ECLI:NL:RBNNE:2020:3352

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2020
Publicatiedatum
1 oktober 2020
Zaaknummer
18/950042-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitstel van voorwaardelijke invrijheidstelling in strafzaak met betrekking tot veroordeelde die zich onttrok aan detentie

Op 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een veroordeelde die zich onttrok aan de tenuitvoerlegging van zijn straf. De veroordeelde, geboren in 1989 en thans verblijvende in PI Lelystad, had een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd gekregen bij vonnis van 1 augustus 2017. De detentie was op 8 januari 2020 aangevangen. De officier van justitie had op 25 augustus 2020 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling, die voorlopig op 12 december 2020 was bepaald, met 90 dagen zou worden uitgesteld. Dit verzoek was gebaseerd op het feit dat de veroordeelde zich na de aanvang van zijn straf had onttrokken aan de detentie door zijn enkelband door te knippen en niet te verschijnen op een oproep om zich te melden in de P.I. Veenhuizen.

Tijdens de zitting op 17 september 2020 werd de veroordeelde gehoord, evenals zijn raadsman en de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde sinds 22 mei 2020 deelnam aan een penitentiair programma, maar dat hij per 13 juli 2020 geen dagbesteding meer had en zich op 22 juli 2020 niet meldde voor een gesprek in de P.I. De rechtbank oordeelde dat de reden die de veroordeelde aanvoerde voor zijn afwezigheid niet valide was en dat hij onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn situatie bespreekbaar te maken.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de voorwaardelijke invrijheidstelling met 30 dagen uitgesteld. De rechtbank benadrukte dat er geen sprake was van dubbele bestraffing en dat de veroordeelde de gevolgen van zijn handelen reeds ondervond. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 6:2:12, 6:6:1, 6:6:4, 6:6:8 en 6:6:9 van het Wetboek van Strafvordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.950042-15
VI-zaaknummer: 99.001156-21
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 1 oktober 2020 op een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.)
in de zaak tegen veroordeelde

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans verblijvende in PI Lelystad te Lelystad,
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 augustus 2017 is aan veroordeelde een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd. De detentie van veroordeelde is - voor zover thans van belang - aangevangen op 8 januari 2020.
De officier van justitie heeft op 25 augustus 2020 schriftelijk gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde - die voorlopig op 12 december 2020 was bepaald - wordt uitgesteld voor de duur van 90 dagen.
De officier van justitie mr. N. Tromp, de veroordeelde en diens raadsman, mr. B.J. de Pree, advocaat te Utrecht, zijn ter openbare zitting van 17 september 2020 op de vordering gehoord.
Ter zitting heeft de officier van justitie desgevraagd meegedeeld dat hetgeen in de vordering is vermeld omtrent de grond(en) voor het gevorderde uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, aldus moet worden verstaan dat sprake is van de grond, neergelegd in artikel 6:2:12, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, te weten dat de veroordeelde na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf zich hieraan heeft onttrokken.

Beoordeling

De rechtbank heeft kennis genomen van:
- de vordering van de officier van justitie;
- - een stuk met opschrift “Formulier melding bijzonder voorval, informatie per 24/07/2020”; - het v.i.-advies van 31 juli 2020 van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur [naam] , verbonden aan PI Veenhuizen, Esserheem; en
- het vonnis van de MK rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 1 augustus 2017.
De rechtbank gaat uit van het navolgende
Veroordeelde nam sinds 22 mei 2020 deel aan een penitentiair programma. Voorwaarde voor deelname was het hebben en behouden van dagbesteding in de vorm van vrijwilligerswerk dan wel betaalde arbeid. Per 13 juli 2020 had veroordeelde geen dagbesteding meer, na onenigheid met een begeleider over de door veroordeelde te verrichten werkzaamheden bij een kringloopwinkel. Veroordeelde is toen door de begeleider weggestuurd. Veroordeelde diende zelf, op korte termijn, nieuw werk te vinden. Op 22 juli 2020 had veroordeelde nog geen nieuw werk gevonden. Volgens de casemanager van veroordeelde zou veroordeelde zich niet voldoende hebben ingespannen om nieuw werk te vinden. Veroordeelde heeft in de loop van die dag, 22 juli 2020, te horen gekregen dat hij zich nog diezelfde dag, in de namiddag, diende te melden bij de directie van de P.I. Veenhuizen, voor een gesprek. Veroordeelde heeft zich die dag aldaar evenwel niet gemeld. Veroordeelde heeft zijn enkelband doorgeknipt en was sindsdien niet bereikbaar en niet traceerbaar.
Veroordeelde is vervolgens op 12 augustus 2020 aangehouden.
Verklaring van veroordeelde
Ter zitting heeft veroordeelde verklaard dat de periode tussen 13 juli en 22 juli 2020 voor hem te kort was om nieuw werk te vinden, ook vanwege de corona-epidemie die maakte dat er minder werk beschikbaar was. Hij heeft drie bedrijven benaderd voor werk doch zonder resultaat. Het is juist dat hij zijn casemanager niet bijtijds op de hoogte heeft gesteld van zijn inspanningen.
Toen hij op 22 juli 2020 te verstaan had gekregen dat hij zich later die dag moest melden in de P.I., begreep hij wel dat hij opnieuw zou worden vastgezet, want tegen hem was gezegd dat hij alle (hulp)middelen voor het uitvoeren van het elektronisch toezicht moest meenemen naar de P.I. Hij heeft er toen voor gekozen om niet op de afspraak in de P.I. te verschijnen. Ook nadien heeft hij er voor gekozen om zich niet alsnog te melden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 90 dagen. Veroordeelde heeft geen gehoor gegeven aan de mededeling dat hij zich op 22 juli 2020 moest melden in de P.I. Veroordeelde had daar gehoor aan moeten geven omdat hij formeel nog steeds gedetineerd was, zij het dat het penitentiair programma veroordeelde toestond zijn detentie buiten de P.I. voort te zetten. Doordat hij sinds 13 juli 2020 geen dagbesteding meer had, voldeed veroordeelde niet langer aan de voorwaarden van het penitentiair programma. Veroordeelde heeft nagelaten zich - zoals hem was opgedragen - op 22 juli 2020 te melden en ook nadien heeft hij zich niet gemeld. Aldus heeft veroordeelde zich onttrokken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling neerkomt op een dubbele bestraffing op één en dezelfde grond, namelijk het niet verschijnen op 22 juli 2020 van veroordeelde in de P.I. Als gevolg daarvan is het penitentiair programma van veroordeelde met onmiddellijke ingang beëindigd. Veroordeelde is nu uitgesloten van deelname aan het penitentiair programma en zal het restant van zijn straf moeten ondergaan in een sober regime, in ieder geval voor een periode van twee maanden. Op diezelfde grond
- het niet verschijnen op 22 juli 2020 in de P.I. - wordt nu uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling gevorderd. Toewijzing van de vordering betekent dat veroordeelde in elk geval eerst die 90 dagen moet uitzitten alvorens de v.i. ingaat.
De raadsman benadrukt dat veroordeelde voldoende is gestraft door het beëindigen van het penitentiair programma en het ondergaan van het restant van zijn straf in een sober regime. De raadsman verzoekt de rechtbank de vordering af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Veroordeelde heeft ter zitting erkend dat hij zich op 22 juli 2020 heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf, door zich die dag niet te melden in de P.I. Veenhuizen, zijn enkelband door te knippen en sindsdien (tot zijn aanhouding op 12 augustus 2020) niet bereikbaar en ook niet traceerbaar te zijn voor de justitiële autoriteiten.
De reden die veroordeelde noemt om zich niet te melden in de P.I. - te weten dat hij wel begreep dat hij opnieuw zou worden vastgezet - is niet aan te merken als een valide reden om zich niet in de P.I. te melden. Veroordeelde heeft niet aangetoond dat hij zich in voldoende mate heeft ingespannen om zijn probleem - in het bijzonder: het niet kunnen vinden van nieuw werk - tijdig bespreekbaar te maken met de casemanager of op andere wijze op te lossen. Veroordeelde heeft daarenboven het recht in eigen hand genomen: hij heeft zijn enkelband doorgeknipt, is weggebleven en heeft de P.I. niet bericht over wat, volgens hem, de achtergrond van zijn wegblijven was.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er een signaal aan veroordeelde moet worden afgegeven dat hij een grens heeft overschreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde uit te stellen.
Voor zover nodig, merkt de rechtbank nog op dat er geen sprake is van een dubbele bestraffing, zoals de raadsman kennelijk meent. Uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling is niet aan te merken als een straf die gelijk is te stellen met een disciplinaire straf of sanctie die, naar gesteld, ten aanzien van veroordeelde is genomen, voor zover deze ziet op en samenhangt met de beëindiging van deelname aan het penitentiaire programma.
Ten aanzien van de door de officier van justitie gevorderde duur van het uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken volgt dat veroordeelde zich na de aanvang van de tenuitvoerlegging van zijn straf op zich goed heeft gedragen. Hij heeft zich gehouden aan het regime, gaat goed om met het personeel en geeft geen spanningen op de afdeling. Hij wil na zijn detentie zijn verleden achter zich laten en op goede voet verder gaan. Verder volgt uit de stukken dat veroordeelde, ten tijde van het penitentiair programma, in goed overleg stond met de reclassering en de senior casemanager en dat de begeleider van veroordeelde bij het kringloopbedrijf waar hij zijn verplichte dagbesteding vervulde, tevreden was over de houding en inzet van veroordeelde. Gelet op alle feiten en omstandigheden zoals deze naar voren komen uit de voorhanden stukken, bezien in onderling verband en samenhang, gaat de rechtbank ervan uit dat de beslissing van veroordeelde om zich te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van zijn straf door zich niet te melden in de P.I., is aan te merken als een eenmalige, domme fout waarvan hij de voor hem nadelige gevolgen reeds ondervindt en de eerstkomende tijd zal blijven ondervinden.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toewijzen, en wel in die zin dat zij de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde zal uitstellen met 30 dagen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 6:2:12, 6:6:1, 6:6:4, 6:6:8 en 6:6:9 van het Wetboek van Strafvordering

Beslissing

De rechtbank:
wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe en bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde wordt uitgesteld voor de duur van
30 dagen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R. Depping, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. J.G. de Bock, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 oktober 2020.
Mr. Wolfert is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.