ECLI:NL:RBNNE:2020:3315

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
C/18/199251 PR RK 20-172
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende vooringenomenheid tijdens mondelinge behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 juni 2020 een verzoek tot wraking van mr. L.T. de Jonge afgewezen. Het verzoek werd ingediend door [verzoeker], die zich in persoon had gesteld. De wraking was gebaseerd op de bewering dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2020 vooringenomen was. [verzoeker] stelde dat hij te weinig spreektijd had gekregen, dat de rechter niet serieus inging op zijn beschuldigingen van valsheid in geschrift, en dat zij meewarig had gereageerd op zijn voorstellen tijdens de schikkingsonderhandelingen. Daarnaast was hij van mening dat de terugzending van ingediende stukken na de mondelinge behandeling een schending van zijn rechten was.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat de rechter op grond van haar aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de door [verzoeker] aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat mr. De Jonge vooringenomen was. De rechtbank benadrukte dat onvrede over procesbeslissingen op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn en dat de omstandigheden die door [verzoeker] zijn aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigen dat de rechter partijdig was.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/199251 PR RK 20-172
Datum beslissing: 30 juni 2020
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, hierna te noemen [verzoeker],
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1.
Bij ongedateerde brief, door de rechtbank ontvangen op 8 juni 2020, heeft [verzoeker] mr. L.T. de Jonge, rechter in de zaak met zaak\rolnummer 8214964 CV EXPL 19-11846, gewraakt.
1.2.
Bij brief van 16 juni 2020, door de rechtbank ontvangen op 16 juni 2020, heeft
mr. De Jonge aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.3.
Op 23 juni 2020 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, en mrs. P.J. Duinkerken en L. Mulder, leden.
1.4.
[verzoeker] is ter zitting verschenen en heeft zijn wrakingsverzoek toegelicht. Mr. De Jonge heeft haar standpunt eveneens ter zitting toegelicht.
[naam] (hierna: [A]), die betrokken is inzake de vorengenoemde procedure, is in de gelegenheid gesteld ter zitting aanwezig te zijn, maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. Haar gemachtigde, mr. F. Gosselaar, heeft eveneens laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn.
1.5.
Van het verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.6.
De rechtbank heeft bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.2. Het standpunt van [verzoeker]

De vooringenomenheid van de rechter ten tijde van de zitting blijkt volgens [verzoeker] - samengevat weergegeven- uit het volgende:
1. [verzoeker] vindt dat hij tijdens de zitting te weinig spreektijd heeft gekregen in vergelijking met de wederpartij.
2. [verzoeker] heeft de rechter gewezen op een valse verklaring, maar zij is daar vervolgens onvoldoende, althans niet serieus, op ingegaan. [verzoeker] stelt dat mr. De Jonge hem heeft 'toegebeten' dat hij maar naar de politie moest gaan als hij aangifte wilde doen van die valsheid.
3. Tijdens de schikkingsonderhandelingen heeft de rechter nadrukkelijk haar hoofd geschud nadat [verzoeker] een tegenvoorstel had gedaan.
4. De rechter heeft onvoldoende doorgevraagd naar de verkoop van het huis, terwijl dat volgens [verzoeker] een belangrijk punt is.
[verzoeker] stelt dat hij tijdens de mondelinge behandeling al twijfelde aan de onpartijdigheid van de rechter, maar dat het terugsturen van de stukken die hij na de mondelinge behandeling had ingediend, voor hem de druppel was die de emmer deed overlopen.

3.Het standpunt van mr. de Jonge

Mr. De Jonge voert - samengevat weergegeven en voor zover voor de beoordeling van belang - het volgende verweer. Het is aan de rechter om regie te voeren en om te bepalen hoeveel ruimte een partij krijgt om het woord te voeren, dan wel om te bepalen over welke onderwerpen partijen nader worden gevraagd. De spreektijd van partijen op de mondelinge behandeling was niet in onbalans. Mr. De Jonge stelt dat zij haar oordeel ten tijde van de zitting nog niet had gevormd. Dat zij Van Kerkoff meewarig zou hebben aangekeken toen hij zijn verhaal deed, kan zij niet plaatsen. Ze kan zich voorts niet herinneren dat ze nee heeft geschud. De mededeling dat [verzoeker] aangifte kon doen bij de politie ten aanzien van de vermeende valsheid in geschrift, betrof slechts een kale en informerende mededeling. De stukken die zijn teruggestuurd, waren door [verzoeker] toegestuurd na afronding van het partijdebat en haar mededeling dat vonnis zou worden gewezen. Dit terugsturen betrof een processuele beslissing overeenkomstig het procesreglement en kan geen wrakingsgrond opleveren.

4.4. Beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Artikel 37 lid 1 Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit laatstbedoelde artikellid borgt dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
4.4.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek van [verzoeker] ontvangen op 8 juni 2020 en de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 mei 2020. De rechtbank is echter van oordeel dat [verzoeker] - ook al zitten er elf dagen tussen de mondelinge behandeling en het verzoek tot wraking - kan worden ontvangen in zijn verzoek. Daartoe is het volgende redengevend. Uit het schriftelijke wrakingsverzoek blijkt dat [verzoeker] het weigeren van stukken die hij na de mondelinge behandeling heeft ingestuurd (mede) aan de wraking ten grondslag legt. Het weigeren van deze stukken door de rechtbank was voor hem de spreekwoordelijke druppel die de emmer heeft doen overlopen, waarna hij heeft besloten dat hij mr. De Jonge wilde wraken. Nu [verzoeker] stelt dat hij - na ontvangst van de brief dat zijn stukken niet in de procedure zouden worden betrokken - nog diezelfde dag of de volgende dag het wrakingsverzoek heeft ingediend en voor de juistheid van die stelling geen contra-indicaties zijn gebleken, is de rechtbank van oordeel dat [verzoeker] daarmee tijdig het verzoek tot wraking heeft gedaan en ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.5.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van mr. De Jonge om de stukken die [verzoeker] heeft ingediend ná de mondelinge behandeling te retourneren (en deze dus niet bij de beslissing te gaan betrekken), een processuele beslissing is. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoeker] hiertoe evenwel geen feiten of omstandigheden gesteld.
4.6.
Daarnaast leidt het enkele feit dat de ene partij van de rechter op de zitting meer spreektijd heeft gekregen dan de andere partij naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat die rechter partijdig is, noch dat de schijn in dat verband is gewekt. Zeker niet in dit geval nu de wederpartij van [verzoeker], anders dan hij, zich tijdens de zitting liet bijstaan door een advocaat die - naast partijen zelf - ook de gelegenheid krijgt om te spreken.
4.7.
[verzoeker] voert daarnaast als wrakingsgrond aan dat mr. De Jonge haar hoofd zou hebben geschud, hetgeen volgens hem tot partijdigheid leidt. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt. Voor zover mr. De Jonge haar hoofd zou hebben geschud, wat zij zich niet kan herinneren, dan heeft dit schudden, zoals [verzoeker] stelt, plaatsgevonden ten tijde van het begeleiden van de schikkingsonderhandelingen. Als zij in het kader van deze begeleiding met haar hoofd zou hebben geschud (bijvoorbeeld vanwege het niet haalbaar zijn van een voorstel) dan geeft dat nog geen blijk van vooringenomenheid met betrekking tot de inhoud van de zaak zelf.
4.8.
Ook het feit dat de mr. De Jonge niet verder is ingegaan op de vermeende valsheid van de verklaring en dat zij heeft geadviseerd om aangifte te doen als er sprake zou zijn van valsheid in geschrift, is geen blijk van vooringenomenheid. Dat zij, zoals [verzoeker] heeft aangevoerd, die aantijging ter zitting niet zou hebben onderzocht, duidt evenmin op vooringenomenheid. Het ligt immers in de rede dat zij in het nog te wijzen vonnis op de stellingen van [verzoeker] zal ingaan.
4.9.
Ten aanzien van de door [verzoeker] aangevoerde bejegeningsklachten (het toebijten en meewarig kijken), waar de rechter zich niet in herkent, oordeelt de rechtbank dat deze geen steun vinden in andere middelen zoals het proces-verbaal en deze kunnen daarom niet tot wraking leiden.
4.10.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. L.T. de Jonge jegens [verzoeker] vooringenomen zou zijn of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
4.11.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. L.T. de Jonge af;
5.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaak\rolnummer 8214964 CV EXPL 19-11846) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond:
5.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker],
mr. L.T. de Jonge, [A], mr. M.B. Bollen en mr. F. Gosselaar.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, mr. P.J. Duinkerken en
mr. L. Mulder, leden, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2020.
typ: 711