ECLI:NL:RBNNE:2020:3309

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
C18/199359 PR RK 20-174
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 22 juni 2020 een verzoek tot wraking van rechter mr. R. Bootsma behandeld. Het verzoek is ingediend door een verzoeker die in persoon procedeerde en die meende dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De verzoeker had mr. Bootsma gewraakt naar aanleiding van een brief van de griffier, waarin stond dat hij niet had gereageerd op de stellingen van de tegenpartij, OHRA, en dat er vonnis zou worden gewezen. De verzoeker betwistte echter de inhoud van deze brief en stelde dat hij wel degelijk had gereageerd.

Mr. Bootsma heeft in haar verweer aangegeven dat de verzoeker tijdig op de rolzitting was uitgenodigd en dat zijn reactie te laat was ingediend, waardoor deze niet in de procedure kon worden betrokken. De rechtbank oordeelde dat de onvrede van de verzoeker over de processuele beslissing van de rechter op zichzelf onvoldoende grond biedt voor wraking. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor vooringenomenheid.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd zouden maken. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard, en de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden onverwijld op de hoogte gesteld van deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
128933 / HA RK 11-30516 september 2018
Meervoudige wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C18/199359 PR RK 20-174
Datum beslissing: 22 juni 2020
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
in persoon procederende.

1.Het procesverloop

1.1
Bij ongedateerde brief, door de rechtbank ontvangen op 13 juni 2020, heeft [verzoeker] mr. R. Bootsma, als rechter in de zaak met zaak\rolnummer 8498408 CV EXPL 20-3017, gewraakt.
1.2
Bij brief van 16 juni 2020 heeft mr. Bootsma kenbaar gemaakt dat zij niet in het wrakingsverzoek berust.
1.3
De rechtbank heeft bepaald dat deze beslissing vandaag wordt uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoeker]

2.1
heeft, naar aanleiding van een brief van 10 juni 2020 van de griffier, mr. Bootsma gewraakt. In deze brief staat vermeld dat [verzoeker] op de rolzitting niet heeft gereageerd in zijn procedure tegen OHRA en dat er vonnis zal worden gewezen. [verzoeker] bestrijdt de inhoud van die brief stellende dat hij wel een reactie heeft gegeven op de stellingen van OHRA. Hij wraakt dan ook mr. Bootsma nu zij voornemens is om vonnis te wijzen in zijn zaak.

3.Het standpunt van mr. Bootsma

3.1
Mr. Bootsma voert aan - samengevat - dat bij brief van 12 mei 2020 van de griffier aan [verzoeker] kenbaar is gemaakt dat aan hem uitstel is verleend tot de rolzitting van 9 juni 2020 om 9.30 uur. In die brief is verder aangegeven dat de reactie, in verband met de Corona-crisis, alleen schriftelijk kan worden ingediend en wel uiterlijk één dag voor de zitting op 9 juni 2020. Op 10 juni 2020 heeft de griffier een brief aan [verzoeker] verzonden dat door hem niet is gereageerd en dat er op 23 juni 2020 vonnis zal worden gewezen. Tot slot is aangegeven dat er geen stukken aan het procesdossier kunnen worden toegevoegd. De reactie van [verzoeker] , gedateerd op 12 juni 2020, is op 12 juni 2020 door de griffier ontvangen. Omdat dit te laat was, is de reactie naar hem teruggestuurd. Deze handelwijze is conform het landelijk procesreglement voor rolzaken kanton. Mr. Bootsma voert aan dat er dan ook geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die ertoe kunnen leiden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van mr. Bootsma om de stukken te retourneren die [verzoeker] heeft ingediend na de termijn die aan hem was gesteld (en deze dus niet bij de beslissing te gaan betrekken), een processuele beslissing is. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verzoeker] hiertoe evenwel geen feiten of omstandigheden gesteld. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De mondelinge behandeling kan om die reden achterwege blijven (vgl. artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a van het Wrakingsprotocol van de Hoge Raad).

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het verzoek tot wraking ongegron;
bepaalt dat de hoofdzaak (zaak/rolnummer 8498408 CV EXPL 20-3017) wordt voorgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indenen van het verzoek tot wraking bevond;
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en mr. Bootsma.
c402