ECLI:NL:RBNNE:2020:3546

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
18/740004-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging en verboden wapenbezit door minderjarige verdachte

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging in vereniging en het voorhanden hebben van een wapen. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 13 januari 2020 in Drachten, waar de verdachte samen met een medeverdachte de slachtoffers, drie jongeren, volgden en bedreigden met een op een echt vuurwapen gelijkend balletjespistool. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de uitvoering van de poging tot afpersing, maar wel een significante bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot afpersing, maar achtte de openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van het balletjespistool bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank overwoog dat het geweld een grote impact had op de slachtoffers en dat dergelijk gedrag niet getolereerd kan worden. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreekse schade was toegebracht aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740004-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.M. Leutenegger, advocaat te Bolsward.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben
gevolgd en/of ingesloten en/of de vrije doorgang heeft/hebben belemmerd en/of tegen de benen aan heeft/hebben gefietst/gereden en/of een (op een echt vuurwapen gelijkend) pistool/vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben toegevoegd: "Geef me geld, geef me geld" en/of "Ik heb een pistool, geef me 10 euro" en/of "Geef mij tien euro" en/of "Ik heb een pistool, geef mij die tien euro anders ga ik mijn pistool gebruiken" en/of "Ik ga schieten geef me 10 euro dan laat ik je met rust", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of die [slachtoffer 2] (met dat (op een echt vuurwapen gelijkend) pistool/vuurwapen) tegen het oor/hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer 3] op de kin/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
openlijk, te weten, op/aan of bij de Stelpswyk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en) te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te volgen en/of in te sluiten en/of de vrije doorgang te belemmeren en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen de benen te rijden/fietsen en/of die [slachtoffer 2] (met een (op een echt vuurwapen gelijkend) pistool/vuurwapen) tegen het oor/hoofd te slaan en/of die [slachtoffer 3] op de
kin/tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2020 en/of 15 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een BB gun/balletjespistool/veerdrukwapen, wat een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen (Sig Sauer, type Mosquito Two Tone Reserve), dan wel een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een BB gun/balletjespistool, voorhanden heeft/hebben gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Zij heeft ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde aangevoerd dat zowel medeplegen van een poging tot afpersing als het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen kan worden bewezen. Voor het opzet is de uiterlijke verschijningsvorm van belang. Voor een omstander ziet het eruit alsof verdachte en de medeverdachte het samen doen en zo is het ook op de aangevers overgekomen. Als verdachte het wapen niet aan de medeverdachte had gegeven, dan was het niet gebeurd. Door mee te gaan heeft verdachte de bedreigende situatie versterkt en bovendien heeft hij een van de aangevers de weg geblokkeerd, waardoor hij heeft deelgenomen aan het geweld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe gemotiveerd aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat sprake was van de voor medeplegen benodigde bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] . Hierdoor kan niet worden bewezen dat verdachte opzet had op het leveren van een substantiële bijdrage aan de ten laste gelegde feiten en had hij ook geen opzet op de ten laste gelegde feiten zelf. Dit geldt ook voor het medeplegen van het voorhanden hebben van het balletjespistool. Verdachte heeft bovendien de bewuste dag het balletjespistool overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte] en had vanaf dat moment geen beschikkingsmacht meer over het wapen. Hij heeft het wapen daardoor niet voorhanden gehad.
Oordeel van de rechtbank
feit 1.: vrijspraak poging afpersing in vereniging
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de stukken en de verklaring van verdachte ter zitting volgt dat medeverdachte [medeverdachte] de uitvoeringshandelingen van de poging tot afpersing heeft verricht. Hij heeft om geld gevraagd en heeft met zijn fiets tegen de benen van de aangevers aangereden, gedreigd met het balletjespistool en geweld gebruikt tegen twee van de aangevers. De rechtbank overweegt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende.
Medeverdachte [medeverdachte] had verdachte weliswaar verteld dat hij van plan was om de twee jongens en het meisje, hierna te noemen: aangevers, af te persen, maar de rechtbank acht aannemelijk dat het verdachte pas duidelijk werd dat de medeverdachte dat ook echt ging doen, toen deze het balletjespistool op aangevers richtte. De rechtbank betrekt daarbij de verklaring van verdachte dat hij tegen de medeverdachte heeft gezegd dat hij het pistool moest wegdoen. Die verklaring vindt steun in de verklaring van de aangever [slachtoffer 3]. De verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat verdachte juist zijn medeverdachte aanmoedigde om het pistool te pakken volgt de rechtbank niet, omdat deze verklaring op dit punt geen steun vindt in andere verklaringen.
De rechtbank kan voor wat betreft het aandeel van verdachte bij de gebeurtenissen die zijn gevolgd op het tonen van het balletjespistool met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte steeds in de buurt van de medeverdachte is gebleven, terwijl deze vroeg om geld onder dreiging van een balletjespistool en dat hij samen met de medeverdachte achter één van de aangevers is aangerend waarna de medeverdachte nog geweld heeft gepleegd tegen de andere twee aangevers. Uiteindelijk zijn zij samen vertrokken. De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte uitvoeringshandelingen heeft verricht. Aangever [slachtoffer 2] heeft weliswaar verklaard dat verdachte haar op enig moment ingesloten heeft met de fiets, maar deze gang van zaken vindt geen steun in andere bewijsmiddelen en verdachte heeft dit ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden onvoldoende om te kunnen aannemen dat verdachte de poging tot afpersing heeft medegepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde medeplegen van een poging tot afpersing.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de hierna onder 1. (openlijke geweldpleging in vereniging) en 2. gegeven bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
feit 1:
1. De door verdachte ter zitting van 1 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 13 januari 2020 was ik samen met [medeverdachte] in Drachten. We stonden buiten bij de Albert Heijn te praten toen we twee jongens en een meisje zagen. [medeverdachte] zei tegen mij dat hij de jongens en het meisje wilde gaan beroven. We zijn samen achter de jongens en het meisje aangefietst. Zij liepen op de stoep en [medeverdachte] ging heel dicht achter hen fietsen. We zijn vervolgens afgeslagen en daarna nog eens en kwamen toen weer op de weg waar de jongens en het meisje liepen. [medeverdachte] ging weer op de stoep dicht achter de jongens en het meisje fietsen. Ik bleef bij [medeverdachte] . [medeverdachte] pakte uit de buidel van zijn jas een balletjespistool en richtte dat op de jongens en het meisje. Het balletjespistool lijkt sprekend op een echt vuurwapen. Hij richtte op hun rug. Hij zei dat ze hem een tientje moesten geven. Daarna reed hij de weg op en ging naast hen fietsen. Hij richtte vervolgens het wapen op hun zijkant. De jongens en het meisje zagen toen het wapen. Ze liepen door maar wel sneller dan voorheen. [medeverdachte] ging weer achter ze fietsen en ik zag dat hij twee keer tegen de benen van de grote jongen reed. [medeverdachte] stapte toen van zijn fiets en wilde de jongen slaan. De jongen rende weg. Ik ben ook afgestapt en ik ben achter [medeverdachte] en de jongen aangerend. Ik wist dat [medeverdachte] achter de jongen aanrende, omdat hij hem wilde slaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 13 januari 2020, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020013264 van 28 januari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben [slachtoffer 1] . Ik was 13 januari 2020 samen met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Wij zijn met ons drieën naar de Albert Heijn in Drachten gelopen. Bij de Albert Heijn zag ik twee jongens staan, beiden met een fiets. Daarna liepen wij met ons drieën verder. Vanaf de Albert Heijn gingen we naar rechts de Dwarswijk in. Ik zag dat achter ons die beide jongens waren die ik eerder zag bij de Albert Heijn. We liepen door. Wij waren op een gegeven moment bij een kruising. De kruising van de Dwarswijk en de Langewijk. De ene jongen bleef tot aan die kruising achter ons aan fietsen. De andere jongen fietste een beetje achter hem. De jongen die ons aansprak fietste wat heen en weer maar bleef vlak bij ons. Op een gegeven moment fietsten beide jongens naar links en wij liepen door. Ineens zag ik hen weer. Ik hoorde dat een jongen zei: "Ik heb een pistool, geef me 10 euro". Ik voelde dat ik tegen mijn hak aan werd gereden met een fiets. Ik draaide mij om en zag dat die jongen het pistool op mij richtte. Wij zijn met ons drieën daarna een straat ingelopen. Daarna is diezelfde jongen nog een keer tegen mijn voet aangefietst. We waren inmiddels op de Stelpswijk. Ik wilde voorkomen dat er iets met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zou gebeuren. Ik ben toen gaan rennen in de hoop dat die jongen met het pistool achter mij aan zou komen. Dat gebeurde ook. Ik was gelukkig sneller en bij een boom ben ik gestopt. Ik zag daarna dat die jongen met het pistool afremde en ik ben om hem heen teruggerend naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Ik zag ook dat de andere jongen bij de jongen met het pistool was. Ik rende dus terug en riep tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] : "Kom rennen". Ik ben weggerend en ging er vanuit dat zij ook wegrenden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 januari 2020, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 2] :
Op 13 januari 2020 liepen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en ik naar de Albert Heijn. Ik zag toen twee jongens met twee fietsen. Deze jongens hielden ons in de gaten. Ik zag namelijk dat zij ons telkens aankeken. Wij liepen via de Dwarswyk naar de Stelpswyk. Ik zag dat wij werden gevolgd door deze twee jongens op de fiets. Ik zag dat deze jongens naast ons gingen fietsen hierbij slingerden ze op de weg. Wij hebben ze genegeerd en liepen door. Ik zag dat deze jongens bij de derde afslag de Bloemkamp zijn in gefietst. Wij zijn hierop rustig doorgelopen naar de kruising Langewyk met de Dwarswyk. Daar zagen we de twee jongens weer fietsen. Jongen 1 sprak ons aan. Hierop hoorde ik [slachtoffer 1] zeggen: "Wat zijn jullie van plan? Blijven jullie achter ons fietsen?" Ik hoorde jongen l hierop zeggen dat ze niet van plan waren achter ons vandaan te gaan, of woorden van gelijke strekking. Wij zijn de kruising overgestoken en liepen in de richting van de Stelpswyk. Tijdens het lopen naar de Stelpswyk fietsten de jongens dicht achter ons. Ik voelde namelijk dat jongen 1 met zijn fiets tegen mij aanfietste dit gebeurde meerdere malen. Ik zag dat jongen 1 toen meerdere malen tegen [slachtoffer 1] aan ging fietsen. Toen wij aankwamen bij de Stelpswyk wilden wij links afslaan. Op het moment dat wij dit wilden doen reed jongen l nog steeds tegen [slachtoffer 1] aan met zijn fiets.
Ik zag dat jongen l een pistool in zijn handen had. Ik zag dat jongen l weer tegen de benen van [slachtoffer 1] aan ging fietsen. Ik zag dat [slachtoffer 1] hard wegrende. Ik zag dat [slachtoffer 1] terugrende langs ons. Wij liepen nog steeds. Ik zag dat jongen l en 2 nog steeds achter [slachtoffer 1] aan renden en vervolgens langs ons kwamen. Ik zag dat mijn broertje [slachtoffer 3] werd geslagen tegen zijn kaak. Ik zag en voelde dat ik een klap kreeg met het pistool tegen mijn linker oor. Ik voelde pijn en kreeg hierna een verdoofd gevoel. Ik zag dat jongen l en jongen 2 weer achter [slachtoffer 1] aanrenden. Ik zag dat [slachtoffer 1] een steegje in rende. Hierna ben ik [slachtoffer 1] en jongen l en 2 uit oog verloren. Ik ben hierop samen met [slachtoffer 3] naar huis gelopen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 14 januari 2020, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 3] :
Ik was op 13 januari 2020 samen met [slachtoffer 1] en met mijn zus [slachtoffer 2] . Wij liepen naar de Albert Heijn. Wij zijn daarna met ons drieën verder gelopen de Dwarswijk in. Er verschenen achter ons twee jongens elk op een fiets. Jongen 2 fietste of naast hem of vlak achter jongen l. De jongens gingen een zijstraat in. Het is de Bloemkamp waar zij in gingen. Gelijk daarna verschenen diezelfde jongens weer op de Dwarswijk. Zij waren door een steegje terug gekomen. Zij waren opnieuw achter ons. Zij bleven achter ons. Jongen l fietste achter ons en jongen 2 fietste over de weg. We liepen verder. Er ontstond wat een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] en die jongen l waarom zij achter ons bleven fietsen. Jongen l begon toen tegen [slachtoffer 1] dat hij stoer deed. Vlak daarna zei jongen l tegen [slachtoffer 1] : "Je moet niet stoer doen, ik heb een pistool, kijk achter je dan kijk achter je dan". Op dat moment zijn we die zijstraat ingegaan. Mijn moeder noemt dat de Stelpswijk. Daar zag ik voor het eerst dat jongen l een pistool in zijn hand had. In de bocht in de Stelpswijk reed jongen l met zijn wiel tegen [slachtoffer 1] aan. Ik zag dat jongen 1 van zijn fiets afstapte. [slachtoffer 1] was toen gaan rennen. Ik zag dat jongen l en jongen 2 achter [slachtoffer 1] aan renden. Tijdens het heen en weer rennen van [slachtoffer 1] met die beide jongens achter zich aan, kreeg ik het in voorbijgaan van jongen l een klap op mijn kin. [slachtoffer 1] zei tegen ons dat hij ons later wel zou zien. [slachtoffer 2] en ik zijn naar huis gerend en [slachtoffer 1] is een andere kant op gerend.
Zoals ik vertelde kreeg ik een klap van jongen l op mijn kin. Voor zover ik weet deed die jongen dat opzettelijk met zijn vuist. Toen [slachtoffer 2] en ik thuis waren heb ik van haar gehoord dat zij ook een klap op haar hoofd kreeg van jongen l.
bewijsoverweging
Onder 1. is naast het medeplegen van een poging tot afpersing ook ten laste gelegd het openlijk in vereniging geweld plegen tegen voornoemde aangevers.
De rechtbank stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld in de zin van artikel 141, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat verdachte steeds in de nabijheid van de medeverdachte is geweest en dat hij met de wetenschap dat er reeds geweld gebruikt was de aanvallende handeling van de medeverdachte getalsmatig heeft versterkt, door achter één van de aangevers aan te rennen. Verdachte heeft welbewust een bijna zekere confrontatie met aangevers opgezocht. Vervolgens is er geweld gebruikt tegen aangevers.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte door aldus te handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de onder 1. ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging, met uitzondering van het insluiten en de vrije doorgang belemmeren, heeft gepleegd.
feit 2:
1. De door verdachte ter zitting van 1 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 13 januari 2020 heb ik vanuit mijn woning in Drachten mijn balletjespistool, ook wel genoemd een BB gun, meegenomen naar De Kaden in Drachten. Ik had daar afgesproken met [medeverdachte] . Ik heb balletjespistool aan [medeverdachte] gegeven. Dit balletjespistool lijkt op een echt vuurwapen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 24 januari 2020, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020013264 van 28 januari 2020, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant] ;
Ik heb onderzoek ingesteld naar het onder verdachte [medeverdachte] inbeslaggenomen voorwerp. Het inbeslaggenomen voorwerp heeft de vorm van een pistool, merk onbekend, type onbekend, voorzien van het nummer D002907AS, kaliber 6 mm, Het wapen is voorzien van een open loop, geschikt voor het wegschieten van projectielen. Het pistool is voorzien van een houder geschikt voor bijvoorbeeld kunststof balletjes. De werking van het pistool berust op een natuurkundige werking, namelijk veerdruk. Het pistool vertoont wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een bestaand vuurwapen, namelijk een pistool, met de volgende kenmerken:
- merk; Sig Sauer, type Mosquito Two Tone Reverse.
bewijsoverweging
Onder 2. is onder meer ten laste gelegd dat verdachte het balletjespistool op 13 en 15 januari 2020 samen met een ander voorhanden heeft gehad.
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat hij op 13 januari 2020 het balletjespistool in zijn bezit had en dat hij het die dag aan medeverdachte [medeverdachte] heeft overgedragen. Vanaf dat moment was het balletjespistool niet meer in de beschikkingsmacht van verdachte en had hij het balletjespistool niet meer voorhanden. Op 13 januari 2020 tot de overdacht had hij het pistool wel voorhanden. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte op 13 januari 2020 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voor handen heeft gehad en spreekt verdacht vrij van het medeplegen van dit feit, alsmede van het voorhanden hebben daarvan op 15 januari 2020.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, openlijk, te weten op of bij de Stelpswyk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te volgen en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen de benen te rijden en die [slachtoffer 2] met een op een echt vuurwapen gelijkend pistool/vuurwapen tegen het oor te slaan en die [slachtoffer 3] op de kin te slaan;
2.
hij op 13 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een BB gun/balletjespistool/
veerdrukwapen, wat een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, te weten de Sig Sauer, type Mosquito Two Tone Reserve, voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
2. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van onder 1. en 2. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie met aftrek van het voorarrest en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden met een proeftijd van één jaar. Ook heeft zij opheffing van het geschorst bevel voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit -in het geval de rechtbank tot een veroordeling komt- voor het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat dit conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, is en dat het belangrijk is voor verdachte dat het gebeuren van januari wordt afgesloten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het advies opgemaakt door de Raad op 24 september 2020, het eerste plan van aanpak jeugdreclassering opgemaakt door het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid op 4 september 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De destijds dertienjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en verboden wapenbezit. Verdachte had een balletjespistool, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voorhanden en heeft dit wapen aan zijn medeverdachte overgedragen. Zijn medeverdachte heeft vervolgens met dit wapen geprobeerd een straatroof te plegen. Hierbij is ook geweld gebruikt. Verdachte is met de medeverdachte meegegaan en heeft met zijn gedrag en zijn aanwezigheid dit geweld versterkt.
De aangevers hadden de leeftijd van 13 en 15 jaar. Het geweld heeft indruk op ze gemaakt. Dit soort geweldsfeiten zijn niet alleen ingrijpend voor de aangevers en hun ouders, maar zorgen ook voor een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Mensen voelen zich hierdoor niet meer veilig op straat. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog nooit eerder met justitie in aanraking is geweest. Verdachte is voor de onderhavige feiten in verzekering gesteld en bij ingang van de inbewaringstelling op 17 januari 2020 is zijn voorlopige hechtenis met voorwaarden geschorst. Tijdens de schorsing had hij toezicht van de jeugdreclassering en zijn zijn vrijheden ingeperkt door de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft sindsdien geen politiecontacten meer gehad.
Door de Raad is geconcludeerd dat verdachte thans goed functioneert en dat hij voldoende steun ontvangt van zijn ouders om dit voort te zetten. Indien nodig zijn de ouders in staat om hulpverlening in te schakelen. De Raad vindt daarom continuering van het reclasseringstoezicht niet nodig. De Raad adviseert verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen, omdat het belangrijk is dat verdachte een consequentie van zijn gedrag ervaart en leert om voortaan andere keuzes te maken. Doordat de inverzekeringstelling en de schorsing van de voorlopige hechtenis veel impact op verdachte hebben gehad vindt de Raad een (deels) voorwaardelijke werkstraf geen meerwaarde hebben.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde werkstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden en zal deze straf opleggen.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en het om herhaling te voorkomen niet nodig is om een voorwaardelijke straf op te leggen zal de rechtbank verdachte geen voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Uit de inhoud van de vordering blijkt echter dat zijn wettelijke vertegenwoordiger, te weten zijn vader [benadeelde partij] , als ouder van het slachtoffer schade heeft geleden en dat hij de vermelde schade vordert. De rechtbank zal daarom de vordering lezen als de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] . Gevorderd wordt een bedrag van
€ 750,-- ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij] niet ontvankelijk is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de hoogte van de materiële schade niet is onderbouwd en dat het recht geen grondslag geeft de immateriële schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is bepleit de vordering van [benadeelde partij] af te wijzen dan wel niet ontvankelijk te verklaren. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de materiële schade geen rechtstreekse schade betreft en dat de hoogte daarvan niet is aangetoond. Ten aanzien van de immateriële schade heeft ze aangevoerd dat ook dit geen rechtstreeks schade is en dat voor de schade van de ouders geen wettelijke grondslag is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij [benadeelde partij] . Dit geldt voor zowel de materiële als voor de immateriële gevorderde schade. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. ten laste gelegde medeplegen van een poging tot afpersing niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de onder 1. ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging en het onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een werkstraf voor de duur van 30 uren.De werkstraf moet binnen negen maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag inverzekeringstelling.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Nieuwenhuis, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en
mr. N.A. Vlietstra, kinderrechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2020.