ECLI:NL:RBNNE:2020:3548

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
18/740053-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting en diefstal door minderjarige verdachte

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder brandstichting en diefstal. De zaak kwam ter terechtzitting op 17 september 2020, waar de verdachte aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Terpstra. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. P. van der Vliet. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk stichten van brand aan een woning in Heerenveen en het stelen van diverse goederen, waaronder laptops en fietsen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen van de aanklacht. De rechtbank achtte de feiten ernstig, vooral gezien de risico's die de brandstichting met zich meebracht. De verdachte had eerder soortgelijke delicten gepleegd en de rechtbank besloot tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uren, met een vervangende jeugddetentie van 40 dagen, en een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te melden bij een instelling voor jeugdzorg en mee te werken aan behandeling en toezicht. De rechtbank wees ook vorderingen van benadeelde partijen toe, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740053-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 september 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Terpstra, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 4 november 2019, dan wel op of omstreeks 4 november 2019, te Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine en/of (vervolgens) een muur en/of raam en/of toegangsdeur, dan wel de
gevel van (een gymzaal van) een schoolgebouw ( [benadeelde partij 1] ) (door het gooien van een (aangestoken) bierfles met benzine (een zgn molotovcocktail) tegen die muur en/of dat raam en/of die toegangsdeur, dan wel die gevel, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan (de muur en/of het raam en/of de toegangsdeur en/of de gevel van) die gymzaal en/of dat schoolgebouw geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
en daarvan gemeen gevaar voor die gymzaal en/of dat schoolgebouw, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2. primair
hij in of omstreeks 1 november 2019 tot en met 4 november 2019, althans op of omstreeks 4 november 2019, te Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een woning (gelegen aan [straatnaam] aldaar), met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een (aangestoken) bierfles met benzine (een zgn. molotovcocktail) tegen een raam/muur van die woning heeft/hebben gegooid, in elk geval met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met benzine en/of een raam/muur van die woning, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor goederen (belendende percelen) te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 4 november 2019, althans op of omstreeks 4 november 2019, te Heerenveen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een raam (van een woning aan [straatnaam] , aldaar), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan [benadeelde partij 2] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te Heerenveen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (vouw)fiets (Takashi, mat zwart), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] / [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
4.
hij op of omstreeks 23 oktober 2019 te Bontebok, gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer grensborden, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten aan de gemeente Heerenveen toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
5.
hij op of omstreeks 5 oktober 2019 te Langezwaag, gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een HP Pavilion laptop, kleur blauw met daaraan vast een zogenaamde muis en/of
- een Lenovo Ultrabook laptop, kleur goud, waarde 645,85 en/of
- een Samsung Galaxy J7, kleur zwart en/of
- een Samsung Galaxy J5, kleur zwart en/of
- een Huawei LYO L21 gsm, kleur wit en/of
- een Archos Ac 50FHE gsm zonder kaartje of abonnement en/of
- een AGV motorhelm, kleuren rood, wit en zwart met ingebouwde intercom en/of
- een Playstation 3 met spel Essentials erin, kleur zwart en/of
- een Batavus herenfiets, type Intermezzo, kleur zwart met bruin herenzadel en/of
- een Batavus damesfiets, type Roadbike Mambo, kleur wit en/of
- ID bewijzen en/of rijbewijs en/of twee (2) bankbiljetten van 10 euro en/of een (1) biljet van 10 euro (in gsm hoesje) en/of
- enkele losse euro munten en/of 2 bankpassen van de Rabobank en/of een medisch pasje (kunstheup) en/of een trombose pas en/of een ziekenfondskaart van DSW en/of een creditkaart van de Rabobank en/of
- etenswaren en/of drank (koekjes, kauwgum) en/of rookwaar (met een gasaansteker),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming en/of een valse sleutel (door een of meer deur(en) met de sleutel
in het slot te ontsluiten).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1., 2. primair, 3., 4. en 5. ten laste gelegde. Zij heeft aangevoerd dat verdachte de onder 3. ten laste gelegde diefstal alleen heeft gepleegd, zodat hij moet worden vrijgesproken van het in vereniging plegen van dit feit. Ten aanzien van feit 5. heeft zij aangevoerd dat sprake is van het in vereniging plegen van diefstal door insluiping in een woning, zodat verdachte van de gekwalificeerde diefstal moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het in vereniging plegen van de onder 3. ten laste gelegde diefstal, omdat anderen bij deze diefstal geen significante bijdrage hebben geleverd.
Tevens heeft zij betoogd dat feit 5. een insluiping in een woning betreft, zodat verdachte van gekwalificeerde diefstal moet worden vrijgesproken. Verder moet verdachte ten aanzien van feit 5. worden vrijgesproken van de diefstal van een telefoon van het merk Archos en de rookwaren met de gasaansteker, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat deze goederen zijn weggenomen. Zowel verdachte als zijn mededader verklaren niet over het wegnemen van deze goederen. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en dat zij met betrekking tot deze feiten geen opmerkingen heeft.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1., 2. primair, 3., 4. en 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Omdat verdachte de feiten 1., 2. primair, 3. en 4. duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met betrekking tot deze feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1.:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 6 november 2019, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2019306063 Z van 21 december 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 1] ;
3. een schriftelijk stuk, te weten een brandrapport van 4 november 2019, opgenomen op pagina 93, van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 17 november 2019, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant] .
feit 2. primair:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 20 november 2019, opgenomen op pagina 96 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2019306063 Z van 21 december 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 3] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 17 november 2019, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant] .
feit 3.:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 1 oktober 2019, opgenomen op pagina 174 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2019306063 Z van 21 december 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] .
feit 4.:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 september 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 31 oktober 2019, opgemaakt door Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2019289823-1, niet deel-uitmakend van voornoemd dossier maar los daarbij gevoegd, inhoudend de verklaring van [getuige 4] .
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring van feit 5. redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
feit 5.:
1. De door verdachte ter zitting van 17 september 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 5 oktober 2019 ben ik samen met [medeverdachte] meerdere malen in een woning in Langezwaag naar binnen gegaan. We waren die ochtend op zoek naar een woning die openstond, zodat we naar binnen konden. Toen ik bij deze woning de achterdeur probeerde te openen voelde ik dat hij open was. [medeverdachte] en ik zijn beide de woning binnengegaan. We hebben uit de woning de volgende goederen weggenomen:
- een laptop van het merk Lenovo;
- twee telefoons van het merk Samsung;
- een telefoon van het merk Huawei;
- een motorhelm in de kleuren rood, wit en zwart;
- een playstation 3 en het is best mogelijk dat hier nog een spel in zat;
- allerlei pasjes die in telefoonhoesjes zaten, bankbiljetten en wat muntgeld;
- etenswaren, zoals koekjes en kauwgum, en drinken.
Ik stopte veel van deze goederen in de buidel van mijn jas. [medeverdachte] en ik zijn drie keer heen en weer naar mijn woning geweest om goederen naar mijn woning te brengen. We hebben alle weggenomen goederen op mijn bed neergelegd. Uit het schuurtje behorende bij de woning hebben we een dames- en een herenfiets, allebei van het merk Batavus, weggenomen. Deze fietsen hebben wij in de schuur bij mijn woning gezet en hebben we later blauw geschilderd. We hadden geen toestemming om de goederen weg te nemen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 oktober 2019, opgenomen op pagina 200 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL100-2019306063 Z van 21 december 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van een inbraak in mijn woning te Langezwaag. Op 5 oktober 2019 ben ik rond het tijdstip 05:40 uur begonnen met mijn krantenbezorgrondje. Ik heb mijn woning via de achterdeur verlaten. Ik heb deze achterdeur niet slotvast afgesloten. Toen ik rond 07:00 uur weer thuis kwam zag ik een fiets op straat staan. Deze fiets stond voor mijn woning op de standaard. Ik vond dit vreemd wegens het tijdstip en had de fiets tijdens de eerste rondes niet gezien. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat deze zwarte Batavus herenfiets veel leek op mijn fiets. Ik ben vervolgens doorgereden mijn erf op naar de achterkant van mijn woning. Bij de schuur zag ik dat er een sleutel in het slot van de schuurdeur zat en dat deze deur op een kier openstond. Dit bevreemde mij, daar ik wist dat deze deur op slot behoort te zijn. Ik herken deze sleutel met een rood lint, als zijnde de sleutel die aan het sleutelrekje hangt in de garage. Toen ik verder rondkeek zag ik ook dat de achterdeur op een kier openstond. Ik ben via deze achterdeur naar binnen gegaan, doorgelopen richting de bijkeuken. Via de bijkeuken kwam ik in de keuken en woonkamer, en in eerste instantie viel mij hier niets op. Ik ben doorgelopen naar de hal. In deze hal zag ik dat de voordeur ook op een kier stond. Ik kreeg het gevoel dat een vreemd persoon in mijn woning was geweest. Ik ben daarop weer naar buiten gelopen om te zien of ik nog iemand op straat zag. Dat was niet het geval maar ik zag wel dat mijn fiets verdwenen was. Pas later, toen mijn vrouw, zoon en dochter, beneden in de kamer waren, hoorde ik van hen dat er meer goederen weggenomen waren. Ik kan een omschrijving van de gestolen goederen geven:
- een HP Pavilion laptop, kleur blauw met daaraan vast een zogenaamde muis. Deze stond in de woonkamer.
- een Lenovo Ultrabook laptop, kleur goud, waarde 645,85. Deze stond in de achterkamer.
- een Samsung Galaxy J7, kleur zwart. Deze lag in de achterkamer.
- een Samsung Galaxy J5, kleur zwart. Deze lag daar ook.
- een Huawei LYO L21 gsm, kleur wit. Deze lag ook in de achterkamer
- een Archos Ac 50FHE gsm zonder kaartje of abonnement. Deze lag daar ook.
- een AGV motorhelm, kleuren rood, wit en zwart met ingebouwde intercom.. Deze lag in
de bijkeuken.
- een Playstation 3 met spel Essentials erin, kleur zwart. Deze lag in de woonkamer.
- een Batavus herenfiets, type Intermezzo, kleur zwart met bruin herenzadel.
- een Batavus damesfiets, type Roadbike Mambo, kleur wit.
- de ID bewijzen van zowel mijn vrouw als die van mij. Dezen zaten in een oud zwart gsm hoesje van mij. In dit hoesje zat verder nog mijn rijbewijs, twee bankbiljetten van 10 euro, een biljet van 10 euro, enkele losse euro munten, twee bankpassen van de Rabobank, een medisch pasje over mijn kunstheup, een trombose pas, een ziekenfondskaart van DSW, en een creditkaart van de Rabobank. .
Verder zag ik dat de dader wat etenswaren en drinken meegenomen had, en nog wat koekjes, drie potten met kauwgum en rokersspul met een gasaansteker.
Kennelijk heeft de dader zich de toegang via de losstaande achterdeur verschaft om zo, via de garage en bijkeuken onze woning te betreden. De dader heeft beneden de woning doorzocht en meegenomen wat van waarde was. Later bleek nog dat de damesfiets van mijn dochter ook weggenomen was uit deze schuur.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. primair, 3., 4. en 5. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 november 2019 te Heerenveen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine en vervolgens de
gevel van een gymzaal van een schoolgebouw, [benadeelde partij 1] , door het gooien van een aangestoken bierfles met benzine (een zogenaamde molotovcocktail) tegen die gevel, ten gevolge waarvan de gevel van die gymzaal gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor die gymzaal te duchten was;
2. primair
hij in op 4 november 2019, te Heerenveen, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan een woning, gelegen aan [straatnaam] aldaar, met dat opzet met zijn mededader een aangestoken bierfles met benzine (een zogenaamde molotovcocktail) tegen een raam van die woning hebben gegooid, en daarvan gemeen gevaar voor goederen (belendende percelen) te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 1 oktober 2019 te Heerenveen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een vouwfiets, merk Takashi, kleur mat zwart, toebehorende aan [benadeelde partij 3] ;
4.
hij op 23 oktober 2019 te Bontebok, gemeente Heerenveen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een grensbord dat de gemeente Heerenveen toebehoorde, heeft vernield;
5.
hij op 5 oktober 2019 te Langezwaag, gemeente Opsterland, tezamen en in vereniging met een ander,
- een HP Pavilion laptop, kleur blauw met daaraan vast een zogenaamde muis en
- een Lenovo Ultrabook laptop, kleur goud, waarde € 645,85 en
- een Samsung Galaxy J7, kleur zwart en
- een Samsung Galaxy J5, kleur zwart en
- een Huawei LYO L21 gsm, kleur wit en
- een Archos Ac 50FHE gsm zonder kaartje of abonnement en
- een AGV motorhelm, kleuren rood, wit en zwart met ingebouwde intercom en
- een Playstation 3 met spel Essentials erin, kleur zwart en
- ID bewijzen en een rijbewijs en twee bankbiljetten van 10 euro en een biljet van 10 euro in gsm hoesje en
- enkele losse euro munten en twee bankpassen van de Rabobank en een medisch pasje (kunstheup) en een trombose pas en een ziekenfondskaart van DSW en een creditkaart van de Rabobank en
- etenswaren en drank (koekjes, kauwgum) en rookwaar met een gasaansteker,
die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan onder meer [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en
- een Batavus herenfiets, type Intermezzo, kleur zwart met bruin herenzadel en
- een Batavus damesfiets, type Roadbike Mambo, kleur wit,
die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten onder meer aan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van een valse sleutel.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
2. primair medeplegen van een poging tot opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
3. diefstal;
4. medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
5. diefstal door twee of meer verenigde personen en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1., 2. primair, 3., 4. en 5. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
- de verplichting zich te melden bij het [instelling] te Leeuwarden en medewerking te verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht;
- de verplichting zich ambulant te laten behandelen bij Verslavingszorg Noord Nederland of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling aan de jeugdreclassering en voor zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht;
- de verplichting tot het behalen van een startkwalificatie, het volgen van onderwijs of het hebben van dagbesteding;
- de verplichting mee te werken aan urinecontroles, indien en zo vaak de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig acht.
Verder heeft de officier van justitie opheffing van het geschorst bevel voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit het strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, te volgen en verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met de voorwaarden zoals de Raad adviseert. Ten aanzien van de hoogte van de straf heeft zij verzocht rekening te houden met de volgende omstandigheden: dat de feiten verdachte vermoedelijk in verminderde mate kunnen worden toegerekend, dat verdachte al lange tijd in zijn vrijheid is beperkt doordat hij zich aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden en dat een werkstraf in combinatie met de bijzondere voorwaarden en de dagbesteding het risico inhouden dat verdachte wordt overvraagd waardoor de werkstraf of het toezicht kan gaan mislukken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies van de Raad van 9 september 2020, de korte evaluatie en plan van aanpak jeugdbescherming van [instelling] van 10 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De destijds nog minderjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van brandstichting aan een gymzaal van een school, medeplegen van een poging tot brandstichting aan een tussenwoning, diefstal van een fiets en medeplegen van vernieling van een plaatsnaambord. Ook heeft verdachte samen met een ander een diefstal uit een woning gepleegd en waarbij ze met een sleutel die zij niet mochten gebruiken fietsen uit het schuurtje behorende bij de woning hebben weggenomen.
Verdachte heeft bij de brandstichting en de poging daartoe geluk gehad dat de schade beperkt is gebleven. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte een groot risico genomen, aangezien de molotovcocktails evengoed dóór de ramen hadden kunnen gaan. In dat geval zou het niet onwaarschijnlijk zijn geweest dat de gymzaal en de tussenwoning waren afgebrand. Deze risico's heeft verdachte aanvaard door de branden te stichten en daardoor zijn dit ernstige delicten. Ook de diefstal uit de woning is een ernstig delict. Verdachte en zijn mededader zijn zo brutaal geweest om drie maal de woning binnen te gaan om spullen te pakken, terwijl boven personen lagen te slapen. Een dergelijk delict is ernstig, niet alleen omdat het materiële schade oplevert, maar ook omdat het leidt tot onrust en gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers en hun omgeving.
De rechtbank is van oordeel dat het uitgangspunt bij dergelijk ernstige delicten, ook voor een minderjarige, een vrijheidsstraf moet zijn.
Verdachte heeft de delicten in een tijdsbestek van ruim een maand gepleegd. Daarvoor is hij eenmaal eerder veroordeeld voor medeplegen van brandstichting. Verdachte is voor de onderhavige feiten in verzekering gesteld en bij ingang van de inbewaringstelling eind november 2019 is zijn voorlopige hechtenis met voorwaarden geschorst. Tijdens de schorsing had hij toezicht van de jeugdreclassering en heeft hij geen politiecontacten meer gehad.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat verdachte een belast verleden heeft waarbij hij veel is gewisseld van woonplek en er sprake was van een onrustige opgroei- en opvoedsituatie. Sinds 2011 woont verdachte in een gezinshuis waar hij rust, structuur en regelmaat ervaart. Tijdens de schorsing ging het wisselend met verdachte. Er waren momenten dat hij goed meewerkte en zich hield aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, maar er waren ook momenten dat hij zijn urinecontroles manipuleerde. Tot voor kort ging hij gemotiveerd naar zijn dagbesteding, maar daar is hij niet meer welkom, omdat hij meerdere keren niet of te laat is komen opdagen, hoewel hij bekend was met de consequenties daarvan. Hierdoor heeft hij geen dagbesteding meer. Door dit gedrag zijn er zorgen over verdachte en de Raad adviseert daarom de voorwaarden verbonden aan de schorsing voort te zetten. Er zijn positieve stappen gezet, maar op de gebieden van dagbesteding, middelengebruik en vrijetijdsbesteding moet er nog veel gebeuren. De Raad adviseert de voorwaarden te verbinden aan een deels voorwaardelijke werkstraf om verdachte te confronteren met de gevolgen van zijn handelen en hem op deze manier verantwoordelijkheid laten nemen voor zijn gedrag. De Raad acht een jeugddetentie niet passend, gelet op de positieve ontwikkeling die verdachte reeds doormaakt en de Raad acht het van belang dat die ontwikkeling wordt gestimuleerd.
De rechtbank zal het advies van de Raad deels volgen. De rechtbank zal verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie met de voorwaarden zoals geadviseerd opleggen. De rechtbank is van oordeel dat alleen een werkstraf onvoldoende recht doet aan de aard en de ernst van de delicten. Verder zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op leggen om verdachte te confronteren met de gevolgen van zijn handelen.
De rechtbank heeft bij de hoogte van de op te leggen straf onder meer de ernst van de delicten en de persoon van verdachte afgewogen. De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat verdachte zich al lange tijd aan strenge voorwaarden heeft moeten houden tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis en het gevaar dat verdachte zal worden overvraagd waardoor de werkstraf of de begeleiding mislukt. De rechtbank oordeelt dat oplegging van een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals gevorderd door de officier van justitie en door de Raad geadviseerd, passend en geboden is en zal deze straf opleggen.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 432,94 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 1.598,-- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de benadeelde partij [benadeelde partij 2] vergoeding van de schade vordert inclusief BTW. Omdat de benadeelde partij een bedrijf is, kan zij de BTW verrekenen, waardoor dit geen schade betreft en dit deel van de vordering niet kan worden toegewezen. Zij heeft daarom gevorderd hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 357,80 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel waarbij de gijzeling en de vervangende jeugddetentie op nul dagen worden vastgesteld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] , ondanks dat de weggenomen fietsen al wat ouder waren, de aanschafwaarde van de weggenomen fietsen vordert. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat dit bedrag moet worden gematigd tot een bedrag van € 1.000,-- voor beide fietsen. Zij heeft daarom gevorderd hoofdelijke toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.000,-- met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel waarbij de gijzeling en de vervangende jeugddetentie op nul dagen worden vastgesteld.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is primair aangevoerd dat uit de stukken niet blijkt dat [getuige 3] bevoegd is om namens [benadeelde partij 2] de vordering in te dienen. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat de benadeelde partij bij Achmea is verzekerd en dat zij daardoor niet kan uitsluiten dat de schade door de verzekeringsmaatschappij is vergoed. Doordat de benadeelde partij niet ter terechtzitting is verschenen kan zij dit niet vragen en daarom pleit zij voor niet-ontvankelijkheid van de vordering.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] aangevoerd dat het gevorderde bedrag moet worden gematigd, omdat de aanschafwaarde van de fietsen wordt gevorderd terwijl de fietsen respectievelijk 13 en 6,5 jaar oud waren. De raadsvrouw heeft aangevoerd aan te sluiten bij de afschrijvingstabel van Unigarant verzekeringen. Deze tabel gaat bij fietsen van een waarde van € 750,-- of meer uit van een afschrijvingsperiode van 8 jaren en hanteert daarbij een afschrijvingspercentage van 12,5 procent per jaar met een restwaarde van 15 procent van de aanschafwaarde.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 2]
Door [getuige 3] is namens [benadeelde partij 2] een vordering ingediend tot schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat dit dezelfde persoon is die ook aangifte bij de politie heeft gedaan. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij ook namens de benadeelde partij is gemachtigd de vordering in te dienen.
Namens verdachte is de vordering betwist. In het licht van deze betwisting stelt de rechtbank vast dat onvoldoende zeker is dat de benadeelde partij (nog) een vordering heeft op verdachte. In de aangifte wordt immers genoemd dat er een verzekering is afgesloten. Daar komt bij dat er inmiddels ruim drie kwart jaar is verstreken na het indienen van de vordering, en deze een post bevat die nog nader zou worden bepaald, maar dat niet is. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen om de vordering toe te lichten. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij in de gelegenheid te stelen hieromtrent duidelijkheid te geven, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2]
Door de benadeelde partij [slachtoffer 2] wordt een bedrag van € 769,-- voor de weggenomen herenfiets en een bedrag van € 829,-- voor de weggenomen damesfiets gevorderd. Beide bedragen betreffen de aanschafwaarde. Over de hoogte van de gevorderde schade door de gestolen fietsen overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat de fietsen in 2006 en 2013 zijn aangeschaft en dat de restwaarde en dus de schade om die reden lager is dan de aanschafwaarde van de fietsen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek zal de rechtbank de schade op een restwaardepercentage van 25 van het aankoopbedrag van de fietsen vaststellen. De rechtbank schat de hoogte van de schade op € 399,50. De vordering wordt tot dit bedrag toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2019.
De rechtbank zal de vordering voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Omdat de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden. De rechtbank zal, mede gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van het delict, de gijzeling en de vervangende jeugddetentie op nul dagen vaststellen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. primair, 3., 4. en 5. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 80 uren.De werkstraf moet binnen negen maanden, na het onherroepelijk worden van dit vonnis, zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling.

een jeugddetentie voor de duur van twee maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
1. zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het [instelling] op het adres [straatnaam] te Leeuwarden en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat nodig vindt;
2. zich onder ambulante behandeling zal stellen van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke instelling, zulks op aanwijzing van de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven en zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
3. onderwijs zal volgen totdat hij een startkwalificatie heeft behaald of een door de jeugdreclassering geschikt geachte dagbesteding zal hebben;
4. meewerkt aan urineonderzoek op middelengebruik voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt.
Draagt het [instelling] op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit nodig vindt, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partijen

feit 2. primair
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
feit 5.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 399,50 (zegge: driehonderd negenennegentig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2019, aldus dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 399,50 (zegge: driehonderd negenennegentig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan nul dagen vervangende jeugddetentie worden toegepast. Bepaalt de duur van de gijzeling eveneens op nul dagen. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of zijn mededader hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of zijn mededader aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.J. Dijkstra en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2020.