ECLI:NL:RBNNE:2020:3374

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
C/18/197401/HA ZA 20-38
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de incidentele vordering tot aanhouding van de procedure wegens litispendentie in een consumentenovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 september 2020 uitspraak gedaan in een incident dat was ingesteld door de gedaagde, een vennootschap naar buitenlands recht gevestigd in Limassol, Cyprus. De gedaagde verzocht de rechtbank om de hoofdzaak aan te houden totdat de Cypriotische rechter uitspraak zou doen over zijn bevoegdheid, op grond van artikel 31 lid 2 van de Brussel I-Vo. De gedaagde had eerder een rechtszaak aangespannen tegen de eisers, die beiden als consumenten worden aangemerkt, en stelde dat er een samenhang bestond tussen de procedures. De eisers voerden verweer tegen dit verzoek.

De rechtbank oordeelde dat de incidentele vordering van de gedaagde moest worden afgewezen. De rechtbank verwees naar een eerder vonnis van 29 juli 2020, waarin was vastgesteld dat de eisers als consumenten moeten worden aangemerkt en dat het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden niet geldig was. De rechtbank benadrukte dat, gezien de consumentenovereenkomst, er geen rechtsgeldige forumkeuze was en dat de rechtbank niet verplicht was de zaak aan te houden. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet had aangetoond dat de eerdere eindbeslissing op onjuiste gronden was genomen.

De rechtbank wees het verzoek van de gedaagde af en veroordeelde de gedaagde in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de eisers tot op heden waren begroot op € 543,00. De zaak zal op 11 november 2020 weer op de rol komen voor conclusie van repliek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/197401 / HA ZA 20-38
Vonnis in incident van 30 september 2020
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te Briltil,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
vennootschap naar buitenlands recht
[gedaagde],
gevestigd te Limassol (Cyprus),
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 29 juli 2020;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot aanhouding van de procedure wegens litispendentie;
  • de incidentele antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat dat de rechtbank de zaak aanhoudt totdat de Cypriotische rechter uitspraak heeft gedaan over zijn bevoegdheid op grond van artikel 31 lid 2 van de Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en burgerlijke handelszaken (hierna: Brussel I
bis-Vo). Zij legt - samengevat - het volgende aan die vordering ten grondslag. [gedaagde] heeft op 14 juli 2020 middels een zogenaamde
application to sealeen rechtszaak tegen [eisers] aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Cyprus, die op 14 september 2020 wordt behandeld. Na deze behandeling zal een dagvaarding worden uitgebracht. Gelet op de samenhang tussen de procedures verzoekt [gedaagde] de hoofdzaak aan te houden op grond van artikel 31 lid 2 van de Brussel I
bis-Vo totdat de Cypriotische rechter uitspraak heeft gedaan over zijn bevoegdheid.
2.2.
[eisers] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen, en overweegt daartoe het volgende. Artikel 29 van de Brussel I
bis-Vo strekt ertoe, in het belang van een goede rechtsbedeling, parallelle procedures voor de gerechten van verschillende lidstaten - en tegenstrijdige beslissingen die daarvan het gevolg kunnen zijn - te voorkomen. Op grond van deze bepaling geldt dat wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vordering aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, het gerecht waar de zaak als laatste aanhangig is gemaakt zijn uitspraak aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waar de zaak als eerste aanhangig is gemaakt vaststaat. In artikel 31 lid 2 van de Brussel I
bis-Vo is een uitzondering op deze hoofdregel opgenomen voor het geval er sprake is van een exclusieve forumkeuze: in dat geval houden alle lidstaatgerechten waar de zaak aanhangig is gemaakt de zaak aan totdat het gerecht dat door middel van het forumkeuzebeding is aangewezen over de bevoegdheid heeft beslist. Deze uitzondering is op de voet van artikel 31 lid 4 van de Brussel I
bis-Vo vervolgens weer niet van toepassing op gevallen waarbij (onder meer) de consument de eisende partij is.
2.5.
De rechtbank verwijst naar en blijft bij hetgeen in het vonnis in incident van 29 juli 2020 is overwogen en beslist. Daarin is vastgesteld dat [eisers] de met [gedaagde] gesloten overeenkomst is aangegaan als consument en dat om die reden het forumkeuzebeding in de algemene voorwaarden niet geldig is. [gedaagde] beroept zich in dit incident opnieuw op het forumkeuzebeding en betoogt dat [eisers] niet kan worden aangemerkt als consument. De in voormeld vonnis gegeven beslissing dat [eisers] als consument heeft te gelden, is een eindbeslissing. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte, eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. De door [gedaagde] in dit kader gestelde feiten, die overigens niet nieuw zijn, zijn echter onvoldoende voor het oordeel dat bij de eindbeslissing sprake is geweest van een ondeugdelijke juridische of feitelijke grondslag.
2.6.
Nu sprake is van een consumentenovereenkomst en er geen rechtsgeldige forumkeuze is, is de rechtbank op grond van artikel 31 van de Brussel I
bis-Vo niet gehouden de zaak aan te houden. Dit nog daargelaten het antwoord op de vraag of er überhaupt een zaak aanhangig is bij de Cypriotische rechter, hetgeen [eisers] heeft betwist.
De rechtbank zal het incidentele verzoek tot aanhouding van de zaak totdat de Cypriotische rechter over zijn bevoegdheid heeft beslist dus afwijzen.
2.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 543,00;
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 november 2020voor conclusie van repliek.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Baarsma en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 september 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 565