ECLI:NL:RBNNE:2020:3514

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
8381449 CV EXPL 20-1499
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging franchiseovereenkomst wegens dwaling en wanprestatie

In deze zaak vorderde de franchisenemer, [X], de vernietiging van de franchiseovereenkomst met Steyn&Allberg, omdat hij meende dat hij gedwaald was over de te behalen omzet. De franchisenemer had op 23 januari 2018 een franchiseovereenkomst gesloten met Steyn&Allberg, waarbij hij het recht verkreeg om onder de handelsnaam van Steyn&Allberg trainingen en cursussen aan te bieden. Hij stelde dat de door Steyn&Allberg verstrekte informatie over de te behalen omzet onjuist was, wat leidde tot zijn dwaling bij het aangaan van de overeenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van [X] tot vernietiging van de overeenkomst en terugbetaling van de franchisefee niet konden worden toegewezen. De rechter concludeerde dat de franchisenemer onvoldoende bewijs had geleverd dat de door Steyn&Allberg verstrekte informatie over de omzet niet realistisch was. De vordering tot ontbinding van de overeenkomst werd ook afgewezen, omdat Steyn&Allberg haar verplichtingen niet had geschonden. In reconventie vorderde Steyn&Allberg betaling van achterstallige fees en de rechter oordeelde dat de franchiseovereenkomst nog steeds bestond. [X] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 31.404,84, vermeerderd met rente, en de maandelijkse fee van € 1.250,00 tot de rechtsgeldige beëindiging van de overeenkomst. De proceskosten werden toegewezen aan Steyn&Allberg.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 8381449 \ CV EXPL 20-1499
vonnis van de kantonrechter d.d. 20 oktober 2020
inzake
[X] h.o.d.n. [X] ADVIESGROEP
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
hierna te noemen [X] ,
gemachtigde: Het Juristenhuys vof,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEYN&ALLBERG NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Almere ,
2.
[Y],
wonende te [plaats] ,
3.
[Z],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna te noemen Steyn&Allberg, [Y] respectievelijk [Z] en tezamen te noemen Steyn&Allberg c.s.,
gemachtigde: mr. J.S. 't Hart en mr. A.C. van Engel.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen
- de herstelexploten
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Steyn&Allberg drijft een onderneming die zich bezighoudt met trainingen, opleidingen en coaching. Van Nahuis en [Z] zijn haar middellijk bestuurders.
2.2.
[X] heeft op 23 januari 2018 een franchiseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met Steyn&Allberg op grond waarvan Steyn&Allberg aan [X] het recht heeft verleend om in Nederland onder de handelsnaam van Steyn&Allberg training- en/of cursuscontracten af te sluiten. In de overeenkomst is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
" 7.2 De franchiseformule bestaat uit een systeem, dat gericht is op de ontwikkeling, de verkoop, de uitvoering en de invoering van communicatie-, verkoop- en managementprogramma’s, cursussen, coaching, workshops, trainingen, bedrijfsadvisering, consultancy, en alles wat daarmee samenhangt. De franchiseformule bestaat onder meer uit de volgende onderdelen:
handels-/merknaam "Steyn&Allberg" alsmede beeldmerk en logos een eigen huisstijl;
professioneel promotiemateriaal;
marketing en pr-ondersteuning;
een opleidingsprogramma tot trainer;
op maat gemaakte trainingsprogramma’s;
een efficiënt systeem inzake facturering en debiteurenbewaking;
(…)
Tussentijdse beëindiging
Algemeen
11.1
Indien:
a. (…)
b. (…)
c. franchisegever[Steyn&Allberg; toevoeging kantonrechter]
of franchisenemer[ [X] ; toevoeging kantonrechter]
enige verplichting voortvloeiende uit deze overeenkomst niet, althans in onvoldoende mate, nakomt;
heeft de andere partij het recht in de gevallen als omschreven in lid 11.1 sub b en 11.1 sub c nadat hij schriftelijk tot nakoming heeft gesommeerd en met inachtneming van een termijn van 14 dagen in gebreke heeft gesteld ontbinding van de onderhavige overeenkomst in te roepen, met onmiddellijke ingang en zonder gerechtelijke tussenkomst, zulks per aangetekend schrijven met bericht van ontvangst of bij deurwaardersexploot.
d. vast staat dat franchisenemer na het derde volle kalenderjaar gemiddeld minder dan 50% van de minimale omzet afspraken heeft gerealiseerd tijdens de voorgaande twee kalenderjaren. Franchisenemer heeft in de opvolgende maand januari de mogelijkheid om de overeenkomst te beëindigen. Na beëindiging treedt art. 13.4 in werking.
e. franchisenemer binnen 12 maanden na ondertekening van de franchiseovereenkomst wenst te stoppen als franchisenemer bij Steyn&Allberg, kan franchisenemer de franchiseovereenkomst beëindigen door betaling van de 20% fee over de minimale omzet van het volledige eerste jaar.
(…)
11.3.
Franchisegever heeft het recht deze overeenkomst op te zeggen met onmiddellijke ingang indien franchisenemer in enig contractjaar niet een minimale omzet van € 75.000,- (excl. BTW) heeft behaald.
(…)
21.1.
Als vergoeding voor de aan franchisenemer bij deze overeenkomst toegekende rechten en
toegezegde prestaties, zal franchisenemer aan franchisegever voldoen:
a. Een bijdrage van 20% van de minimaal overeengekomen omzet van € 75.000,- (excl. BTW) aan Steyn&Allberg per kalenderjaar.
(…)
21.4
De betalingstermijn van alle door franchisegever aan franchisenemer gefactureerde bedragen bedraagt steeds 14 dagen. Bij niet tijdige betaling is franchisenemer een contractuele vertragingsrente verschuldigd groot 0,5% per maand."
2.3.
Bij e-mail van 1 november 2018 heeft [X] - voor zover van belang - het volgende aan enkele andere franchisenemers van Steyn&Allberg bericht:
"Het is onze Steyn&Allberg wereld waar ik het over heb. Een echte club waar lief en leed als het kan en mag ook gedeeld wordt en dat voelt voor mij heel erg fijn en oprecht. Mijn keuze om hierbij te willen horen voelt dan ook bijna een jaar later nog steeds super goed. Zeker ook omdat ik zie dat wat we leren in de praktijk goed is om te zetten in business. (…) Onlangs in [plaats] een groepje van 5 getraind. De hele dag was een feest voor hen en voor mij. Dat smaakt naar meer dus in overleg met [Z][ [Z] ; toevoeging kantonrechter]
ook 22 november in [plaats] en 14 december in [plaats] vast gelegd om daar de 10 meest effectieve afsluittechnieken te gaan geven."
2.4.
In april 2019 hebben [X] en Steyn&Allberg een betalingsregeling getroffen ter zake de betaling van de franchisefee over de periode februari 2018 tot februari 2019.
2.5.
Op 16 mei 2019 heeft [X] Steyn&Allberg per mail verzocht om nog een paar maanden uitstel te verlenen voor de betaling van de franchisefee over 2018. [Z] heeft daar namens Steyn&Allberg bij e-mail van 17 mei 2019 afwijzend op gereageerd.
2.6.
In juni 2019 heeft Steyn&Allberg [X] verzocht zorg te dragen voor betalingen van de in de betalingsregeling overeengekomen termijnen voor april en mei 2019, die op grond van de betalingsregeling al betaald hadden moeten zijn.
2.7.
Bij e-mail van 3 juli 2019 heeft [X] per e-mail aan [Z] bericht gas terug te willen nemen, de zomermaanden te willen gebruiken om te reflecteren op zijn situatie en te zullen starten met het nakomen van de betalingsregeling.
2.8.
In augustus 2019 zijn partijen een nieuwe betalingsregeling overeengekomen, inhoudende dat [X] een eerste betaling van € 5.000,00 zou doen en vervolgens wekelijks € 1.069,17 zou betalen gedurende een periode van 14 weken. [X] heeft in het kader van die betalingsregeling € 17.830,04 aan Steyn&Allberg betaald.
2.9.
Per e-mail van 31 oktober 2019 heeft [X] aan Steyn&Allberg bericht de franchiseovereenkomst te willen beëindigen. In die-mail staat -voor zover van belang - het volgende vermeld:
"Ik ben tot de conclusie gekomen dat het trainen en coachen van mensen echt wel mijn ding is en ik ben daar ook goed in, al zeg ik het zelf. Maar dat heel belangrijke stukje acquisitie dat is iets dat zo niet bij me past. Ik wist dit natuurlijk al bij de start van mijn avontuur bij Steyn&Allberg. Maar ik hoopte bij een wat kleinere organisatie toch net wat meer ondersteuning op dat vlak te krijgen. (…) Toch is dit precies het gevoel wat zich meer en meer bij mij ontwikkelde. En dat zal geheel aan mijn eigen verwachtingspatroon hebben gelegen. Hoe meer ik mijn eigen verwachtingen ook bijstelde, dat gevoel verdween niet volledig. Ook de afstand zal daar debet aan zijn geweest. De tijd, het geld, de vele kilometers die ik telkens heb geïnvesteerd leverden niet datgene op dat we allemaal van onze samenwerking verwachtten.
Daarom heb ik besloten om toch afscheid te nemen van Steyn&Allberg. Hoe jammer ik het ook vind, want ik had echt hele goede hoop op en de intentie om een langdurige relatie. (…) Ik wil jullie bedanken voor de fijne en gezellige uren samen waarin ik heel veel geleerd heb. Ik had dat nooit willen missen."
2.10.
In reactie op deze e-mail heeft Steyn&Allberg per e-mail van 6 november 2019 aan [X] bericht dat zij, om tot een schikking te komen ter zake van de financiële afwikkeling van de beëindiging van de overeenkomst, graag een zakelijk voorstel van [X] zou willen ontvangen.
2.11.
Bij e-mail van 21 november 2019 heeft de gemachtigde van [X] namens [X] aan Steyn&Allberg c.s. bericht dat [X] voornemens was om de overeenkomst te vernietigen, omdat hij door mededelingen van Steyn&Allberg bij het aangaan van de overeenkomst had gedwaald over de te behalen omzet. Ook zouden volgens [X] andere afspraken uit de overeenkomst, zoals afspraken omtrent marketing, begeleiding en kwaliteit van de trainingen, door Steyn&Allberg niet zijn nagekomen en Steyn&Allberg c.s. werd in de brief ter zake in gebreke gesteld voor zover zij deze afspraken niet binnen twee weken alsnog zou nakomen. Voorts werd Steyn&Allberg c.s. de mogelijkheid geboden om vernietiging van de overeenkomst te voorkomen door een voorstel te doen waarmee het nadeel op afdoende wijze zou worden opgeheven. Steyn&Allberg c.s. heeft hier afwijzend op gereageerd.
2.12.
Bij e-mail van 2 december 2019 heeft de gemachtigde van [X] namens [X] aan de gemachtigde van Steyn&Allberg c.s. bericht de overeenkomst te vernietigen en Steyn&Allberg gesommeerd om het door [X] betaalde bedrag van € 17.830,04 binnen tien dagen terug te betalen. Steyn&Allberg c.s. heeft niet aan deze sommatie voldaan.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[X] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
PRIMAIR
I. voor recht zal verklaren dat [X] de franchiseovereenkomst heeft vernietigd op 2 december 2019, althans de overeenkomst zal vernietigen;
II. Steyn&Allberg c.s. hoofdelijk, des dat de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, zal verplichten de franchisefee door Steyn&Allberg vermeerderd met incassokosten etc., ter hoogte van totaal € 17.830,04 terug te betalen aan [X] , of een in goede justitie te bepalen bedrag;
SUBSIDIAIR
III. de franchiseovereenkomst in haar geheel zal ontbinden;
IV. Steyn&Allberg c.s. hoofdelijk, des dat de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, te verplichten een gedeelte van de schade, zijnde een bedrag van totaal € 17.830, 04 te vergoeden aan [X] , of een in goede justitie te bepalen bedrag;
PRIMAIR EN SUBSIDAIR
Steyn&Allberg c.s. hoofdelijk, des dat de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd, zal verplichten om te betalen:
V. aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 953,30;
VI. de wettelijke rente;
VII. voor zover Steyn&Allberg c.s. aan dit vonnis geen gehoor geven, een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 5.000,00, of een in goede justitie te bepalen bedrag;
VIII. de proceskosten;
IX. de wettelijke rente over alle bedragen vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
[X] heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan zijn vordering ten grondslag gelegd. [X] heeft als gevolg van door Steyn&Allberg c.s. verstrekte onjuiste informatie over de omzet die door hem zou kunnen worden behaald, gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. Hij heeft de overeenkomst daarom rechtsgeldig vernietigd en vanwege deze vernietiging dient Steyn&Allberg de bedragen die [X] uit hoofde van deze overeenkomst aan haar heeft betaald terug te betalen. Voor zover de kantonrechter van oordeel mocht zijn dat de overeenkomst niet is vernietigd en evenmin kan worden vernietigd, doet [X] een beroep op ontbinding van de overeenkomst. Steyn&Allberg is namelijk verplichtingen uit de overeenkomst niet nagekomen en verkeert ter zake in verzuim. Zo was er nooit een handboek, was er geen begeleiding, geen noemenswaardige training, was het cursusmateriaal onder de maat en werd er geen reclame gemaakt. Hieruit volgt ook dat Steyn&Allberg de zorgplicht die een franchisegever jegens een franchisenemer heeft, geschonden heeft. Zij dient de schade die [X] als gevolg hiervan heeft geleden te vergoeden. Naast Steyn&Allberg zijn ook [Y] en [Z] gehouden tot terugbetaling van de door [X] aan Steyn&Allberg betaalde bedragen dan wel vergoeding van de door [X] geleden schade, nu zij als middellijk bestuurders van Steyn&Allberg ernstig verwijtbaar jegens hem hebben gehandeld. Zij wisten namelijk al bij het aangaan van de overeenkomst dat de voorgespiegelde omzet niet kon worden behaald en dat Steyn&Allberg haar verplichtingen uit de overeenkomst niet na zou komen. Ook hebben zij ervoor gezorgd dat Steyn&Allberg haar zorgplicht jegens [X] schond.
3.3.
Steyn&Allberg c.s. heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [X] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente, indien deze kosten niet binnen 14 dagen na het vonnis worden voldaan.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, indien nodig, nader worden ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Steyn&Allberg c.s. vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht zal verklaren dat de franchiseovereenkomst tussen partijen nog bestaat en deze niet door de buitengerechtelijke vernietiging is beëindigd;
II. [X] zal veroordelen tot betaling aan Steyn&Allberg tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 31.404,84, te vermeerderen met een contractuele rente van 0,5% per maand over voornoemd bedrag vanaf augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening;
III. PRIMAIR:
[X] zal veroordelen aan Steyn&Allberg te betalen een bedrag van € 37.500,00 exclusief btw (€ 45.375,00 inclusief btw) als schadevergoeding;
SUBSIDIAIR:
[X] zal veroordelen tot betaling van de maandelijkse minimale fee van € 1.250,00 per maand te vermeerderen met de btw, tot de dag dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
IV. [X] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten van deze procedure en daarbij zal bepalen dat de vast te stellen proceskosten en nakosten worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis, indien tijdige betaling in der minne binnen deze termijn uitblijft.
4.2.
Steyn&Allberg heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Het feit dat partijen een bedrag hebben gekozen als minimum voor het vaststellen van de fee is niet te kwalificeren als een omzetprognose in de zin van de rechtspraak op dit vlak. Ook als er wel sprake zou zijn van een omzetprognose, dan maakt het enkele feit dat de minimumomzet niet gehaald wordt nog niet dat Steyn&Allberg iets te verwijten valt. De overeenkomst is daarom niet vernietigbaar wegens dwaling. [X] is zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet nagekomen en dient daarom achterstallige fee en contractuele vertragingsrente te betalen. Voorts maakt Steyn&Allberg aanspraak op volledige betaling van de minimale fee tot aan het einde van de overeengekomen looptijd van de overeenkomst. Zij lijdt namelijk schade bij vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst, omdat zij kosten heeft gemaakt voor de toekomst die zij betaalt met de fee die zij ontvangt van franchisenemers.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal hierna, indien nodig, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:228 BW, voor zover hier van belang, is een overeenkomst die tot stand gekomen is onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar, indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten. Op grond van lid 2 van deze bepaling kan de dwaling niet op een uitsluitend toekomstige omstandigheid worden gegrond.
5.2.
Steyn&Allberg c.s. heeft ten aanzien van het beroep van [X] op dwaling allereerst als verweer aangevoerd dat Steyn&Allberg nooit een omzetgarantie van € 75.000,00 heeft toegezegd en dat er ook geen prognose is afgegeven van dat bedrag. Het bedrag van € 75.000,00 is enkel gekozen als minimumbedrag voor de omzetafhankelijke fee en de bonus.
5.3.
De kantonrechter overweegt dat uit de redactie van de overeenkomst en uit het verweer van Steyn&Allberg c.s. volgt dat de door partijen gesloten overeenkomst een standaardovereenkomst van Steyn&Allberg is die zij aanbiedt aan al haar franchisenemers en dat de in die overeenkomst opgenomen minimale omzet van € 75.000,00 per jaar een omzet is die standaard door haar wordt gehanteerd in de overeenkomsten met al haar franchisenemers. Zo heeft zij aangevoerd dat in de overeenkomst in artikel 11, mede ten behoeve van franchisenemer, mogelijkheden zijn opgenomen om de franchiseovereenkomst tussentijds te beëindigen. Uit het feit dat zij spreekt over 'de franchisenemer' in plaats van ' [X] ' volgt dat dit een standaardbepaling is die zij altijd hanteert. Voorts heeft Steyn&Allberg c.s. aangevoerd dat haar franchiseconcept de risico’s voor de franchisenemers minimaliseert vanwege de lage investering en dat zij geen entreegeld hoeven te betalen. Marktonderzoek bij soortgelijke trainingsburo’s leert volgens haar dat dat de minimumomzet die Steyn&Allberg hanteert erg laag is en dat gemiddelde fee bij andere bedrijven veel hoger ligt. Het feit dat zij hier in algemene zin spreekt over het franchiseconcept van gedaagde, de risico's voor franchisenemers en de minimumomzet die Steyn&Allberg hanteert, in plaats van haar verweer toe te spitsen op [X] duidt erop dat zij de minimumomzet in al haar overeenkomsten hanteert. Dit volgt ook uit het feit dat zij heeft uitgelegd hoe zij deze minimumomzet heeft becijferd en daarbij heeft aangegeven
"Franchisenemers moeten (…) minimaal 42 trainingsdagen per jaar realiseren om de minimale omzet te realiseren."De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat Steyn&Allberg de minimumomzet heeft bepaald en dat [X] daarmee akkoord is gegaan.
5.4.
Uit het feit dat deze minimumomzet standaard door Steyn&Allberg werd gehanteerd, deze minimumomzet werd gebruikt om de minimale fee te bepalen die [X] diende te betalen en Steyn&Allberg de overeenkomst kon ontbinden als deze minimumomzet niet werd gerealiseerd, heeft [X] naar het oordeel van de kantonrechter mogen begrijpen dat deze minimumomzet volgens Steyn&Allberg een realistisch te behalen omzet was. In zoverre is sprake van een inlichting van Steyn&Allberg aan [X] bij het aangaan van de overeenkomst in de zin van artikel 6:228 BW.
5.5.
Steyn&Allberg c.s. heeft voorts als verweer aangevoerd dat het dwalen ten aanzien van een verwachting over het behalen van een bepaalde omzet aangemerkt moet worden als een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft in de zin van artikel 6:228 lid 2 BW, zodat de franchiseovereenkomst op die grond niet kan worden vernietigd. De kantonrechter volgt haar hierin niet. [X] beroept zich ter onderbouwing van zijn beroep op dwaling namelijk niet (uitsluitend) op het feit dat hij de overeengekomen jaarlijkse minimumomzet niet heeft gerealiseerd, maar ook op een bij het aangaan van de overeenkomst bestaande omstandigheid, namelijk dat de door Steyn&Allberg in de overeenkomst opgenomen minimumomzet, anders dan Steyn&Allberg [X] heeft doen geloven, geen realistisch te behalen omzet was. Daarmee is geen sprake van een dwaling ten aanzien van een uitsluitend toekomstige omstandigheid.
5.6.
Volgens Steyn&Allberg c.s. is zij bij de berekening van de minimumomzet uitgegaan van 45 trainingsweken per jaar, 1 trainingsdag per week en een dagtarief van een training van € 1.795,00 exclusief btw en overige kosten. De jaarlijkse omzet komt volgens deze berekening uit op ruim € 80.000,00 en dit bedrag heeft Steyn&Allberg naar beneden afgerond naar € 75.000,00. Een professional moet volgens haar als trainer minimaal in staat zijn om gemiddeld 1 dag per week te kunnen trainen op locatie. Steyn&Allberg c.s. heeft terecht aangevoerd dat [X] onvoldoende heeft onderbouwd waarom de gehanteerde minimumomzet niet realistisch is en op welke punten deze becijfering van de minimumomzet derhalve ondeugdelijk is. Hij heeft weliswaar gesteld dat hij en een aantal andere franchisenemers de minimumomzet niet hebben gerealiseerd, maar in reactie hierop heeft Steyn&Allberg c.s. betwist dat [X] de minimumomzet niet heeft gehaald en ten aanzien van bijna alle andere door [X] genoemde franchisenemers aangevoerd dat zij ofwel nooit franchisenemer zijn geworden ofwel gestopt zijn als franchisenemer wegens persoonlijke omstandigheden die maakten dat zij de minimumomzet niet konden realiseren. Zij heeft dit verweer onderbouwd door e-mails van sommige van laatstbedoelde franchisenemers in haar conclusie van repliek te plakken. [X] heeft de inhoud van deze e-mails niet bestreden en evenmin bestreden dat enkele door hem genoemde franchisenemers nooit franchisenemers zijn geworden. Gelet hierop is de enkele stelling van [X] dat hij en een aantal andere franchisenemers de minimumomzet niet hebben gehaald onvoldoende voor de conclusie dat de minimumomzet niet realistisch te behalen zou zijn. Daarom faalt het beroep op dwaling en dient de primaire vordering onder I om voor recht te verklaren dat [X] de franchiseovereenkomst heeft vernietigd dan wel de overeenkomst te vernietigen te worden afgewezen. Omdat de primaire vordering onder II op deze vordering voortborduurt, dient ook deze vordering te worden afgewezen.
5.7.
Met betrekking tot het beroep van [X] op een tekortkoming van Steyn&Allberg in de nakoming van de overeenkomst heeft Steyn&Allberg c.s. aangevoerd dat [X] in 2018 een didactisch handboek heeft ontvangen en alleen al in 2018 23 interne trainingen heeft gevolgd, welk verweer zij heeft onderbouwd met een e-mail van haar aan [X] . Voorts heeft zij erop gewezen dat [X] onder andere in zijn e-mail van 1 november 2018, geciteerd in r.o. 2,3, zijn tevredenheid met wat hij leerde bij Steyn&Allberg heeft laten blijken. Steyn&Allberg c.s. heeft verder aangevoerd dat [X] niet heeft onderbouwd waarom de verkooptechnieken van Steyn&Allberg volgens hem niet voldoen aan de GDPR en zij heeft deze stelling betwist. Ook heeft zij betwist dat [X] te weinig ondersteuning en begeleiding van Steyn&Allberg zou hebben gekregen. Ter illustratie van de begeleiding die zij [X] bood, heeft zij aangevoerd dat [X] op 12 maart 2019 zijn eerste training bij PLUS Supermarkten heeft gegeven en dat uit de door haar overgelegde e-mails en een uitdraai van een Whatsapp gesprek tussen [X] en [Z] blijkt dat hij de dagen daarvoor regelmatig overleg over deze training met [Z] heeft gehad en diverse documenten ter ondersteuning van [Z] heeft gekregen en dat [X] na afloop van de eerste trainingsdag tevreden is over het verloop van de training. Tot slot heeft zij aangevoerd dat [X] nooit heeft geklaagd over de punten die hij Steyn&Allberg nu verwijt en dat hij ook in zijn e-mail van 31 oktober 2019, geciteerd in r.o. 2.9, deze punten niet heeft benoemd, maar juist heeft aangegeven veel van Steyn&Allberg c.s. te hebben geleerd en dat nooit had willen missen. Bij dit alles dient volgens haar nog meegewogen te worden dat [X] geen onervaren trainer was althans zich bij het aangaan van de overeenkomst als een trainer met enige ervaring aan Steyn&Allberg heeft gepresenteerd.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [X] dit gemotiveerde verweer onvoldoende weerlegd. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het standpunt van [X] dat Steyn&Allberg vanaf het begin van de overeenkomst tekortgeschoten is in de nakoming van die overeenkomst en haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden niet goed te rijmen is met het feit dat hij geen enkel stuk heeft kunnen overleggen uit de periode vanaf het begin van de overeenkomst tot de vernietigingsbrief van zijn gemachtigde van 21 november 2019 waaruit enige ontevredenheid van hem blijkt met de wijze van nakoming van Steyn&Allberg van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Uit de door Steyn&Allberg c.s. overlegde correspondentie uit die periode blijkt juist van zijn tevredenheid. [X] heeft daarom onvoldoende onderbouwd gesteld dat Steyn&Allberg haar zorgplicht jegens hem heeft geschonden en toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst. Dit maakt dat de subsidiaire vordering onder III tot ontbinding van de overeenkomst zal worden afgewezen. Omdat de subsidiaire vordering onder IV op deze vordering voortborduurt, dient ook deze vordering te worden afgewezen.
in reconventie
5.9.
In zijn e-mail van 31 oktober 2019 heeft [X] de overeenkomst opgezegd althans zo heeft Steyn&Allberg de e-mail begrepen en mogen begrijpen. De overeenkomst voorziet in artikel 11 in de mogelijkheid om onder bepaalde omstandigheden de overeenkomst tussentijds te beëindigen. Uit hetgeen hiervoor is overwogen in conventie blijkt dat de omstandigheid die is geformuleerd in artikel 11 lid 1 sub c (niet-nakoming van Steyn&Allberg van haar verplichtingen uit de overeenkomst) zich niet voordoet. [X] heeft evenmin onderbouwd dat een van de andere omstandigheden, waaronder hij de overeenkomst op grond van artikel 11 tussentijds kon beëindigen, zich voordoet.
5.10.
Vaste rechtspraak is dat duurovereenkomsten voor bepaalde tijd, waarvan hier sprake is, voorts door opzegging kunnen worden beëindigd, indien zich onvoorziene – dat wil zeggen niet in de overeenkomst verdisconteerde – omstandigheden voordoen, die niet voor rekening van de opzeggende partij komen en die van zodanig ernstige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de overeenkomst tot het overeengekomen tijdstip niet mag verwachten. Gesteld noch gebleken is dat die situatie zich hier voordoet.
5.11.
Dit leidt tot de slotsom dat de overeenkomst niet rechtsgeldig door [X] is beëindigd bij e-mail van 31 oktober 2019. Mede gelet op het feit dat in conventie is overwogen dat [X] evenmin een geslaagd beroep kan doen op vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, is de vordering onder I om voor recht te verklaren dat de franchiseovereenkomst tussen partijen nog bestaat en deze niet door de buitengerechtelijke vernietiging is beëindigd, toewijsbaar.
5.12.
Nu de overeenkomst nog bestaat, is [X] de achterstallige jaarlijkse minimale franchisefee aan Steyn&Allberg verschuldigd, vermeerderd met de overeengekomen vertragingsrente van 0,5 per maand. De kantonrechter begrijpt het standpunt van Steyn&Allberg c.s. aldus dat volgens haar is overeengekomen dat de jaarlijkse fee in het betreffende jaar in maandelijkse termijnen door haar zou worden gefactureerd en door [X] maandelijks zou worden betaald. [X] heeft dit niet weersproken, zodat de kantonrechter dit als vaststaand aanneemt. Uit de door Steyn&Allberg c.s. gegeven berekening van het onder II gevorderde achterstallige bedrag van € 31.404,84 blijkt dat in dat bedrag de contractuele vertragingsrente berekend tot en met juli 2020 begrepen is. De door Steyn&Allberg gevorderde contractuele vertragingsrente over het bedrag van € 31.404,84 vanaf 1 augustus 2020 wordt dus ook gevorderd over de achterstallige contractuele vertragingsrente berekend tot en met juli 2020. De vordering is in zoverre niet integraal toewijsbaar. Hiertoe overweegt de kantonrechter als volgt.
5.13.
Voor zover bij de tussen partijen gesloten overeenkomst daarvan niet is afgeweken, zijn de bepalingen van artikel 6:119a BW inzake de handelsrente van toepassing, omdat de overeenkomst kwalificeert als een handelsovereenkomst in de zin van die bepaling. Op grond van lid 3 van artikel 6:119a BW kan alleen over achterstallige rente over een vol jaar opnieuw rente in rekening wordt gebracht. Omdat in de overeenkomst geen afwijkend beding over rente op rente is te lezen, en Steyn&Allberg c.s. evenmin heeft gesteld dat in de toepasselijke algemene voorwaarden een dergelijk beding is overeengekomen, is de contractuele vertragingsrente over de achterstallige contractuele vertragingsrente enkel toewijsbaar ten aanzien van de achterstallige contractuele vertragingsrente die reeds een vol jaar verschuldigd is. Dit betreft derhalve enkel de achterstallige contractuele vertragingsrente die vóór 1 augustus 2019 verschuldigd is geworden. Steyn&Allberg c.s. heeft niet gespecificeerd vanaf welke specifieke data de maandelijkse contractuele vertragingsrente verschuldigd is geworden en wat de achterstallige contractuele vertragingsrente tot 1 augustus 2019 bedraagt en dit is evenmin op grond van de processtukken vast te stellen. Gelet hierop kan de kantonrechter de vordering slechts in zoverre toewijzen dat zij [X] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 31.404,84, te vermeerderen met de contractuele rente van 0,5 per maand over een bedrag van € 30.250,00 (zijnde de achterstallige termijnen inclusief btw tot en met 31 juli 2020) vanaf 1 augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening. Het bedrag van € 30.250,00 heeft de kantonrechter als volgt berekend:
resterende achterstallige fee over 2018 € 1.250,00
achterstallige fee over 2019 € 15.000,00
achterstallige fee van 1 jan t/m 31 juli 2020 (7 x € 1.250,00) € 8.750,00+
subtotaal € 25.000,00
btw 21% € 5.250,00+
totaal € 30.250,00
5.14.
De kantonrechter gaat ervan uit dat Steyn&Allberg aan [X] nog een factuur zal sturen ten aanzien van deze achterstallige termijnen, voor zover deze nog niet aan [X] zijn gefactureerd.
5.15.
Omdat de overeenkomst voortduurt, is [X] voorts de jaarlijkse minimale fee aan Steyn&Allberg verschuldigd vanaf 1 augustus 2020 tot het moment dat de overeenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Nu de overeenkomst voortduurt, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom Steyn&Allberg c.s. het totaal van de jaarlijkse minimale fees over de resterende looptijd van de overeenkomst thans reeds als schade zou kunnen vorderen. Ook is dit totaalbedrag op grond van de overeenkomst nog niet opeisbaar. Elk van de maandtermijnen van de jaarlijkse minimale fee is immers pas op zijn vroegst na afloop van de betreffende maand opeisbaar. De primaire vordering onder III tot betaling van een bedrag van € 45.375,00 inclusief btw is daarom niet toewijsbaar, maar wel de subsidiaire vordering tot betaling van de maandelijkse minimale fee van € 1.250,00 per maand, te vermeerderen met de btw tot de dag dat de overeenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd. De kantonrechter zal in lijn met artikel 21.4 van de overeenkomst bepalen dat betaling dient te geschieden binnen 14 dagen na facturatie door Steyn&Allberg welke facturatie na afloop van de betreffende maand dient te geschieden.
5.16.
De kantonrechter hecht eraan op te merken dat, nu de overeenkomst nog bestaat, niet alleen [X] maar ook Steyn&Allberg haar verplichtingen uit de overeenkomst dient te blijven nakomen tot het moment dat de overeenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. De kantonrechter geeft partijen daarom in overweging om, gelet op de onderlinge verhoudingen, te proberen met elkaar tot een minnelijke regeling omtrent de beëindiging van de overeenkomst te komen.
in conventie en reconventie
5.17.
[X] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in conventie en reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten in conventie aan de zijde van Steyn&Allberg c.s. worden vastgesteld op € 600,00 (2 punten x tarief € 300,00) ter zake van salaris gemachtigde. De proceskosten in reconventie aan de zijde van Steyn&Allberg c.s. worden vastgesteld op € 400,00 (2 punten x 0,5 x tarief € 400,00). De kantonrechter hanteert bij de berekening van het salaris een factor 0,5, omdat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie.
5.18.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op € 120,00 (een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 120,00) aan nakostensalaris.
5.19.
Ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal als onbestreden worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie en reconventie
6.1.
veroordeelt [X] in de nakosten ten bedrage van € 120,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.2.
verklaart dit vonnis wat betreft de dicta 6.1, 6.4, 6.5, 6.6, 6.7 en 6.8 uitvoerbaar bij voorraad;
voorts in conventie
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
veroordeelt [X] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van Steyn&Allberg c.s. vastgesteld op € 600,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
voorts in reconventie
6.5.
verklaart voor recht dat de franchiseovereenkomst tussen partijen nog bestaat en deze niet door de buitengerechtelijke vernietiging is beëindigd;
6.6.
veroordeelt [X] tot betaling aan Steyn&Allberg tegen behoorlijk bewijs van kwijting van een bedrag van € 31.404,84 te vermeerderen met een contractuele rente van 0,5% per maand over een bedrag van € 30.250,00 vanaf augustus 2020 tot de dag der algehele voldoening;
6.7.
veroordeelt [X] tot betaling aan Steyn&Allberg van de maandelijkse minimale fee van € 1.250,00 per maand te vermeerderen met de btw, tot de dag dat de franchiseovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd, welk betaling dient te geschieden binnen 14 dagen na facturatie door Steyn&Allberg na afloop van de betreffende maand;
6.8.
veroordeelt [X] in de proceskosten tot op heden aan de zijde van Steyn&Allberg c.s. vastgesteld op € 400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als
bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.9.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. M.C Groenewegen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 oktober 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 542