ECLI:NL:RBNNE:2020:3508

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
18/101683-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met zijn kleinkinderen, met bijzondere aandacht voor de invloed van een autismespectrumstoornis op de toerekenbaarheid

Op 16 oktober 2020 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De man is schuldig bevonden aan ontucht met zijn beide minderjarige kleindochters, die bij hem logeerden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn kleindochters, respectievelijk 5 en 4 jaar oud, heeft blootgesteld aan seksueel ongepast gedrag, waaronder het laten aanraken van zijn geslachtsdeel en het plegen van seksuele handelingen. De rechtbank sprak de man vrij van ontucht met zijn 3-jarige kleinzoon.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de man, die lijdt aan een autismespectrumstoornis. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de bewezen feiten hem in verminderde mate zijn toe te rekenen. De rechtbank heeft ook de kwetsbaarheid van de slachtoffers en het misbruik van het vertrouwen dat hen door de man was gegeven, meegewogen in de strafoplegging. De ouders van de slachtoffers hebben aangegeven dat de kinderen door de handelingen van de man getraumatiseerd zijn.

Naast de gevangenisstraf is er een vordering van de moeder van een van de slachtoffers toegewezen, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het strafproces. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de totale schadevergoeding is vastgesteld op € 5.050,04, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juli 2019. De rechtbank heeft de man ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandelverplichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/101683-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1944 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Andonovski, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving en wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot 14 april 2020, te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) met (zijn kleinkind) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2014, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had
bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten, onder meer
-het brengen van een vinger in haar vagina en/of het met zijn vinger en/of handen aaien van haar vagina
-het brengen en/of laten nemen van zijn penis in/nabij haar mond en/of
-het houden van zijn penis tegen haar vagina en/of
-het zich aftrekken in haar bijzijn en/of
-het aanraken / betasten van haar vagina en/of
-het haar laten aanraken / aaien van zijn penis;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot 14 april 2020, te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , meerdere malen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, zijn kleinkind, genaamd [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2014, door
-met zijn vinger en/of handen over haar vagina te aaien en/of
-het brengen en/of laten nemen van zijn penis nabij haar mond en/of
-het houden van zijn penis tegen haar vagina en/of
-het zich aftrekken in haar bijzijn en/of
-het aanraken / betasten van haar vagina en/of
-het haar laten aanraken / aaien van zijn penis;
2
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot 14 april 2020, te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , meerdere malen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige(n), te weten zijn kleinkind(eren), genaamd [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 en/of [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2013 door
-die [slachtoffer 2] zijn verdachtes penis te laten vastpakken / aanraken en/of
-met die [slachtoffer 3] "de piemeldans" te doen, door beiden met ontbloot geslachtsdeel op en neer te springen.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 primair en 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het feit 1 primair wegens gebrek aan wettig bewijs. De verklaring van [slachtoffer 1] (verder: [slachtoffer 1] ) is ongeloofwaardig en verdachte heeft het ten laste gelegde ontkend.
Ten aanzien van het feit 1 subsidiair heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig bewijs, met uitzondering van de handeling van het betasten van de vagina van [slachtoffer 1] , die verdachte bekend heeft.
Ook ten aanzien van het feit 2 dient vrijspraak te volgen wegens het telkens ontbreken van enig ontuchtig karakter. Verdachte heeft erkend dat [slachtoffer 2] (verder: [slachtoffer 2] ) eenmaal zijn penis heeft aangeraakt, maar met dit handelen had verdachte geen opzet op seksueel getinte handelingen. De als zodanig omschreven “piemeldans” die verdachte met [slachtoffer 3] (verder: [slachtoffer 3] ) heeft gedaan, is een kwajongensstreek en ook hierbij had het handelen van verdachte geen ontuchtig karakter.
Het rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs als volgt
Algemene overweging
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat bij zedendelicten doorgaans enkel het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn. Dit betekent dat, waar de verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten te hebben begaan, enkel de verklaringen van de veronderstelde slachtoffers als bewijsmiddel voorhanden zijn.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op basis van een enkele verklaring. Deze bepaling strekt ertoe dat zij de rechtbank verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Uit vaste rechtspraak blijkt dat er meer bewijs moet zijn dat de verklaringen van de aangevers ondersteunt, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Die ondersteuning hoeft niet te gelden voor alle onderdelen van de tenlastelegging. Het gaat erom dat een verklaring ter zake van de gestelde ontuchtige handelingen op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring "niet op zichzelf staat", maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Ten aanzien van feit 1.
Gelet op de authentieke wijze van verklaren, de genoemde details en de consistentie van haar verhaal, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring.
De verklaring van [slachtoffer 1] vindt ook ondersteuning in de verklaring van haar moeder, [benadeelde partij] . Zij heeft bij [slachtoffer 1] een gedragsverandering opgemerkt nadat [slachtoffer 1] bij verdachte had gelogeerd. [slachtoffer 1] was na het logeren heel dwars. Uit de aangifte blijkt verder dat [slachtoffer 1] haar moeder op 3 maart 2020 spontaan vertelde dat verdachte zijn penis tegen haar vagina had geduwd, terwijl zij dat niet wilde. [slachtoffer 1] vertelde dat verdachte zei dat zij er zelf om had gevraagd, maar [slachtoffer 1] ontkende dit. Voorts heeft de moeder van [slachtoffer 1] op 24 maart 2020
-spontaan en zonder daartoe zijn uitgenodigd- haar horen vertellen dat verdachte een keer zijn piemel in haar mond had gedaan, terwijl zij dit niet wilde, maar dat verdachte er heel vaak op had aangedrongen.
Uit de verklaring van [slachtoffer 1] vader, te weten [getuige 1] , blijkt dat hij op 3 maart 2020 [slachtoffer 1] -opnieuw spontaan- hoorde vertellen dat verdachte met zijn penis tegen haar vagina had geduwd, terwijl zij dat niet wilde.
De vader van [slachtoffer 1] heeft daarop verdachte gebeld en hem geconfronteerd met het verhaal van [slachtoffer 1] . Hij heeft verklaard dat verdachte dit tegenover hem niet heeft ontkend. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] in de voorjaarsvakantie van 2020 bij hem heeft gelogeerd en dat hij toen haar vagina heeft betast.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 1] geloofwaardig, omdat zij uit zichzelf aan haar ouders heeft verklaard wat haar was overkomen, zonder daartoe te zijn uitgenodigd of aangezet. Haar verhaal komt bovendien overeen met objectief vast te stellen gebeurtenissen. Haar verklaring tijdens het studioverhoor is eenduidig en behoorlijk gedetailleerd. Daarnaast is er een gedragsverandering waargenomen bij [slachtoffer 1] nadat zij bij verdachte had gelogeerd. De eerder genoemde verklaringen van de moeder over de gedragsverandering bij [slachtoffer 1] , evenals de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer 1] bij hem heeft gelogeerd in de voorjaarsvakantie van 2020 en dat hij haar vagina heeft betast, ondersteunen verder de verklaring van [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van de onder feit 1 primair ten laste gelegde handelingen
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje
[slachtoffer 1] heeft expliciet en herhaaldelijk tijdens het studioverhoor verklaard dat verdachte enkel over haar vagina heeft geaaid. Verdachte heeft ontkend dat hij met zijn vinger in de vagina van [slachtoffer 1] is binnengedrongen.
Alleen de moeder van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] heeft horen zeggen dat verdachte met zijn vinger bij haar naar binnen ging. Deze uitlating vindt, ten aanzien van het eerste gedachtestreepje, geen ondersteuning in overig bewijs. Daardoor zal verdachte in het geheel van deze handelingen worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte, toen zij bij hem logeerde, zijn penis in haar mond heeft gestopt. [slachtoffer 1] heeft, op aandringen van verdachte, verdachtes penis vastgepakt en eenmaal in haar mond gestopt.
De moeder van [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] uit zich zelf aan haar heeft verteld dat verdachte aan haar vroeg om zijn penis in haar mond te doen en dat [slachtoffer 1] hier één keer gehoor aan heeft gegeven.
De verklaring van [slachtoffer 1] , reeds door de rechtbank betrouwbaar geacht, vindt daarmee ondersteuning in de verklaring van haar moeder. Verdachte ondersteunt eveneens de verklaring van [slachtoffer 1] ten aanzien van de locatie en het moment van de ten laste gelegde handeling. De verklaring van verdachte, dat het enkel een poging is geweest en dat het initiatief van [slachtoffer 1] uitging omdat zij hem vroeg zijn penis in haar mond te doen, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank het handelen van verdachte zoals blijkt uit het tweede gedachtestreepje wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het derde en zesde gedachtestreepje
Door [slachtoffer 1] is verklaard dat zij - toen zij bij verdachte logeerde - naakt op hem moest liggen, terwijl hij toen ook naakt was. Daarbij kwam zijn penis tegen haar vagina aan. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte heel veel haar bij zijn penis had, dat prikte bij haar vagina.
Deze verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door hetgeen de ouders hebben verklaard over wat [slachtoffer 1] hen heeft verteld, waaruit de consistentie van [slachtoffer 1] in haar verhaal blijkt. Daarbij past de eerder genoemde gedragsverandering. Immers, door de moeder van [slachtoffer 1] is verklaard dat [slachtoffer 1] -nadat zij bij verdachte had gelogeerd- erg dwars was. Ook hebben zowel de moeder als de vader van [slachtoffer 1] verklaard dat [slachtoffer 1] op 3 maart 2020 spontaan heeft gezegd dat opa zijn piemel tegen haar spleetje had geduwd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de onder het derde gedachtestreepje vermelde handeling wettig en overtuigend bewezen.
Doordat het laten aanraken van de penis van verdachte volgens [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden op hetzelfde moment dat zij naakt op de eveneens naakte verdachte lag, acht de rechtbank de onder het zesde gedachtestreepje vermelde handeling ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het vierde gedachtestreepje
Verdachte heeft ontkend zich in het bijzijn van [slachtoffer 1] te hebben afgetrokken. [slachtoffer 1] heeft over deze handeling niets verklaard. De rechtbank acht deze handeling daarom niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte ten aanzien van deze handeling vrijspreken.
Ten aanzien van het vijfde gedachtestreepje
Door [slachtoffer 1] is verklaard dat verdachte haar vagina heeft betast toen zij bij hem logeerde. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] in de voorjaarsvakantie van 2020 bij hem heeft gelogeerd en dat hij toen haar vagina heeft betast. De rechtbank acht op basis van de verklaring van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte deze handeling wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje
Door [slachtoffer 2] is tijdens het studioverhoor verklaard dat zij bij verdachte in de tuin was. Verdachte wilde dat zij zijn penis aan zou aanraken. Zij zag dat verdachte zijn broek uitdeed. Zij zag toen zijn penis. Zij zag schaamhaar. Zij heeft de penis van verdachte aangeraakt.
Door de moeder van [slachtoffer 2] is verklaard dat [slachtoffer 2] in de zomer van 2019 bij verdachte heeft gelogeerd en dat [slachtoffer 2] bij thuiskomst had verteld dat zij de penis van verdachte had aangeraakt in de tuin.
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 2] buiten in de tuin zijn penis heeft aangeraakt. Hij was op dat moment naakt.
Gelet op de authentieke wijze van verklaren, de genoemde details en de consistentie van haar verhaal, heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt bovendien ondersteund door de verklaring van de moeder van [slachtoffer 2] en door de verklaring van verdachte, die de verklaring van [slachtoffer 2] ten aanzien van het feit dat zij zijn penis heeft aangeraakt, de locatie en het moment van de ten laste gelegde handeling ondersteunt. Daarbij gaat de rechtbank uit van het opzet van verdachte op de bewuste handeling. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij er niet op bedacht was en dat [slachtoffer 2] onverwacht en uit eigen beweging zijn penis aanraakte, ongeloofwaardig. Temeer omdat verdachte heeft verklaard dat een dergelijk incident zich al eerder had voorgedaan, terwijl verdachte blijkbaar niets heeft ondernomen om een herhaling te voorkomen. Het zich niet opnieuw naakt in de directe nabijheid van [slachtoffer 2] bevinden was een effectieve stap geweest, die zonder meer van verdachte kon worden verwacht.
De rechtbank acht de ten aanzien van het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde gedraging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje
Door [slachtoffer 3] is verklaard dat hij, toen hij bij verdachte logeerde, samen met hem de zogenaamde "piemeldans" deed. Verdachte deed eerst zijn broek omlaag en vervolgens zijn onderbroek. Daarna ging hij een rondje draaien met zijn piemel en springen. Verdachte vroeg toen aan [slachtoffer 3] : "Ga jij dat ook doen?", waarna [slachtoffer 3] het ook heeft gedaan. [slachtoffer 3] vond het erg grappig. Verdachte heeft verklaard samen met [slachtoffer 3] de piemeldans te hebben gedaan op de wijze zoals die door [slachtoffer 3] is beschreven, maar dat dit moet worden gezien als een kwajongensstreek en dat daar geen seksuele bedoelingen achter zaten. [slachtoffer 3] was op dat moment drie of vier jaar oud. De rechtbank acht de ten laste gelegde feitelijke gedraging dan ook wettig en overtuigend bewezen.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of de bewezen gedragingen, namelijk het laten aanraken van de penis van verdachte door [slachtoffer 2] en het met [slachtoffer 3] doen van de "piemeldans" een ontuchtig karakter hebben.
De rechtbank overweegt dat sprake is van ontucht bij handelingen, gericht op seksueel contact, althans contact van seksuele aard in strijd met de heersende sociaal-ethische norm. Het doel van de zedelijkheidswetgeving is in dit kader het beschermen van de seksuele integriteit van personen die daartoe zelf niet in staat zijn. De Hoge Raad heeft reeds uitgemaakt dat contact in de zin van lichamelijke aanraking niet vereist is voor het bewezen verklaren van ontucht.
De vraag of er sprake is van het plegen van ontucht dient te worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval.
Bij de beoordeling van de ten laste gelegde handeling met betrekking tot [slachtoffer 2] neemt de rechtbank in de eerste plaats in aanmerking dat uit de verklaring van verdachte en ook anderszins uit het dossier (de rechtbank wijst onder meer op een brief van verdachte aan een buurmeisje) blijkt dat verdachtes seksuele interesse gericht is op jonge meisjes. Het bewust laten aanraken van zijn penis door [slachtoffer 2] , een jong meisje, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een handeling gericht op seksueel getint contact. Het betreft daardoor een handeling met een ontuchtig karakter. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van [slachtoffer 3] ligt het naar het oordeel van de rechtbank anders. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachtes gedragingen jegens [slachtoffer 3] niet zonder meer een seksuele lading hebben. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen, namelijk het doen van een "piemeldans" niet van zodanige aard zijn dat zij als seksuele handelingen als hiervoor bedoeld kunnen worden gekwalificeerd. Verdachte heeft weliswaar grenzen overschreden, maar de rechtbank acht onvoldoende gebleken dat deze handelingen een seksuele strekking hadden. De rechtbank merkt hierbij in het bijzonder op dat uit de verklaringen van verdachte en het dossier blijkt dat de seksuele interesse van verdachte was gericht op jonge meisjes. Bovendien zijn de handelingen, zoals blijkt uit de verklaringen van verdachte en van [slachtoffer 3] zelf, zowel door verdachte als door [slachtoffer 3] ook niet als zodanig ervaren. Ook anderszins blijkt uit het dossier niet dat de gedragingen jegens [slachtoffer 3] een seksuele lading of strekking hadden.
Omdat de gedragingen van verdachte jegens [slachtoffer 3] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet kunnen worden gekwalificeerd als seksuele handelingen komt de rechtbank niet tot bewezenverklaring van het plegen van ontucht met [slachtoffer 3] , zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 primair:
De inhoud van het zaaksdossier, nummer PL0100-2020056965, gesloten op 20 mei 2020, dat bestaat uit diverse processen-verbaal en stukken, waaronder:
1. Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, nummer PL0100-2020056965-3, d.d. 9 maart 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 7 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Informatief gesprek met : [benadeelde partij] ,
Naam slachtoffer : [slachtoffer 1] ,
Datun gesprek : 9 maart 2020
Wat is er globaal gebeurd?
[slachtoffer 1] heeft in februari 2020, tijdens de voorjaarsvakantie, gelogeerd bij haar opa [verdachte] . Hij woont in [pleegplaats] . [benadeelde partij] vertelde dat [slachtoffer 1] na het logeren heel dwars was.
2. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de aangeefster [benadeelde partij] namens [slachtoffer 1] , nummer PL0100-2020056965-1, met bijlagen, d.d. 25 maart 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 36 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Ik doe aangifte van seksueel misbruik van mijn dochter [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2014, gepleegd te [pleegplaats] door mijn schoonvader en opa van [slachtoffer 1] , genaamd [verdachte] .
V: Wanneer heb je voor het eerst iets gehoord over waar je nu aangifte van doet?
A: Dinsdagavond 3 maart 2020 tussen 19.00 uur en 19.30 uur. [slachtoffer 1] was aan tafel bezig en zei op een gegeven moment: "Weet je wat opa [verdachte] deed wat ik heel gek vind. Hij duwde zijn piemel tegen mijn spleetje terwijl ik dat niet eens wou."
Hij had volgens [slachtoffer 1] gezegd: "Je had er zelf om gevraagd". Ze zei: "Ik had er niet om gevraagd ".
V: Wat was de aanleiding dat [slachtoffer 1] dit ging vertellen?
A: Out of the blue.
V: Wie waren daar bij?
A: [getuige 1] , ik en [slachtoffer 1] .
3. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , nummer PL0100-2020056965-GET-001-01, met bijlagen, d.d. 26 maart 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 48 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
V: Dat komen we bij de opmerking van laatst waardoor jullie de melding hebben gedaan. Kun je ons meenemen naar dat moment?
A: Ja. Dat was rond etenstijd. [slachtoffer 1] zat aan tafel wat te spelen. Uit het niets kwam, zonder dat we oogcontact hadden: "Ik vind jouw vader wel een viespeuk, hij duwt met zijn piemel tegen mijn spleetje en dat wil ik niet. Wil je tegen hem zeggen dat hij dit niet meer mag doen?" Ik heb dezelfde avond mijn vader gebeld. Ik zei tegen hem: "Ik wil even iets met je bespreken. [slachtoffer 1] komt met hele rare verhalen". Ik zei: " [slachtoffer 1] zei: "Opa duwt zijn piemel tegen mijn spleetje aan en dat wil ik niet. Wil je tegen je vader zeggen dat hij dat niet meer moet doen"". Toen zei hij: "Draai dat maar gerust om".
4. Een ambtsedig proces-verbaal uitwerking studioverhoor van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2014, nummer PL0100-2020056965-6, d.d. 3 april 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 84 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
V: Waarover kom jij mij vandaag vertellen, [slachtoffer 1] ?
A: Over mijn opa. Hij doet eigenlijk best wel hele rare dingen. Echt hele rare dingen. Wat ik echt heel vies vind, is dat wanneer hij in zijn blootje is, hij dan wil dat ik ook in mijn blootje ga. En als ik bij opa was, dan zei hij: "Kom eens op me liggen". Ik was toen ook in mijn blote. En dan doet hij rare dingen. En dit was de derde keer dat ik bij hem logeerde.
V: Wat voor rare dingen?
A: Hij wil dat ik zijn piemel in mijn mond stop. Dat is niet fijn. Ik heb hem één keer zijn zin gegeven. Toen deed ik hem er snel weer uit.
V: Hoe ver komt die piemel dan in jouw mond?
A: Alleen maar een klein stukje tegen mijn tanden aan.
V: Hoe ziet de piemel van opa er dan uit als die bij je mond is?
A: Een heel klein beetje gekrompen en hij was heel warm.
V: Hoe kwam die piemel van opa dan in jouw mond?
A: Ik pakte hem gewoon vast. En toen deed ik hem zo in één keer jap in de mond. Dat vastpakken vond ik ook al heel vies.
V: En hoe wist je dat je dat zo moest doen?
A: Dat zei hij.
V: Hoe zegt hij dat?
A: Pak die piemel vast en stop het in je mond.
(…)
V: Hij heeft met zijn piemel bij jouw plasser gezeten hoor ik jou zeggen?
A: Ja. Dan kwam hij naar me toe en dan zei hij: "Ga eens liggen". En dan deed ik dat. Omdat ik anders dacht: "Dan wordt hij boos".
V: Als hij dan met zijn piemel bij jouw plasser gaat, waar lig jij dan?
A: Bij hem in bed. Ik had mijn pyjama uit. Dan gaat hij er op en dan gaat hij heen en weer.
V: Hoe ziet die piemel eruit als opa met zijn piemel op je plasser gaat?
A: Daar is heel veel haar en dat is heel vervelend, want die prikken een beetje bij mijn plasser.
V: Is de piemel van opa dan zacht of hard?
A: Een beetje hard. Hij is ook meestal bijna niet stijf. Dan moet ik er in knijpen en dan gaat die helemaal stijf worden.
(…)
V: Als opa met zijn piemel bij jouw plasser zit, hoe zit het dan met dat gaatje? Begrijp ik goed dat jij daar ook wel eens met zijn handen aan zit?
A: Ja.
V: Als jij jouw plasser aan het aaien is hè, waar doet hij dat mee?
A: Met zijn handen.
V: En is dat dan op jouw plasser of aan de zijkanten van je plasser?
A: Op
V: Of aan de onderkant?
A: Op.
V: Of er in?
A: Op. Gewoon er op.
5. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de verdachte, nummer PL0100-2020056965-V-001-02, d.d. 15 april 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 304 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
V: [getuige 2] is ook als getuige gehoord en zij heeft ons verteld dat [slachtoffer 1] in de laatste
voorjaarsvakantie twee nachten bij jou geslapen heeft. Klopt het wat [getuige 2] zegt?
A: Als zij dat zegt, dan klopt dat wel.
V: Dus het klopt dat het in de laatste voorjaarsvakantie is geweest?
A: Ja.
6. Een ambtsedig proces-verbaal van verhoor van de verdachte, nummer PL0100-2020056965-V-001-03, d.d. 16 april 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, pagina 322 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
Het was ’s morgens vroeg. We waren net van bed af. [slachtoffer 1] was in pyjama, ik in de onderbroek. Ik stond in de kamer. Ze trok mijn broek van mijn kont en even later zie ik haar naakt liggen op de bank. Zij had in de tussentijd ook heel snel haar eigen pyjama uitgetrokken. Toen stond ik voor haar.
V: Even terug. U zegt dat [slachtoffer 1] uw broek uitdeed?
A: Ja, toen stond ik in de achterkamer.
V: Dan ziet u dat [slachtoffer 1] ineens naakt op de bank ligt
A: Ja, die is naar de voorkamer gelopen, dat heb ik niet waargenomen, maar toen moet ze haar pyjama uitgetrokken hebben.
V: Dan staat u naast de bank bij [slachtoffer 1] ?
A: Ja.
V: Wat heeft u dan aan?
A: Ze heeft me de broek uitgetrokken, dus ik heb op dat moment geen broek aan.
V: U zegt: "In de achterkamer heeft [slachtoffer 1] mijn onderbroek uitgetrokken"?
A: Ja.
V: Waar staat de bank waar [slachtoffer 1] op ging liggen?
A: In de voorkamer.
V: Wat is de afstand daartussen?
A: Vier meter
V: Hoe komt u dan van de achterkamer bij [slachtoffer 1] , voor op de bank terecht?
A: Lopende.
V: U loopt van de achterkamer naar de voorkamer, u zegt ook dat u dan geen onderbroek aanheeft?
A: Dat klopt.
V: Hoe komt dat dan?
A: Ze heeft me de broek toch uitgetrokken?
V: U had de broek toch weer aan kunnen doen?
A: Dat had ik kunnen doen, maar dat is niet gebeurd.
(…)
V: [slachtoffer 1] vertelt ook dat jij over haar sneetje aaide. Vertel daar eens over?
A: Dat is dus wel zo. Dat heeft zij gevraagd. "Wil jij eens met jouw vinger over mijn sneetje gaan?" Ik heb dat gedaan.
V: Hoe deed u dat dan?
A: Met mijn vinger.
Ten aanzien van feit 2
Ten aanzien van het eerste gedachtestreepje
1. De inhoud van het zaaksdossier, nummer PL0100-2020056965, gesloten op 20 mei 2020, dat bestaat uit diverse processen-verbaal en stukken, waaronder:
1.1.
Een ambtsedig proces-verbaal uitwerking studioverhoor van [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2015, nummer PL0100-2020056965, d.d. 8 mei 2020, opgemaakt in wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, pagina 147 e.v. van het onder 1. genoemde dossier, zakelijk weergegeven inhoudende:
V: Vertel mij eens alles over piemel aanraken. De piemel van pake aanraken. Ja?
O: [slachtoffer 2] knikt.
V: Waar zit de piemel bij pake?
A: Hier.
O: [slachtoffer 2] wijst tussen haar benen aan met haar hand.
V: Maar pake heeft toch dan de broek aan? Hoe kan je de piemel van pake dan ...
A: Als het, als die, uhm.. zijn broek aan had, dan, dan zie ik dan piemel.
V: Als die de broek?
A: Aan, uit doet
V: En hoe vaak is dat gebeurd, één keer of meer keertjes?
A: Eén keer.
V: Eén keer. En waar was dat? Toen je de piemel van pake zag.
A: Naast pake zijn huis.
V: Als pake de broek uit doet, wat zie jij dan bij de piemel van pake?
A: Haartjes.
V. En waar zitten die haartjes bij de piemel van pake?
A: Op pake z’n piemel.
V: En nou had jij het ook over aanraken. Wie moest de piemel van pake aanraken?
A: Ikke.
V: En wat vond jij daarvan, de piemel van pake aanraken?
A: Niet zo leuk.
V: Wat was er niet leuk?
A: Pake z’n piemel aanraken.
2. De door verdachte ter terechtzitting van 2 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[slachtoffer 2] heeft op een morgen buiten, het was mooi weer, mijn piemel aangeraakt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 1 juli 2019 tot en met 4 maart 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , meerdere malen telkens met zijn kleinkind [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2014, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten, onder meer
-het brengen van zijn penis in haar mond, en
-het houden van zijn penis tegen haar vagina, en
-het betasten van haar vagina, en
-het haar laten aanraken van zijn penis;
2
hij in de periode van 1 juli 2016 tot 14 april 2020 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten zijn kleinkind, genaamd [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 door die [slachtoffer 2] zijn, verdachtes, penis te laten aanraken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 is het bewezenverklaarde volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
2. Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar met betrekking tot het onder feit 1 primair en onder feit 2 bewezen verklaarde nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor zover de rechtbank één of beide ten laste gelegde feiten bewezen acht, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest met daarnaast een deel voorwaardelijk met eventueel bijzondere voorwaarden.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psycholoog en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontuchtige handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van zijn kleindochter [slachtoffer 1] , die toen vijf jaar oud was, door haar ertoe te bewegen zijn penis in haar mond te nemen.
Ook heeft hij zijn penis tegen haar vagina gehouden, heeft hij haar vagina betast en heeft hij haar zijn penis aan laten raken.
Daarnaast heeft hij ontucht gepleegd met zijn kleindochter [slachtoffer 2] , die toen vier jaar oud was, door haar zijn penis te laten aanraken.
Beide kleinkinderen waren op het moment dat verdachte de ontucht met hen pleegde bij hem in zijn woning aan het logeren. Gelet op de zeer jonge leeftijd van de kleinkinderen verkeerden zij jegens verdachte in een afhankelijkheidspositie en had hij een grote mate van overwicht op hen. Verdachte heeft met zijn handelingen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn kleindochters, waarvan -naar de ervaring leert- zij nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden.
Dat de handelingen gepleegd zijn door een persoon die zij bij uitstek hadden moeten kunnen vertrouwen en op een locatie waar zij zich veilig hadden moeten voelen, maakt het gedrag van verdachte extra verwijtbaar.
Uit de slachtofferverklaring van de ouders van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat het handelen van verdachte niet alleen buitengewoon nadelig is geweest voor het leven van hen, maar ook voor dat van hun ouders.
Uit die verklaring blijkt voorts dat het feit [slachtoffer 1] getraumatiseerd heeft.
Zij ondergaat tot op de dag van vandaag therapieën bij professionele hulpverleners als een gevolg van de psychische schade die zij heeft geleden door het handelen door verdachte. [slachtoffer 2] kan nog niet praten over wat er is voorgevallen bij verdachte, maar haar ouders vrezen dat zij op latere leeftijd in negatieve zin alsnog daarvan de gevolgen zal ondervinden. Verdachte heeft met die gevolgen op geen enkele manier rekening gehouden, maar was enkel gericht op de eigen lustgevoelens. De rechtbank acht die feiten kwalijk, vooral omdat verdachte geen verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn handelen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op zijn strafblad. Daaruit blijkt dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de bevindingen en conclusies van het Pro Justitia rapport van psycholoog J. Yntema van 3 augustus 2020. Door de psycholoog is geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een autismespectrumstoornis en dat verdachte ook heeft gehandeld onder invloed van die stoornis. Het bewezenverklaarde is daarom volgens de psycholoog in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare, in die zin dat zij uitgaat van verminderde toerekeningbaarheid.
Het risico op herhaling van soortgelijke delicten is door de psycholoog op korte termijn als laag ingeschat. Op de meer lange termijn wordt dit risico, als verdachte niet wordt behandeld, als matig ingeschat.
Geadviseerd wordt om verdachte bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling in een forensisch centrum en een langdurige meldplicht bij de reclassering op te leggen.
Door de reclassering is op 31 augustus 2020 gerapporteerd. De reclassering heeft in dat rapport de conclusies en adviezen van de psycholoog onderschreven. Geadviseerd wordt om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met aan die voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met de slachtoffers.
Blijkens de oriëntatiepunten van het LOVS wordt voor een verkrachting doorgaans een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden opgelegd. Verdachte is weliswaar niet eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld, maar er zijn wel factoren die in zijn nadeel wegen, zoals de kwetsbaarheid van de slachtoffers en de mate waarin misbruik werd gemaakt van overwicht dan wel vertrouwen. Ook weegt in het nadeel dat hij geen verantwoordelijkheid voor zijn handelen neemt, terwijl het zijn familieleden betreft.
Omdat zij minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, zal de rechtbank de officier van justitie niet volgen in zijn eis, maar zal zij aan verdachte een kortere gevangenisstraf opleggen dan is geëist, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden. Een deel van die gevangenisstraf, te weten: 12 maanden, zal voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft daarvoor aansluiting gezocht bij de bevindingen en adviezen van de psycholoog en het reclassering.
Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling koppelen. De rechtbank acht -anders dan de reclassering- oplegging van een contactverbod met de slachtoffers niet opportuun, omdat niet duidelijk is of de ouders van de slachtoffers dat willen en ook omdat verdachte reeds zelf het contact met zijn kinderen heeft verbroken.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich namens het minderjarige slachtoffer [slachtoffer 1] als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 100,04 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Ter terechtzitting van 2 oktober 2020 heeft de gemachtigde van de benadeelde partij gevorderd dat de benadeelde partij in haar vordering met betrekking tot de gevorderde reiskosten hoger beroep ad € 50,00 niet ontvankelijk moet worden verklaard en dat de vordering voor het overige moet worden toegewezen zoals is verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag aan materiële schade van € 50,04 en een bedrag van
€ 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft gevorderd dat
de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering ter vergoeding van materiële schade betoogd dat de benadeelde partij met betrekking tot de gevorderde reiskosten hoger beroep niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw betoogd dat het toe te wijzen immateriële schadebedrag aanzienlijk lager moet zijn dan door de benadeelde partij is gevorderd. Voor wat betreft de hoogte van dat toe te wijzen schadebedrag heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde.
Met betrekking tot de vordering ter vergoeding van materiële schade zal de rechtbank een bedrag van € 50,04 toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het overige deel van de vordering, te weten de reiskosten hoger beroep, niet ontvankelijk verklaren omdat deze vordering onvoldoende onderbouwd is.
Met betrekking tot de immateriële schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de rechtbank uitdrukkelijk de duur en de frequentie van het misbruik meeweegt. De rechtbank schat de hoogte van de schade op € 5.000,00. De rechtbank zal de vordering met betrekking tot de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
Totaal zal worden toegewezen een bedrag van € 5.050,04, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 juli 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 244 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 tweede gedachtestreepje is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 eerste gedachtestreepje ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na zijn invrijheidsstelling meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Leeuwarden,
2. dat de veroordeelde zich laat behandelen door de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van parketnummer 18/101683-20, feit 1 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5.050,04 (zegge: vijfduizendvijftig euro en vier eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 5.050,04 (zegge: vijfduizendvijftig euro en vier eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 50,04 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door L. Palstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 oktober 2020.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.