ECLI:NL:RBNNE:2020:3354

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
C/17/174561 / KG ZA 20-179
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een pand na kraken met afweging van belangen en veiligheid

Op 2 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in een kort geding uitspraak gedaan in de zaak tussen de Staat der Nederlanden en meerdere gedaagden die een kantoorpand aan de [adres] hadden gekraakt. De Staat, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.E. van der Werff, vorderde ontruiming van het pand, dat eigendom is van de Staat, na een periode van leegstand en kraken door de gedaagden. De gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.D. Postma, voerden verweer en stelden dat zij het pand hadden opgeknapt en dat ontruiming zou leiden tot langdurige leegstand.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Staat op basis van zijn eigendomsrecht bevoegd is om het pand op te eisen, en dat de gedaagden onrechtmatig in het pand verblijven. De Staat heeft spoedeisend belang bij de ontruiming, onder andere vanwege overlast en veiligheidsrisico's die door de aanwezigheid van de gedaagden worden veroorzaakt. De voorzieningenrechter heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van de Staat zwaarder wegen dan die van de gedaagden. De onveilige situatie in het pand, zoals vastgesteld door de brandweer, was een cruciale factor in de beslissing.

De rechtbank heeft de vordering van de Staat toegewezen en de gedaagden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het pand te ontruimen. Tevens is bepaald dat de veroordeling binnen een termijn van twaalf maanden ook ten uitvoer kan worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt. De gedaagden zijn ook hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.747,24, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/174561 / KG ZA 20-179
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2020
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN,
gevestigd te Den Haag,
eiseres,
advocaat mr. J.E. van der Werff te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] ,3. [gedaagde 3] ,4. [gedaagde 4] ,5. [gedaagde 5] ,allen wonende te [woonplaats] ,verschenen gedaagden,advocaat mr. H.D. Postma te Leeuwarden,

en,
6.
Zij die verblijven in (een gedeelte van) de onroerende zaak aan de [adres],
niet verschenen gedaagden,
tegen wie verstek is verleend.
De eisende partij zal hierna de Staat genoemd worden. De verschenen gedaagden zullen (enkelvoudig) als [gedaagden] worden aangeduid en de niet-verschenen gedaagden als de overige gedaagden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van de zijde van [gedaagden]
- de nadere producties van de zijde van de Staat
- de nadere producties van de zijde van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van de Staat
- de pleitnota van [gedaagden]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Staat is eigenaar van het kantoorpand aan de [adres] , hierna aan te duiden als: het pand. In dit pand was tot december 2017 de Belastingdienst gevestigd. In januari 2018 heeft de Staat een overeenkomst gesloten met Carex, een leegstandsbeheerder. Carex heeft in het kader van 'anti-kraak' personen in het pand gehuisvest. In juni 2018 heeft brand gewoed in een gedeelte van het pand. Het pand is nadien ontruimd en heeft het leeggestaan.
2.2.
In februari 2020 hebben meerdere personen, waaronder in ieder geval [gedaagden] , het pand betrokken ofwel gekraakt. Momenteel verblijven 11 of 12 krakers in het pand.
De Staat wil nu dat het pand wordt ontruimd.

3.Het geschil

3.1.
De Staat vordert, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. a) gedaagden te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis, althans uiterlijk op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, het kantoorgebouw aan de [adres] te ontruimen met al de hunnen en het hunne en het kantoorgebouw aan de [adres] leeg, behoorlijk schoongemaakt en met afgifte van de sleutels ter beschikking van de Staat te stellen, welke ontruiming zo nodig door de deurwaarder kan worden bewerkstelligd met behulp van de sterke arm conform art. 555-557 Rv;
b) te bepalen dat de hiervoor met a) aangeduide veroordeling binnen een termijn van twaalf maanden na de datum waarop het vonnis wordt uitgesproken dan wel bekrachtigd, althans binnen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, bij herkraak ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet;
c) gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de kosten van het geding, te vermeerderen met de nakosten ten bedrage van € 157,- zonder betekening en in geval van betekening € 239,-, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de dagvaardingen blijkens de vermelding door de deurwaarder in gesloten envelop op het adres [adres] zijn achtergelaten en dat publicatie in het Parool van 3 september 2020 van het uitbrengen van de exploten en de behandeling ter zitting op 18 september 2020 heeft plaatsgevonden. Ter zitting is door [gedaagden] voorts verklaard dat de dagvaardingen door de krakers, ook de niet-verschenen gedaagden, tijdens een gezamenlijk overleg zijn besproken. De gedaagden zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoorlijk opgeroepen en ten aanzien van de niet verschenen gedaagden is dan ook verstek verleend.
4.2.
De Staat legt, kort gezegd, primair aan zijn vordering ten grondslag dat hij op basis van zijn eigendomsrecht bevoegd is om het pand op te eisen. Dit eigendomsrecht gaat volgens de Staat ook boven het huis- en woonrecht, waarop [gedaagden] zich hebben beroepen. Subsidiair stelt de Staat dat de inbreuk die de krakers maken op het eigendomsrecht onrechtmatig is en dat zij om die reden gehouden zijn om te ontruimen.
De Staat stelt verder (spoedeisend) belang bij de vordering te hebben. Volgens de Staat is dit (spoedeisend) belang al gegeven door de inbreuk op het eigendomsrecht. Verder veroorzaken de gedaagden volgens de Staat overlast. Er zijn in de periode vanaf half maart tot half juni 2020, maar ook daarna nog, 20 meldingen van geluidsoverlast en overlast door felle verlichting door omwonenden bij de politie gedaan.
Na meerdere plannen heeft de Staat in juli 2020 besloten om het pand te vervreemden. In verband daarmee zullen allerlei (bouwtechnische) onderzoeken moeten worden verricht en zal een taxatie uitgevoerd moeten worden. In verband daarmee zal het pand de komende tijd veelvuldig moeten worden bezocht en de aanwezigheid van gedaagden staat daaraan in de weg. De gedaagden hebben volgens de Staat ook geen bereidheid tot medewerking getoond.
Verder voert de Staat aan dat het nabij gelegen kantoorpand aan het [adres nabijgelegen kantoorpand] , dat ook eigendom is van de Staat, wordt verwarmd via het pand. Sinds maart 2020 functioneert die warmtevoorziening niet meer en uit onderzoek blijkt dat de reden voor die storing in het pand moet zijn gelegen. De krakers staan herstelwerkzaamheden in de weg. Het aanleggen van een tijdelijk alternatieve warmtevoorziening voor het pand aan het [adres nabijgelegen kantoorpand] kost €1.500,- à € 2.000,- per week. Verder wordt het pand vanaf de brand in juni 2020 van elektriciteit voorzien vanuit het pand aan het [adres nabijgelegen kantoorpand] en sinds de gedaagden hun intrek in het pand hebben genomen is het elektriciteitsgebruik omhoog geschoten. In de periode van januari 2019 tot februari 2020 lag het elektriciteitsgebruik tussen de 2.011 kWh en 4.804 kWh en vanaf maart 2020 ligt het verbruik tussen de 12.985 kWh en 20.144 kWh. Dit levert een schadepost op voor de Staat. Verder heeft de brandweer in maart 2020, die het pand heeft bezocht na een brandmelding, geconstateerd dat er stroom wordt afgetapt vóór een zekeringskast in een vochtige ruimte en dat er sprake is van onveilig gebruik en van een onveilige situatie. Verder is het pand onveilig omdat nooduitgangen zijn afgesloten, noodverlichting en brandmelders ontbreken en het trappenhuis niet aan de brandveiligheidseisen voldoet.
4.3.
De rechtbank zal oordelen aan de hand van het voorgaande, met inachtneming van hetgeen daar door [gedaagden] tegenover is gesteld.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat eigendom ingevolge artikel 5:1
lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben. De eigenaar van een zaak is krachtens artikel 5:2 BW bevoegd om de zaak van een ieder die haar zonder recht houdt op te eisen. Dat betekent dat de eigenaar zijn eigendomsrecht kan handhaven tegenover een ieder die er inbreuk op maakt.
4.5.
De Staat is eigenaar van het pand. Gedaagden maken door het kraken inbreuk op dit eigendomsrecht, zodat de Staat in beginsel bevoegd is tot het opeisen ervan door middel van de gevorderde ontruiming. [gedaagden] heeft niet betwist dat hij zonder enige recht of titel in het pand verblijft. Ook met betrekking tot de overige gedaagden is niet gesteld of gebleken dat zij over een recht of titel beschikken om aldaar te kunnen verblijven. Gelet daarop is het verblijf van gedaagden in de panden dan ook onrechtmatig, zodat de jegens hen gevorderde ontruiming van het pand in beginsel voor toewijzing vatbaar is. Het vereiste spoedeisend belang bij de vordering is daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook gegeven.
4.6.
Gelet echter op het door [gedaagden] gevoerde verweer dient te worden beoordeeld of er, ondanks hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding is om de vordering af te wijzen. Daartoe zullen de in dat kader gestelde belangen moeten worden afgewogen.
4.7.
[gedaagden] beroept zich op zijn huis- en woonrecht en stelt dat een belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Hij stelt dat de krakersgroep intrek in het pand heeft genomen omdat hij (verdere) teloorgang van het pand wilde voorkomen en de langdurige leegstand ervan aan de orde wilde stellen. Verder hadden de krakers geen andere woonruimte.
Volgens [gedaagden] viel het pand aan verloedering ten prooi. De krakers hebben het pand opgeknapt en voor bewoning geschikt gemaakt en het pand en de omgeving onderhouden.
Volgens [gedaagden] blijkt uit niets dat de Staat bezig is met planvorming met betrekking tot het pand. Bij ontruiming valt opnieuw voor langdurige leegstand te vrezen, aldus
Verder stelt hij zich op het standpunt dat de aanwezigheid van gedaagden planvorming niet in de weg hoeft te staan. De krakers zijn bereid om in overleg te treden met betrekking tot de planvorming en het betreden van het pand door personen namens de Staat. De Staat heeft daartoe echter nooit een verzoek gedaan.
De door de Staat gestelde overlast wordt door [gedaagden] betwist en hij voert aan dat de gestelde meldingen niet te controleren zijn. Zij willen graag in overleg treden met de omwonenden en hebben dezen daartoe ook uitgenodigd.
Verder betwist [gedaagden] de gestelde onveilige situatie. De Staat baseert zich daarbij volgens hem op een verouderd onderzoek uit 2011 en op een momentopname door de brandweer uit maart 2020. De Staat heeft zich geen oordeel gevormd omtrent de huidige situatie en de aangebrachte verbeteringen.
4.7.
Partijen hebben over en weer meerdere argumenten naar voren gebracht in het kader van de verdere belangenafweging. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De voorzieningenrechter acht de door de Staat gestelde (geluids- en licht)overlast voldoende aannemelijk gemaakt met hetgeen daaromtrent ter terechtzitting is verklaard door R. Kwast, senior beleidsadviseur Openbare orde en veiligheid van de gemeente Leeuwarden, die ter zitting als informant is gehoord. Het betreft een aanzienlijk aantal meldingen. Echter tevens blijkt dat deze meldingen lopen tot 13 juni 2020, en daarna nog eenmaal op 26 juli 2020. Van overlastmeldingen nadien is niet gebleken, zodat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat overlast zich na 26 juli 2020 niet meer heeft voorgedaan, althans dat er geen sprake is geweest van zodanig geluid en of licht dat dit voor omwonenden als hinderlijk kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter ziet daarom momenteel geen aanleiding om deze overlast nog als relevante factor mee te wegen.
4.8.
Voor wat betreft de verdere planvorming met betrekking tot het pand heeft de Staat gesteld dat door het Rijksvastgoedbedrijf inmiddels op 7 juli 2020 het besluit tot vervreemding is genomen, maar dat in verband hiermee noodzakelijke bouwkundige en technische onderzoeken en een taxatie moeten plaatsvinden, waarvoor diverse malen personen voor langere of kortere tijd toegang tot het gehele pand moeten kunnen hebben. De voorzieningenrechter acht dit standpunt gelet op de in verband hiermee door de Staat overlegde rapportage voldoende aannemelijk.
De vraag die hierbij opkomt is in hoeverre de aanwezigheid van gedaagden hieraan in de weg staat. Tussen partijen is verschil van mening in hoeverre gedaagden de bereidheid hebben om personen die de hiervoor genoemde activiteiten zullen moeten verrichten toe te laten. Alhoewel [gedaagden] heeft gesteld daartoe bereid te zijn, is dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende komen vast te staan. In een door [gedaagden] overgelegd e-mailbericht van hun advocaat van 15 september 2020 aan de advocaat van de Staat wordt deze bereidheid uitgesproken, maar daarbij wordt een termijn van vooraankondiging voorgesteld die naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet reëel is. Het niet toegang willen verlenen tot de elektrische aansluiting duidt verder ook op enige mate van, niet verklaarde, onwil. Verder heeft de Staat onvoldoende weersproken gesteld dat hiermee niet het standpunt van alle krakers bekend is en zij wenst daaromtrent volledige zekerheid, die door [gedaagden] niet is gegeven. Het had op de weg van [gedaagden] gelegen om hieromtrent zekerheid te verschaffen.
4.9.
Gelet op de door de Staat gestelde planvorming is het verder onvoldoende aannemelijk dat er vanaf heden sprake zal zijn van langdurige leegstand van het pand wegens het ontbreken van concrete plannen, zoals door [gedaagden] is aangevoerd. Daar komt bij dat, zoals hiervoor is overwogen, het aannemelijk is dat de aanwezigheid en opstelling van [gedaagden] de verdere uitvoering van de gestelde plannen vooralsnog in de weg staan. [gedaagden] kan daaraan daarom geen argument ontlenen.
4.10.
De Staat weegt verder zwaar mee dat het pand volgens haar niet veilig is om te bewonen. Uit het in verband hiermee door haar overgelegde onderzoeksrapport van Adviesbureau Van der Plas B.V. uit 2011 blijkt dat er reeds toen sprake was van diverse gebreken ten aanzien de brandveiligheid. Verder heeft de Staat een verklaring overgelegd van de officier van dienst van de brandweer Fryslân, die op 17 maart 2020 het pand heeft geïnspecteerd naar aanleiding van een brandmelding en die daarbij heeft geconstateerd dat de elektrische installatie verkeerd of onveilig was aangelegd en dat er in zijn ogen sprake was van een gevaarlijke situatie. [gedaagden] heeft dat weersproken en aangevoerd dat het door hem als "rapportje" aangeduide rapport van Van der Plas B.V. al uit 2011 dateert en dat het rapport is geschreven met als uitgangspunt gebruik van het pand als kantoor. De bevindingen van de brandweer waren volgens hem een momentopname. [gedaagden] stelt nadien diverse verbeteringen te hebben aangebracht.
4.11.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de veiligheidssituatie in het pand een cruciale factor vormt en acht hetgeen daaromtrent door de Staat is aangevoerd zodanig ernstig dat daaraan niet voorbij kan worden gegaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de Staat met de door haar overgelegde rapportage voldoende aannemelijk gemaakt dat onder de huidige bouwtechnische omstandigheden de veiligheid van de bewoners onvoldoende gewaarborgd is. Deze onveilige situatie staat verdere bewoning in de weg. [gedaagden] heeft dit onvoldoende betwist. Het had in deze situatie op de weg van [gedaagden] gelegen om de stellingname van de Staat omtrent de veiligheidssituatie gemotiveerd te weerspreken en de door hem gestelde verbeteringen te onderbouwen, bijvoorbeeld door middel van overlegging van rapportage van een ter zake deskundige, en dat heeft hij niet gedaan.
4.12.
Alles overziende is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de door de Staat gestelde belangen in dit geval zwaarder wegen dan het door [gedaagden] gestelde belang. De gevorderde ontruiming zal daarom worden toegewezen. De termijn waarop dit dient plaats te vinden zal op veertien dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld, omdat de voorzieningenrechter de gevorderde termijn van drie dagen onredelijk kort acht en de veiligheidssituatie een langere termijn niet toelaat.
De vorderingen zullen voor het overige worden toegewezen zoals is gevorderd, met uitzondering van ontruiming met behulp van de sterke arm omdat reeds uit artikel 3 Politiewet volgt dat de deurwaarder bij ontruiming de hulp van de politie kan inroepen.
4.13.
Gelet op het voorgaande zal dit vonnis, zoals door de Staat is gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Hetgeen daartegen door [gedaagden] is aangevoerd weegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het door de Staat gestelde belang bij spoedige ontruiming van het pand.
4.14.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden vastgesteld op:
- betekening oproeping € 100,89
- griffierecht € 656,00
- overige kosten € 10,35
- salaris advocaat
€ 980,00Totaal € 1.747,24,
te vermeerderen met de nakosten begroot op € 157,-- vermeerderd met € 82,-- in geval van betekening van dit vonnis. Proceskosten en nakosten te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, 2 oktober 2020. [gedaagden] zal verder worden veroordeeld in de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten, te berekenen vanaf 17 oktober 2020, de vijftiende dag na heden, tot aan de dag der algehele voldoening

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagden] en de overige gedaagden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] te ontruimen met al de hunnen en het hunne en het pand leeg, behoorlijk schoongemaakt en met afgifte van de sleutels ter beschikking van de Staat te stellen,
5.2.
bepaalt dat deze veroordeling binnen een termijn van twaalf maanden ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dat zich voordoet,
5.3.
veroordeelt [gedaagden] en de overige gedaagden hoofdelijk, in die zin dat door voldoening door de een, de anderen in zoverre zullen zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van de Staat tot op heden vastgesteld op € 1.747,24, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagden] en de overige gedaagden hoofdelijk, in die zin dat door
voldoening door de een, de anderen in zoverre zullen zijn gekweten, in de na dit vonnis
ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden] en de overige gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 439