ECLI:NL:RBNNE:2020:3545

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
18/740003-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en openlijk geweld met een vuurwapen gelijkend voorwerp door minderjarige

Op 15 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die werd beschuldigd van poging tot afpersing en openlijk geweld. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 13 januari 2020 in Drachten, waar de verdachte samen met een medeverdachte meerdere slachtoffers heeft bedreigd met een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp, een balletjespistool. De verdachte heeft de slachtoffers gedwongen om geld af te geven door hen te volgen, te bedreigen en fysiek geweld te gebruiken. Tijdens de zitting op 1 oktober 2020 heeft de verdachte de feiten bekend, maar de rechtbank oordeelde dat de medeverdachte niet voldoende betrokken was bij de poging tot afpersing. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij het openlijk geweld wel bewezen, evenals het voorhanden hebben van het balletjespistool en de mishandeling van een ander slachtoffer op 6 januari 2020. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een leerstraf in de vorm van een gedragsinterventie, met een voorwaardelijke jeugddetentie en bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht van de jeugdreclassering. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen rechtstreekse schade was toegebracht aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/740003-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 oktober 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Rosema, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s), die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gevolgd en/of ingesloten en/of de vrije doorgang heeft/hebben belemmerd en/of
tegen de benen aan heeft/hebben gefietst/gereden en/of een (op een echt vuurwapen gelijkend) pistool/vuurwapen op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft/hebben toegevoegd: "Geef me geld, geef me geld" en/of "Ik heb een pistool, geef me 10 euro" en/of "Geef mij tien euro" en/of "Ik heb een pistool, geef mij die tien euro anders ga ik mijn pistool gebruiken" en/of "Ik ga schieten geef me 10 euro dan laat ik je met rust", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of die
[slachtoffer 2] (met dat (op een echt vuurwapen gelijkend) pistool/vuurwapen) tegen het oor/hoofd heeft/hebben geslagen en/of die [slachtoffer 3] op de kin/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en/of
hij op of omstreeks 13 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
openlijk, te weten, op/aan of bij de Stelpswyk, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en) te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te volgen en/of in te sluiten en/of de vrije doorgang te belemmeren en/of die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] tegen de benen te rijden/fietsen en/of die [slachtoffer 2] (met een (op een echt vuurwapen gelijkend) pistool/vuurwapen) tegen het oor/hoofd te slaan en/of die [slachtoffer 3] op de
kin/tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2020 en/of 15 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een BB gun/balletjespistool/veerdrukwapen, wat een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen (Sig Sauer, type Mosquito Two Tone Reserve), dan wel een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een BB gun/balletjespistool, voorhanden heeft/hebben gehad;
3.
hij op of omstreeks 6 januari 2020 te Drachten, (althans) in de gemeente Smallingerland,
[slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem (met kracht en/of met de vuist) in/tegen het gezicht/hoofd te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en dat de feiten kunnen worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Overwegingen
feit 1.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het aandeel van de medeverdachte het volgende.
Verdachte had de medeverdachte weliswaar verteld dat hij van plan was om de twee jongens en het meisje, hierna te noemen: aangevers, af te persen, maar de rechtbank acht aannemelijk dat het de medeverdachte pas duidelijk werd dat verdachte dat ook echt ging doen, toen deze het balletjespistool op aangevers richtte. De rechtbank kan voor wat betreft het aandeel van de medeverdachte bij de gebeurtenissen die daarop zijn gevolgd met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de medeverdachte steeds in de buurt van verdachte is gebleven terwijl deze vroeg om geld onder dreiging van een balletjespistool en dat hij samen met verdachte achter één van de aangevers is aangerend waarna verdachte nog geweld heeft gepleegd tegen de andere twee aangevers. Uiteindelijk zijn zij samen vertrokken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden onvoldoende om te kunnen aannemen dat de medeverdachte de poging tot afpersing heeft medegepleegd. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1. ten laste gelegde medeplegen van een poging tot afpersing.
Onder 1. is ook ten laste gelegd het openlijk in vereniging geweld plegen tegen voornoemde aangevers. De rechtbank acht bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte het ten laste gelegde, met uitzondering van het insluiten en de vrije doorgang belemmeren, heeft gepleegd. Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden staat voor de rechtbank vast dat de medeverdachte steeds in de nabijheid van verdachte is geweest en dat hij met de wetenschap dat er reeds geweld gebruikt was de aanvallende handeling van verdachte getalsmatig heeft versterkt, door achter één van de aangevers aan te rennen. De medeverdachte heeft welbewust een bijna zekere confrontatie met aangevers opgezocht. Vervolgens is er geweld gebruikt tegen aangevers.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de medeverdachte door aldus te handelen een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd.
feit 2.
Onder 2. is onder meer ten laste gelegd dat verdachte het balletjespistool op 13 en 15 januari 2020 samen met een ander voorhanden heeft gehad.
Uit de bewijsmiddelen en hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat hij op 13 januari 2020 het balletjespistool in zijn bezit heeft gekregen door het te ruilen dan wel het te kopen. Hij heeft het balletjespistool overhandigd gekregen, maar moest de betaling nog voldoen. Verdachte heeft vervolgens het balletjespistool gebruikt bij het onder 1. ten laste gelegde en heeft hierna het balletjespistool mee naar huis genomen en op zijn kamer opgeborgen. Hier is het op 15 januari 2020 door de politie aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf het moment dat hij het balletjespistool overhandigd heeft gekregen als heer en meester over het pistool kon beschikken. Uit niets blijkt dat medeverdachte [medeverdachte] of een ander vanaf dat moment ook de beschikkingsmacht over het balletjespistool had, zodat verdachte van het onder 2. ten laste gelegde medeplegen moet worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
feit 1:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 13 januari 2020, opgenomen op pagina 65 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020013264 van 28 januari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 14 januari 2020, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 14 januari 2020, opgenomen op pagina 71 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 3] .
feit 2:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 24 januari 2020, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020013264 van 28 januari 2020, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant] ;
3. een kennisgeving van inbeslagneming van 20 januari 2020, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verbalisant [verbalisant] .
feit 3:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van 6 januari 2020, opgenomen op pagina 96 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020013264 van 28 januari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 4].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gevolgd en
tegen de benen aan heeft gereden en een op een echt vuurwapen gelijkend pistool op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gericht en aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft toegevoegd: "Geef me geld, geef me geld" en/of "Ik heb een pistool, geef me 10 euro" en/of "Geef mij tien euro" en/of "Ik heb een pistool, geef mij die tien euro anders ga ik mijn pistool gebruiken" en/of "Ik ga schieten geef me 10 euro dan laat ik je met rust", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en [slachtoffer 2] met dat op een echt vuurwapen gelijkend pistool tegen het oor heeft geslagen en die [slachtoffer 3] op de kin heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
en
hij op 13 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, openlijk, te weten op of bij de Stelpswyk, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , door die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te volgen en die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegen de benen te rijden en die [slachtoffer 2] met een op een echt vuurwapen gelijkend pistool tegen het oor te slaan en die [slachtoffer 3] op de kin te slaan;
2.
hij op 13 januari 2020 en 15 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een BB gun/balletjespistool/veerdrukwapen, wat een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, te weten de Sig Sauer, type Mosquito Two Tone Reserve, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 6 januari 2020 te Drachten, in de gemeente Smallingerland, [slachtoffer 4] heeft mishandeld door hem met kracht en met de vuist tegen het gezicht te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en kennelijke misslagen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot afpersing en openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
2. handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
3. mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van onder 1., 2. en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een leerstraf, te weten de gedragsinterventie TACT regulier dan wel TACT plus -dit ter beoordeling van de trainer- van 35 uren subsidiair 18 dagen vervangende jeugddetentie en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en met de volgende bijzondere voorwaarden:
- de verplichting zich te melden bij het [instelling] te Leeuwarden en medewerking te verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht;
- de verplichting mee te werken aan diagnostiek en een ambulante behandeling bij Accare of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, indien en voor zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt.
Ook heeft zij opheffing van het geschorste bevel voorlopige hechtenis gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit conform het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen: de Raad, verdachte een voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd en met de bijzondere voorwaarde van een meldplicht bij de jeugdreclassering op te leggen.
Tegen het hiernaast opleggen van een leerstraf maakt de raadsvrouw geen bezwaar.
Door de raadvrouw is onder meer aangevoerd dat in de strafmaat uitdrukkelijk rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat het lang heeft geduurd voordat de zaak ter terechtzitting kon worden behandeld. Hierdoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid geleefd en heeft de thans veertienjarige verdachte zich erg lang aan de strenge voorwaarden behorende bij zijn schorsing moeten houden. Dit is erg zwaar voor hem geweest. Daarnaast blijkt uit het rapport van de Raad dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie pedagogisch gezien niet wenselijk is voor verdachte.
Verdachte is bereid zich aan alle aanwijzingen van de jeugdreclassering te houden. Wanneer zij nodig vindt dat er verdere diagnostiek moet komen en een ambulante behandeling dan zal verdachte daaraan meewerken. Zijn ouders stimuleren hem daarin. Het is daarom niet nodig om dit als een voorwaarde op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het adviesrapport opgemaakt door de Raad op 24 september 2020 en de korte evaluatie en plan van aanpak jeugdreclassering opgemaakt door [instelling] op 2 april 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De destijds dertienjarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot afpersing, openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, verboden wapenbezit en mishandeling.
Verdachte heeft een balletjespistool, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voorhanden gekregen. Vervolgens zag hij de slachtoffers lopen en was hij nieuwgierig wat het effect van het wapen op hen zou hebben. Hij is daarom met dit wapen naar de slachtoffers toe te gaan. Hij heeft gedreigd met het wapen, hij heeft meerdere malen om geld gevraagd, hij is met zijn fiets tegen de benen van de slachtoffers gereden, hij heeft ze rennend achtervolgd en hij heeft twee slachtoffers geslagen. Een aantal dagen hiervoor had hij een jongen hard met zijn vuist in het gezicht geslagen.
Alle aangevers hadden de leeftijd van 13 of 15 jaar. Het geweld van verdachte heeft indruk op ze gemaakt. Met name de poging tot afpersing waarbij verdachte gebruikmaakte van een op een echt vuurwapen gelijkend voorwerp acht de rechtbank een ernstig feit. Dit soort feiten zijn niet alleen erg ingrijpend voor de slachtoffers en hun ouders, maar zorgen ook voor een gevoel van onveiligheid in de maatschappij. Mensen voelen zich hierdoor niet meer veilig op straat. De rechtbank is van oordeel dat het uitgangspunt voor zo'n delict, ook voor een minderjarige, een vrijheidsstraf moet zijn.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor een geweldsdelict. Verdachte is voor de onderhavige feiten in verzekering gesteld en bij ingang van de inbewaringstelling op 17 januari 2020 is zijn voorlopige hechtenis met voorwaarden geschorst. Tijdens de schorsing had hij toezicht van de jeugdreclassering en zijn zijn vrijheden ingeperkt door de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft sindsdien geen politiecontacten meer gehad.
Door de Raad wordt geadviseerd het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering de komende jaren te continueren. Dit is nodig om de kans op herhaling te verlagen, maar ook om verdachte te ondersteunen bij de problemen rondom school. Als stok achter de deur vindt de Raad een voorwaardelijke werkstraf voldoende. Vanuit pedagogisch oogpunt adviseert de Raad hiernaast een leerstraf genaamd TACT regulier op te leggen. Tijdens deze leerstraf worden verdachte sociale vaardigheden, zelfcontrole, het wijzigen van denkfouten en het verhogen van het niveau van moreel redeneren geleerd. Dit is belangrijk om herhaling van strafbaar gedrag in de toekomst te voorkomen.
Uit de rapportage van de Raad en hetgeen de jeugdreclasseringsmedewerker ter terechtzitting heeft verklaard blijkt dat een systeemtherapeut van Accare bij verdachte betrokken is geweest en dat deze hulp op verzoek van de school van verdachte weer opnieuw is aangevraagd. De jeugdreclasseringsmedewerker heeft aangegeven dat hij inmiddels een verzoek heeft gedaan voor nieuwe diagnostiek en dat het volgens hem meerwaarde kan hebben om de verplichting tot het meewerken aan diagnostiek en een ambulante behandeling bij Accare, of een soortgelijke instelling, als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een leerstaf in de vorm van de gedragsinterventie TACT regulier dan wel TACT plus, zulks afhankelijk van wat de uitvoerende instantie geschikt vindt voor verdachte, van 35 uren subsidiair 17 dagen vervangende jeugddetentie en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren en met de bijzondere voorwaarden van verplicht jeugdreclasseringstoezicht en de verplichting mee te werken aan diagnostiek en een ambulante behandeling bij Accare, of een soortgelijke instelling, indien de jeugdreclassering dit nodig vindt, passend en geboden en zal deze straf opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke werkstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Dit betekent echter wel dat wanneer verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of wanneer hij zich niet aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering houdt hem een jeugddetentie boven het hoofd hangt. De rechtbank benadrukt daarom dat het van belang is dat verdachte zich aan de aanwijzingen houdt ondanks dat dit soms lastig is voor hem. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de voorwaardelijke jeugddetentie meegewogen de ernst van de strafbare feiten, de leeftijd van verdachte en de omstandigheid dat verdachte zich al geruime tijd aan strenge schorsingsvoorwaarden heeft moeten houden.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Ter terechtzitting heeft zijn wettelijke vertegenwoordiger, te weten zijn vader [benadeelde partij] aangegeven dat het niet [slachtoffer 1] is die schade heeft geleden, maar dat hij als ouder schade heeft geleden en dat hij de vermelde schade vordert. De rechtbank zal daarom de vordering lezen als de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] . Gevorderd wordt een bedrag van € 750,-- ter vergoeding van materiële schade en
€ 1.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [benadeelde partij] niet ontvankelijk is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de hoogte van de materiële schade niet is onderbouwd en dat het recht geen grondslag geeft de immateriële schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is primair bepleit de vordering van [benadeelde partij] af te wijzen en subsidiair de vordering niet ontvankelijk te verklaren. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de materiële schade geen rechtstreekse schade betreft en dat de hoogte daarvan niet is aangetoond. Ten aanzien van de immateriële schade heeft ze aangevoerd dat hiervoor geen wettelijke grondslag is.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is door het bewezen verklaarde geen rechtstreekse schade toegebracht aan de benadeelde partij [benadeelde partij] . Dit geldt voor zowel de materiële als voor de immateriële gevorderde schade. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaren.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een leerstraf, bestaande uit het volgen van het leerproject TACT regulier dan wel TACT plus, zulks afhankelijk wat de uitvoerende instantie geschikt acht voor verdachte, voor de duur van 35 uren.
Het leerproject moet plaatsvinden binnen negen maanden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 17 dagen zal worden toegepast.

een jeugddetentie voor de duur van drie maanden.

Bepaalt dat deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat veroordeelde:
1. zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij het [instelling] op het adres [straatnaam] te Leeuwarden, en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk vindt;
2. zal meewerken aan diagnostiek door en zich onder ambulante behandeling zal stellen van Accare, of een soortgelijke hulpverleningsinstantie, op aanwijzing van de jeugdreclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instantie aan te geven, en voor zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd nodig vindt.
Draagt [instelling] op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij een eventuele ten uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.J. Dijkstra en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2020.