Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Het procesverloop
2.2. Het standpunt van [verzoeker]
3.Het standpunt van mr. de Jonge
4.4. Beoordeling
5.De beslissing
mr. L. Mulder, leden, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2020.
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 juni 2020 een verzoek tot wraking van mr. L.T. de Jonge afgewezen. Het verzoek werd ingediend door [verzoeker], die zich in persoon had gesteld. De wraking was gebaseerd op de bewering dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2020 vooringenomen was. [verzoeker] stelde dat hij te weinig spreektijd had gekregen, dat de rechter niet serieus inging op zijn beschuldigingen van valsheid in geschrift, en dat zij meewarig had gereageerd op zijn voorstellen tijdens de schikkingsonderhandelingen. Daarnaast was hij van mening dat de terugzending van ingediende stukken na de mondelinge behandeling een schending van zijn rechten was.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De rechtbank oordeelde dat de rechter op grond van haar aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de door [verzoeker] aangevoerde gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat mr. De Jonge vooringenomen was. De rechtbank benadrukte dat onvrede over procesbeslissingen op zichzelf geen grond voor wraking kan zijn en dat de omstandigheden die door [verzoeker] zijn aangevoerd niet de conclusie rechtvaardigen dat de rechter partijdig was.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.