ECLI:NL:RBNNE:2020:3547

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
18/062400-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van een minderjarige door een buurjongen

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 15-jarige verdachte, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn 8-jarige buurmeisje. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat de verdachte op 10 juni 2019 in Kollum seksuele handelingen bij haar had gepleegd. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en betrouwbaar beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft daarbij ook de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn psychische problemen en de impact van de beschuldigingen op zijn leven. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling. De rechtbank heeft benadrukt dat de gevolgen van seksuele delicten voor slachtoffers vaak ernstig en langdurig zijn, en dat het belangrijk is om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/062400-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rosema, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te Kollum, (althans) in de gemeente Noardeast-Fryslân, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2010, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het plaatsen van zijn, verdachtes, penis, in en/of tegen de anus en/of de billen van die [slachtoffer 1] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 juni 2019 te Kollum, (althans) in de gemeente Noardeast- Fryslân, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het plaatsen van zijn, verdachtes, penis op en/of tussen de billen en/of tegen de anus van die [slachtoffer 1]
en/of het laten betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 1] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde en zij heeft
veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde.
Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het slachtoffer, [slachtoffer 1] , hierna te noemen [slachtoffer 1] , heeft voor een achtjarige erg consistent en gedetailleerd verklaard. Dit maakt haar verklaring stevig en betrouwbaar en daarom hoeft de verklaring enkel steun te vinden in andere bewijsmiddelen. [slachtoffer 1] heeft direct nadat het was gebeurd het tegen haar moeder verteld. Haar gedetailleerde verklaring omtrent de kleding van verdachte tot en met de onderbroek komt overeen met de kleding die de politie even later bij verdachte aantreft. Ook constateert de politie dan dat verdachte vieze knieën heeft. Dit past bij het op de knieën op de grond zitten, zoals [slachtoffer 1] heeft verklaard. Wat eveneens opvalt is dat de getuige [getuige 1] verdachte die dag met een jong meisje heeft zien fietsen in het Hertenkamp in Kollum. Dit past bij de verklaring van [slachtoffer 1] .
Daar tegenover staat de ontkennende verklaring van verdachte die allesbehalve consistent is. Dit maakt dat de verklaring van [slachtoffer 1] kan worden gevolgd. Zij is echter onduidelijk in haar verklaring met betrekking tot het binnendringen van het lichaam en vindt de officier van justitie het primair ten laste gelegde niet bewezen, maar voor het subsidiair ten laste gelegde vindt zij dat de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent het ten laste gelegde en de verklaring van [slachtoffer 1] vindt onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen om tot een bewezenverklaring te komen. Ook zijn er contra-indicaties. Het DNA-onderzoek heeft geen match opgeleverd. Wanneer gebeurd zou zijn wat [slachtoffer 1] heeft verklaard dan zou er zeker DNA-materiaal zijn achtergebleven en zou dit tot een DNA-spoor hebben moeten leiden. De kleding van [slachtoffer 1] is inbeslaggenomen en wellicht onderzocht. Tevens is er lichamelijk onderzoek aan [slachtoffer 1] verricht. In het dossier zijn hiervan de resultaten niet opgenomen en daarom moet er van worden uitgegaan dat er geen belastend bewijs voor verdachte is aangetroffen. De verklaring van de getuige [getuige 1] kan niet voor het bewijs worden gebruikt, want deze verklaring bevat meerdere onjuistheden. Het tijdstip waarover de getuige verklaart kan niet kloppen. Ook is het onjuist dat verdachte en het meisje beiden op een klein fietsje fietsten, want verdachte had volgens [slachtoffer 1] immers de step bij zich. Deze verklaring geeft daarom geen ondersteuning aan de verklaring van [slachtoffer 1] .
Verdachte draagt vaak dezelfde soort kleding. Ook draagt hij vaak grijze onderbroeken. Wanneer deze worden gewassen hangen ze op de waslijn te drogen. Omdat ze zijn buurmeisje is, kan [slachtoffer 1] dit hebben gezien en daarom kan dit geen steun geven aan de verklaring van [slachtoffer 1] .
Dat geconstateerd is dat verdachte vieze knieën had kan ook niet als steunbewijs dienen. Verdachte droeg een broek met gaten op de plekken van de knieën. Hij heeft die bewuste dag buiten gespeeld en is gevallen. Zijn knieën kunnen hierdoor vies zijn geworden. Overigens zou het ook voor de hand liggen dat [slachtoffer 1] vieze knieën had, maar dit blijkt niet uit het dossier. Dat verdachte wisselend heeft verklaard kan aan de geloofwaardigheid van zijn ontkenning niet afdoen. Het is voor verdachte lastig om over zaken te vertellen die op een andere dag zijn gebeurd, zeker wanneer het al langer is geleden. Dat heeft met zijn problematiek te maken.
In het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, blijkt uit het dossier onvoldoende duidelijk of in het lichaam is binnengedrongen, zodat verdachte ook om die reden van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen [1] die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
[benadeelde partij] heeft aangifte gedaan met betrekking tot haar dochter [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2010. Ze woont met haar dochter in Kollum. Ze heeft aangifte gedaan tegen [verdachte] , de buurjongen. Op 10 juni 2020 was [slachtoffer 1] 's middags buiten aan het spelen. Op een gegeven moment kwam ze bij haar moeder en vertelde ze dat [verdachte] tegen haar had gelogen. Ze moest huilen. Zij vertelde dat ze met [verdachte] mee moest komen en dat ze met hem moest seksen. In ruil daarvoor zou zij zijn step krijgen. Hij had haar de step niet gegeven. [2]
[slachtoffer 1] is zelf ook door de politie gehoord en heeft verklaard dat ze buiten aan het spelen was en aan [verdachte] had gevraagd waar hij heen ging. [verdachte] had toen gezegd: "Kom maar mee". Toen ging ze met [verdachte] naar het hertenkamp in het bos. Zij was op haar fiets en [verdachte] op de step. Ze gingen naar een hut en gingen in de hut zitten. [verdachte] zei toen tegen haar dat hij met haar wilde seksen. Dat wilde ze niet. Hij liet zijn piemel aan haar zien en vroeg haar deze aan te raken. Ze voelde met de vinger, maar [verdachte] deed voor hoe het moest. Hij maakte met zijn hand op- en neergaande bewegingen langs zijn piemel. [verdachte] zei toen dat ze zijn step voor altijd mocht houden en dat ze in zijn auto mocht zitten. Ze mocht alles doen wat ze wilde als ze met hem wilde seksen. Ze stemde toen in. Ze moest haar legging en onderbroek uitdoen en [verdachte] deed zijn broek en onderbroek omlaag. Zijn onderbroek had de kleur grijs. Hij legde haar uit wat ze moest doen. Ze moest op handen en knieën op de grond zitten. [verdachte] ging achter haar zitten. Hij hield zijn piemel vast. Hij deed met zijn hand zijn piemel in haar kont. Daar waar ze ook uit poept. Het lukte niet helemaal. Ze zei een paar keer dat ze wilde stoppen, maar [verdachte] wilde doorgaan. Het leek of hij zijn piemel er helemaal in probeerde te doen, maar dat paste niet. [verdachte] probeerde dat meerdere malen. Het deed [slachtoffer 1] zeer. Daarna deden ze hun kleding weer aan en gingen ze samen naar huis. Ze mocht een klein stukje op zijn step, maar daarna wilde hij zijn step terug hebben. [3] Nadat [slachtoffer 1] haar moeder had verteld dat ze met [verdachte] moest seksen heeft deze de vader van [slachtoffer 1] , [naam] , geappt. Dit was op 10 juni 2019 om 18.10 uur. De vader is gelijk naar [slachtoffer 1] toegegaan. Hij was er na ongeveer 10 minuten. Hij zag dat [slachtoffer 1] op bed lag met haar hoofd onder de dekens. Ze was huilerig en geschrokken. Ze begreep niet wat er was gebeurd. Ze zei: "Ik wilde het niet. Ik zou een step krijgen en nu heb ik geen step gekregen". [4]
Op 10 juni 2019 omstreeks 19.39 uur waren de politieagenten in de woning van [slachtoffer 1] . Van de getuige [getuige 2] hoorden ze dat [slachtoffer 1] had verteld welke kleding [verdachte] die dag had gedragen. Hij had onder meer een grijze onderbroek gedragen. De politieagenten zijn vervolgens naar de woning van [verdachte] gegaan en hebben zijn kleding in beslaggenomen. [verdachte] heeft zich uitgekleed waar een politieagent bij was. Nadat [verdachte] zijn broek had uitgedaan zagen de politieagenten dat [verdachte] een grijze boxershort droeg en zwarte smerige knieën had. [5]
Op 10 juni 2019 omstreeks 20.30 uur waren de zedenrechercheurs bij [slachtoffer 1] in de woning. Ze vertelde hen wat er die middag was voorgevallen met [verdachte] . Daarna is ze met hen naar het hertenkamp en het park wat daar achter lag gelopen. Ze heeft verteld dat ze hier met [verdachte] naar toe was gegaan en ze hebben op aanwijzing van [slachtoffer 1] de route gevolgd die ze die middag met [verdachte] had genomen. Ze komen langs dieren en een speeltuin. Bij een grote struik gelegen voor drie grote dennenbomen geeft [slachtoffer 1] aan dat je via het gat in de hut komt. Ze vertelt dat het daar niet is gebeurd, maar nog iets verder. Bij een hoge boom met daarachter drie dennenbomen. Daarvoor zagen de zedenrechercheurs een open ruimte in de bebossing. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 10 juni 2020 [slachtoffer 1] heeft gezien. Ze was toen alleen. Hij had in die tijd een step. [7] Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij die middag in het park bij het hertenkamp en de speeltuin is geweest. Hij heeft daar met [slachtoffer 1] gesproken en ze zijn tegelijk naar huis gegaan. Zij was op haar fiets en hij op zijn step. Dit was twee uren of anderhalf uur voordat de politieagenten bij hem thuis kwamen. [8]
bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat uit de verklaring van [slachtoffer 1] blijkt dat zij alleen was met verdachte toen de seksuele handelingen plaatsvonden en dat verdachte ontkent dat hij deze handelingen heeft gepleegd.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering -dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan- kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in geval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het is evenwel vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het niet is vereist dat de tweede bewijsgrond de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit bevestigt.
De vereiste voldoende steun kan echter niet uitsluitend worden gevonden in een onderbouwing van de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring. In aanmerking komen enkel feiten en omstandigheden die worden aangedragen door een tweede, onafhankelijke, kenbron. Doorslaggevend is of de tweede bewijsgrond voldoende steun geeft aan de verklaring van de getuige.
Op grond van de stukken stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] voor een achtjarige authentiek en consistent heeft verklaard. Ze heeft op verschillende momenten verteld wat er is gebeurd en er zijn geen tegenstrijdigheden in haar verklaringen. Indien haar naar details wordt gevraagd kan ze die ook zonder aarzeling en passend bij haar leeftijd geven. De rechtbank acht daarom de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar.
De rechtbank is voorts van oordeel dat er voldoende steun is voor de verklaring van [slachtoffer 1] afkomstig uit andere onafhankelijke kenbronnen om te komen tot het bewijs van de seksuele handelingen waarover ze verklaard.
Uit de verklaring van haar vader blijkt dat [slachtoffer 1] huilerig en geschrokken was toen ze hem kort nadat het gebeurd was daarover vertelde. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte een grijze onderbroek droeg. De politieagenten hebben vastgesteld dat verdachte die dag een grijze boxershort droeg.
De politieagenten hebben ook vastgesteld dat verdachte een aantal uur na het delict zwarte vieze knieën had. Dit past bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij in het bos met zijn broek omlaag en op zijn knieën achter haar heeft gezeten.
Verder blijkt uit de eigen verklaring van verdachte dat hij met [slachtoffer 1] in het park bij de hertenkamp heeft gesproken en dat zij samen naar huis zijn gegaan. Verdachte op zijn step en zij op haar fiets. Hij bevestigt daarmee deels de verklaring van [slachtoffer 1] .
Deze concrete feiten en omstandigheden passen bij de inhoud van de verklaring van [slachtoffer 1] en geven daardoor voldoende steun aan deze verklaring om te komen tot het wettig bewijs.
Het verweer van verdachte dat [slachtoffer 1] door haar moeder is aangezet om tegen hem te verklaren om zo snel een andere woning te kunnen krijgen en dat haar moeder haar daarom voorafgaand zou hebben verteld dat hij altijd grijze onderbroeken draagt verwerpt de rechtbank. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen heeft de achtjarige [slachtoffer 1] op meerdere momenten consistent en gedetailleerd verklaard. Dat past niet bij een ingestudeerd verhaal dat door een achtjarige gereproduceerd moet worden en verder zijn hiervoor ook geen aanwijzingen in het dossier aangetroffen.
De rechtbank overweegt eveneens dat het niet aantreffen van DNA-materiaal van verdachte in of bij de anus van [slachtoffer 1] niet betekent dat verdachte de seksuele handelingen niet kan hebben gepleegd. Weliswaar is er geen forensisch bewijs voor verdachtes betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit, maar de afwezigheid daarvan kan evenmin als een contra-indicatie worden beschouwd. De rechtbank betrekt daarbij dat de bemonsteringen van het lichaam van [slachtoffer 1] de volgende dag hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht op grond van de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1] , de verklaringen van haar vader over haar gemoedstoestand, de bevindingen van de politieagenten en de verklaring van verdachte, zoals hiervoor weergegeven, in onderling verband en samenhang beschouwd, bewezen dat de seksuele handelingen die [slachtoffer 1] heeft omschreven door verdachte zijn gepleegd.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen volgt -zakelijk weergegeven- dat verdachte met zijn hand zijn piemel tussen de billen van [slachtoffer 1] heeft gebracht. Hij deed zijn piemel in haar anus en hij probeerde hem daar helemaal in te duwen, maar dat lukte niet. Hij duwde meerdere malen en dat deed [slachtoffer 1] pijn. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat sprake is van seksueel binnendringen in het lichaam van [slachtoffer 1] . Verdachte is immers met zijn penis tussen de billen van [slachtoffer 1] geweest en een stukje in de anus. De rechtbank vindt daarom het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
primair:
hij op 10 juni 2019 te Kollum, in de gemeente Noardeast-Fryslân, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2010, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het plaatsen van zijn, verdachtes, penis, in de anus en tussen de billen van die [slachtoffer 1] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vier maanden met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft aangevoerd dat ze geen bijzondere voorwaarden vordert omdat de ouders meewerken aan de vrijwillige begeleiding.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit -in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt- voor het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf zonder bijzondere voorwaarden. Vrijwillige hulpverlening, te weten Zorgintens en het gebiedsteam, is reeds bij verdachte betrokken en indien er hulp van Accare, of een soortgelijke instelling, nodig is dan zullen de ouders dat ondersteunen en verdachte zal daar in meegaan en aan meewerken. De raadsvrouw heeft voorts bepleit in de strafmaat uitdrukkelijk rekening te houden met de omstandigheid dat de redelijke termijn is overschreden. Verdachte heeft veel te lang moeten wachten voordat de zaak voor de rechter is gekomen. In de tussentijd heeft hij erg veel problemen ondervonden doordat de beschuldiging er lag. Hij is van zijn fiets geschopt, hij is bedreigd en uitgescholden en zijn veiligheid op school kon niet worden gegarandeerd. Verdachte kon niet met deze emoties omgaan wat tot zelfbeschadiging heeft geleid.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, van 24 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De destijds 15 jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van zijn achtjarige buurmeisje. Daarmee heeft hij op ernstige wijze inbreuk gemaakt op haar seksuele integriteit. Verdachte heeft niet stilgestaan bij de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer en heeft zijn eigen lustbevrediging vooropgesteld. Algemeen bekend is dat de gevolgen van seksuele delicten met name bij jeugdigen veelal ernstig en langdurig kunnen zijn.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog nooit eerder voor een soortgelijk delict met justitie in aanraking is geweest. Verdachte is voor het onderhavige feit in verzekering gesteld, maar mocht 's nachts thuis verblijven.
Door de Raad is een adviesrapport opgemaakt. Hieruit blijkt onder meer dat uit eerdere diagnostiek is gebleken dat bij verdachte sprake is van psychische stoornissen bestaande uit PDD-NOS en ADHD. Verdachte heeft een beperkte cognitie en leerbaarheid wat met name voortkomt uit een discrepantie in zijn intellectuele vermogens en beperking in verwerkingssnelheid. Verdachte is in zijn leergedrag persoonsafhankelijk en heeft steeds één op één begeleiding en toezicht nodig.
Ondanks dat verdachte niet recent door een gedragsdeskundige is onderzocht kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat deze problematiek in de persoonlijkheid van verdachte ook heeft bestaan ten tijde van de bewezenverklaarde handelingen en dat deze heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte waardoor hij niet volledig vrij is geweest in het sturen van zijn gedrag. De rechtbank zal dat betrekken bij het bepalen van de strafsoort en -maat.
Verder blijkt uit het rapport van de Raad dat na de inverzekeringstelling in juni 2019 het gebiedsteam bij verdachte is betrokken en dat sinds enkele weken er ook hulpverlening is van Zorgintens voor verdachte en zijn moeder. De Raad heeft geconcludeerd dat er veel beschermende factoren zijn zoals de opvoedingsomgeving, vrijetijdsbesteding en relaties, en daarbij komt dat er vanuit de omgeving (ouders, school, hulpverlening) geen zorgelijke signalen over de seksuele ontwikkeling naar voren zijn gekomen. De Raad schat naar aanleiding van haar onderzoek de kans op herhaling van een zedendelict in als laag. Verdachte en zijn moeder werken goed mee met de hulp welke is ingezet vanuit het
gebiedsteam, zij zijn open en eerlijk en ervaren steun vanuit de hulp. De Raad acht oplegging van een jeugdreclasseringsmaatregel niet noodzakelijk en daarom niet passend. Zorgintens kan indien nodig ondersteuning en begeleiding bieden om gespecialiseerde hulp ten aanzien van de seksuele ontwikkeling in te zetten. Gelet op de persoonlijke omstandigheden en de aanwezige beschermende factoren acht de Raad een detentie niet geïndiceerd. Indien verdachte schuldig wordt bevonden dient hij wel een (strafrechtelijke) consequentie te
ervaren. Pedagogisch gezien is een taakstraf in de vorm van een werkstraf het
meest passend.
Ter terechtzitting is namens de Raad aangegeven dat -voor zover de rechtbank behandeling aangewezen acht- een zedenbehandeling voor jeugdigen wordt aangeboden door onder meer Accare. Aan verdachte zou begeleiding en toezicht kunnen worden geboden door de jeugdreclassering van de William Schrikker Stichting.
De rechtbank overweegt dat volgens de wet voor een misdrijf als het onderhavige waarbij ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer is gemaakt niet alleen een werkstraf kan worden opgelegd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat voor zo'n ernstig strafbaar feit een jeugddetentie een passende straf is. De rechtbank zal daarom het advies van de Raad niet volgen. Ook heeft de rechtbank twijfels of er ondanks de ingezette hulpverlening voldoende zicht is op seksuele ontwikkeling van verdachte en een eventuele verstoring daarvan. Verdachte heeft het delict tot nu toe altijd stellig ontkend en hij wordt hierin gesteund door zijn belangrijkste opvoeder, zijn moeder. De rechtbank acht het daarom van belang dat diagnostiek wordt verricht waarbij ook aandacht wordt besteed aan de seksuele ontwikkeling van verdachte en dat verdachte van daaruit op aanwijzing van jeugdreclassering een ambulante zedenbehandeling bij Accare of een soortgelijke instelling volgt om herhaling van een soortgelijk delict in de toekomst te voorkomen.
De rechtbank zal bij het opleggen van de straf het belang van preventie vooropstellen. Verder zal de rechtbank in de strafmaat, naast de ernst van het strafbare feit, meewegen dat de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte zijn handelen heeft beïnvloed, het feit meer dan een jaar geleden is gepleegd en dat verdachte in de tussentijd nare gevolgen heeft ondervonden van de beschuldiging die veel impact op hem hebben gehad.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden en zal deze straf opleggen. Deze straf is langer dan door de officier van justitie is gevorderd maar dit komt doordat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
Daarbij zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden stellen de verplichte begeleiding van de jeugdreclassering uitgevoerd door de William Schrikker Stichting en de verplichting mee te werken aan diagnostiek en een ambulante zedenbehandeling bij Accare, of een soortelijke instelling, zulks op aanwijzing van de jeugdreclassering.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van zes maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat de veroordeelde:
1. zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSSjbjr), telefoonnummer [telefoonnummer], en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. zal meewerken aan diagnostiek en aan een ambulante zedenbehandeling door Accare of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, op aanwijzing van de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instantie aan te geven, en voor zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt.
Draagt voornoemde William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Dijkstra en mr. N.A. Vlietstra, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2020.

Voetnoten

1.De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer PL0100-2019147998, gesloten op 1 maart 2020.
2.proces-verbaal, pagina's 22 t/m 24 en 26;
3.proces-verbaal, pagina's 37, 42 t/m 46, 49 en 50;
4.proces-verbaal, pagina's 72,74 en 75;
5.proces-verbaal, pagina 11;
6.proces-verbaal, pagina's 13 en 14;
7.verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020;
8.proces-verbaal, pagina's 224 en 225.