het belang van verdachte zelf, maar niet in de laatste plaats, ook in in het maatschappelijk belang, dat erbij gebaat is dat de kans op recidive wordt teruggebracht.
De rechtbank acht de gevorderde straf van de officier van justitie niet in verhouding staan tot de bewezenverklaarde feiten. Voorts zou oplegging van een dermate lange gevangenisstraf betekenen dat het nog geruime tijd zal duren voordat dan in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling met de behandeling van verdachte kan worden begonnen.
De rechtbank acht het gewenst, zoals zij hiervoor heeft overwogen, dat sneller met de behandeling van verdachte kan worden begonnen. Verdachte heeft ook verklaard dat hij bereid is zijn medewerking te verlenen aan een behandeling.
De rechtbank zal daarom een lagere gevangenisstraf met daarbij een groot deel voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Het voorstel van de raadsvrouw om het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf niet langer te laten zijn dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, volgt de rechtbank niet. Dit voorstel doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.500,-- schadevergoeding ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft tevens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
1. primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 maart 2020.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 287, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair en 2. subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair, 2. meer subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot twaalf maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij de reclassering van [instelling] , Leeuwarden.
Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten behandelen door de forensische poli verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering.
Veroordeelde dient zich daarbij te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van deze verboden mee te werken aan urineonderzoek of ademonderzoek (blaastest).
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd ervoor zal zorgen dat hij betaald werk heeft of een dagbesteding.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.500,-- (zegge: drieduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 3.500,-- (zegge: drieduizend vijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 45 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door A. van Dijk, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 oktober 2020.
Mr. Schuth en mr. Tuinstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.