ECLI:NL:RBNNE:2020:3286

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
22 september 2020
Zaaknummer
C/19/132237 / KG ZA 20-97
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid NAM voor schade door gaswinning en verzoek om voorschot in kort geding

In deze zaak vorderen eisers, wonende in een gebied waar bodembeweging door gaswinning door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) plaatsvindt, een voorschot van € 250.000,00 op schade die zij stellen te hebben geleden. De eisers hebben in 2015 schade aan hun boerderij gemeld, die door NAM is vergoed. Echter, zij stellen dat de schade sindsdien is toegenomen tot meer dan € 1.000.000,00. De voorzieningenrechter oordeelt dat eisers geen spoedeisend belang hebben bij hun vordering, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat er nog een vordering op NAM bestaat. De rechter wijst de vordering af en oordeelt dat het restitutierisico groot is, wat betekent dat de eisers de proceskosten van NAM moeten betalen. De uitspraak is gedaan in kort geding op 24 september 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/132237 / KG ZA 20-97
Vonnis in kort geding van 24 september 2020
in de zaak van

1.[eiseres],

2.
[eiser],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. R.J. de Boer te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NEDERLANDSE AARDOLIE MAATSCHAPPIJ B.V.,
kantoorhoudende te Assen,
gedaagde,
advocaat mr. P.A.Th. Kostwinder te Groningen.
Partijen zullen hierna [eisers] en NAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 augustus 2020 met 16 producties,
  • de conclusie van antwoord van NAM met acht producties, ingekomen ter griffie op
9 september 2020,
  • de mondelinge behandeling van 10 september 2020,
  • de pleitnota van [eisers],
  • de pleitnota van NAM,
  • de overige in het geding gebrachte bescheiden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De voorzieningenrechter zal bij de beoordeling uitgaan van de volgende feiten en omstandigheden.
2.2.
[eisers] zijn op 2 mei 1997 eigenaar geworden van de boerderij aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats] (verder te noemen: de boerderij). [eisers] hebben de boerderij gekocht als 'opknapper' voor een bedrag van € 99.831,64 (fl. 200.000,00 plus k.k.. Eiser sub 2, [eiser], oefent in de boerderij een hoveniersbedrijf uit. Tevens houden [eisers] honden en paarden.
2.3.
NAM is producent van aardgas. Sinds 1963 produceert NAM onder meer gas uit het ‘Groningenveld’, dat zich bevindt onder de gemeenten Appingedam, Bedum, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Slochteren, Oldambt, Pekela, Ten Boer, Veendam en - gedeeltelijk - Bellingwedde en Haren. De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt bodemdaling en aardbevingen in een omvangrijk gebied.
2.4.
NAM is op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor schade die het gevolg is van door gaswinning geïnduceerde aardbevingen.
2.5.
Op 16 februari 2015 heeft [eisers] schade aan de boerderij gemeld bij het door NAM ingeschakelde Centrum voor Veilig Wonen (hierna te noemen: CVW). Naar aanleiding van deze schademelding heeft er een schadeopname plaatsgevonden door Expertise Bureau Noord (hierna: EBN), in de persoon van de heer [naam 1] (hierna: [persoon EBN]).
2.6.
Vanwege de staat van onderhoud van de boerderij heeft CVW/NAM - op aangeven van [persoon EBN] - de besloten vennootschap W2N Engineers te Groningen (hierna: W2N) ingeschakeld om mogelijke veiligheidsrisico's in kaart te brengen. Ook is de slechte staat van onderhoud bij de gemeente [woonplaats] gemeld door CVW en zijn er noodmaatregelen getroffen.
2.7.
In haar rapport van 17 juni 2015 heeft W2N zes zaken benoemd die bij een heftige storm of volgende bevingen een risico kunnen gaan vormen, waarbij tevens is aangegeven wat (tijdelijke) versterkingsmaatregelen zouden kunnen zijn. De kosten hiervan zijn begroot op € 9.513,08 (inclusief 21% BTW).
2.8.
In het (definitieve) schaderapport van 27 oktober 2015 heeft EBN 14 van de 19 geconstateerde schades aangemerkt als zogenoemde C-schade en vijf schades als zogenoemde B-schade. Die kwalificatie is ontleend aan het destijds door NAM gehanteerde schadeprotocol, waarbij A-schade staat voor schade die een direct gevolg is van aardbevingen, B-schade reeds aanwezige schade betreft die is verergerd door aardbevingen en C-schade ziet op schade die niet zelfstandig in verband kan worden gebracht met aardbevingen. De herstelkosten zijn door EBN begroot op een bedrag van € 27.875,23 (inclusief 21% BTW).
2.9.
Omdat [eisers] het niet eens waren met de schadevaststelling door EBN hebben zij gebruik gemaakt van de door het schadeprotocol geboden mogelijkheid van contra-expertise en de besloten vennootschap Vergnes Expertise B.V. te Leek (hierna: Vergnes) ingeschakeld.
2.10.
In haar rapport van 19 februari 2016 komt Vergnes - verkort weergegeven - tot het oordeel dat alle 19 door EBN benoemde schades als B-schade moeten worden aangemerkt. Ook is er volgens Vergnes sprake van veel meer schade/zijn er schades vergeten.
Volgens Vergnes is er: "
aanleiding om een constructief plan op te laten stellen om de schade duurzaam te laten herstellen en het pand tegelijkertijd aan te passen op de toekomst met meer aardbevingsbelasting". Onderdeel van de herstelwerkzaamheden zou, wat Vergnes betreft, een aanvullende opname moeten zijn.
2.11.
EBN en Vergnes hebben vervolgens overleg gehad om tot een vergelijk te komen, maar dat heeft tot niets geleid.
2.12.
Zijdens CVW/NAM is vervolgens - meermalen - voorgesteld om de zaak op haar kosten voor te leggen aan een derde deskundige of de Arbiter Aardbevingsschade. Van die mogelijkheden hebben [eisers] geen gebruik gemaakt.
2.13.
CVW/NAM heeft [eisers] tevens aangeboden een bedrag van € 37.388,31 (inclusief 21% BTW) te betalen, bestaande uit de versterkingskosten van € 9.513,08 (inclusief 21% BTW) plus de herstelkosten van € 27.875,23 (inclusief 21% BTW). Doordat [eisers] geen kwijting wilden verlenen voor de door EBN genoemde schade, heeft er (aanvankelijk) geen betaling plaatsgevonden.
2.14.
CVW/NAM heeft [eisers] evenzeer gewezen op de mogelijkheid om de kwestie bij de Commissie Bijzondere Situaties te melden of om informatie in te winnen bij de Technische Commissie Bodembeweging. Hiervan hebben [eisers] geen gebruik gemaakt. Wel heeft er op enig moment bemiddeling door de Nationaal Coördinator Groningen plaatsgevonden, maar die bemiddeling heeft uiteindelijk tot niets geleid.
2.15.
Bij brief van 17 januari 2018 heeft de (toenmalige) raadsman van [eisers] NAM aangeschreven en verzocht om uitbetaling van het eerder door NAM aangeboden bedrag, teneinde de boerderij wind- en waterdicht te kunnen maken. Om een kort geding te voorkomen, heeft NAM bij wijze van voorschot een bedrag van € 39.322,75 betaald. Van dat bedrag is € 32.322,75 aangewend om de boerderij wind- en waterdicht te maken en het restant is aangewend voor advocaatkosten.
2.16.
NAM heeft zich met ingang van 19 maart 2018 teruggetrokken uit de schadeafhandeling. De verantwoordelijkheid van de schadeafhandeling en de afhandeling van veiligheidskwesties is met ingang van die datum ondergebracht bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (hierna; TCMG). Per 1 juli 2020 is de schadeafhandeling vervolgens belegd bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (hierna te noemen: IMG).
2.17.
Op verzoek van de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft NAM in alle zogenoemde oude schadedossiers, waaronder dat van [eisers], nog wel een aanbod gedaan. [eisers] heeft dat aanbod van NAM van 23 juli 2018 niet geaccepteerd.
2.18.
Onder meer bij brief van 23 augustus 2018 heeft NAM de toenmalige raadsvrouw van [eisers] er op gewezen dat [eisers], omdat zij zich zorgen maken om de veiligheid in/rondom de boerderij, bij de TCMG melding kunnen maken van een zogenoemde Acuut Onveilige Situatie (verder te noemen: AOS).
2.19.
[eisers] hebben Bouwadvies [naam 2] te Appingedam (hierna te noemen: [Bouwadvies]) gevraagd de veiligheid van de boerderij bouwkundig te beoordelen.
2.20.
In het rapport van 20 april 2019 komt [Bouwadvies] tot de volgende conclusie, voor zover van belang:
"
De boerderij aan de [adres] te [woonplaats] heeft veel schade. Hierbij is in directe zin sprake van een gebouw waarvan de constructie dermate verzwakt is dat op korte termijn maatregelen dienen te worden uitgevoerd om de veiligheid te kunnen waarborgen.
Het uitblijven van de maatregelen die aan het CVW in 2015 zijn geadviseerd, hebben ertoe geleidt dat het niet meer mogelijk is om met deze beperkte maatregelen de boerderij veilig te stellen. De huidige staat van de schuur betekent dat het gewicht van de constructie dient te worden verwijderd waarna deze opnieuw dient te worden opgebouwd en te worden voorzien van een paalfundering.
(…)
Inclusief bijkomende kosten zijn de kosten voor deze maatregelen € 616.546,- inclusief btw.
(…)
Naast de in dit rapport genoemde maatregelen dient ook het voorhuis in ogenschouw te worden genomen. Een nadere uitwerking van deze verzakking en herstel wordt geadviseerd.".
2.21.
Op pagina 17 van het rapport van [Bouwadvies] staat het volgende, voor zover van belang:
"
De 5tal adviezen die niet zijn uitgevoerd zijn maatregelen van tijdelijke aard. Bedoelt om de situatie zoals deze in 2015 is aangetroffen veilig te stellen en om verergering van de schade te beperken c.q. voorkomen. Het niet uitvoeren van deze maatregelen heeft als gevolg dat de schade heeft kunnen verergeren. Dit lijkt ook het geval al dient de kanttekening te worden gemaakt dat er onvoldoende specifieke referentiepunten zijn om eventuele verergerging vast te leggen.".
2.22.
Conform de conclusie van [Bouwadvies], hebben [eisers] AdViDex Expertisediensten B.V. te Almelo (verder: AdViDex) ingeschakeld voor een beoordeling van het woonhuis.
2.23.
AdViDex komt in haar rapport van 26 juli 2019, op basis van een visuele inspectie op 25 juli 2019, tot de volgende conclusie, voor zover van belang:
"
Bij de visuele inspectie constateer ik dat de schade welke is vast gesteld in het rapport van CVW is verergerd. En er nieuwe schade is ontstaan en de 10 cm dikke rechtergevel van het woonhuis 8 cm uit het lood staat en golft. De balken in de woning extra zijn getorpedeerd.
Door de getrapte door en door scheurvorming er geen constructief verband meer is.
Gezien de genoemde bovenstaande feiten, bevindingen van diverse bouwkundigen, stel ik dat er ontoelaatbare vervormingen en scheuren zijn opgetreden.
De woonboerderij, hals en romp dusdanig constructief instabiel is en bij een heftige storm of zware beving zal bezwijken.".
2.24.
Hoofdstuk 6 van dit rapport, schadevaststelling, vermeldt het volgende, voor zover van belang:
"
Het gehele object zal moeten worden gesloopt en aardbevingsbestendig worden herbouwd.
Voor de hals en romp is door de heer [Bouwadvies] een calculatie gemaakt en is mijns inziens toereikend. En is door mij 1 op 1 overgenomen.
Ik heb de herbouw van het woonhuis gecalculeerd op basis van herbouw.".
2.25.
AdViDex begroot de kosten voor herbouw van het woonhuis in totaal op een bedrag van € 1.118.611,32 (inclusief btw), waarin begrepen de door [Bouwadvies] begrote kosten van € 616.546,00 (inclusief btw).
2.26.
Bij e-mailbericht van 11 juni 2019 heeft het CVW aan [eisers] geschreven dat de woning (boerderij) mogelijk niet meer aan de veiligheidsnorm voldoet.
2.27.
Bij brieven van 16 augustus 2019 en 20 september 2019 heeft de toenmalige raadsvrouw van [eisers] de rapporten van [Bouwadvies] en AdViDex aan NAM ter beschikking gesteld en onder meer aanspraak gemaakt op het hiervoor genoemde bedrag van
€ 1.118.611,32, alsmede een bedrag van € 24.036,56 aan juridische advieskosten.
2.28.
NAM heeft hier bij brief van 15 oktober 2019 afwijzend op gereageerd en aangeraden om de situatie van [eisers] zo spoedig mogelijk (als AOS) bij TCMG te melden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat - veroordeling van NAM tot betaling van
€ 250.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, met kosten. Aan hun vordering leggen [eisers], verkort weergegeven, primair artikel 6:177 BW en subsidiair artikel 6:162 BW ten grondslag. [eisers] wensen zich in deze procedure te beperken tot hetgeen spoedeisend is. Hier geldt dat er al in 2015 (door W2N) is geadviseerd werkzaamheden uit te voeren. NAM heeft evenwel verstek laten gaan en nooit haar verantwoordelijkheid genomen. De schade is hierdoor verergerd, waardoor de boerderij niet meer bewoond kan worden en herbouwd moet worden. [eisers] hebben fysieke schade aan de boerderij, zodat het bewijsvermoeden van artikel 6:177a lid 1 BW van toepassing is. De schade wordt vermoed veroorzaakt te zijn door de exploitatie van het mijnbouwwerk van NAM, zodat de aansprakelijkheid en schadeplichtigheid daarmee vast staat. Omdat NAM de omvang van de schade niet betwist staat deze evenzeer vast. Uit de rapporten van [Bouwadvies] en AdViDex blijkt dat op korte termijn maatregelen dienen te worden getroffen om de veiligheid van de boerderij te kunnen waarborgen. Door het uitblijven van de in 2015 geadviseerde werkzaamheden is de schade dusdanig ernstig geworden dat een tijdelijke oplossing aan het gebouw niet langer mogelijk is. Onder meer de schuur moet opnieuw opgebouwd worden om deze te kunnen voorzien van een paalfundering. Als deze werkzaamheden niet op korte termijn plaatsvinden kan de veiligheid van de boerderij en daarmee van [eisers] niet langer gewaarborgd worden. Dat is onacceptabel. [eisers] beschikken niet over voldoende middelen om de schade zelf te herstellen en om in de kosten van een tijdelijk onderkomen te voorzien. [eisers] hebben derhalve een spoedeisend belang om in afwachting van de definitieve schadeafwikkeling een voorschot te vragen op het in de bodemprocedure te vorderen schadebedrag.
De omvang van de materiele schade is door de experts berekend op € 1.120.466,86, zodat [eisers] een voorschot van € 250.000,00 redelijk en billijk achten, zeker ook omdat zij forse juridische kosten hebben gemaakt en ook nog zullen maken in verband met de nog te entameren bodemprocedure. Ook hebben [eisers] kosten gemaakt voor de inschakeling van deskundigen. Die kosten, groot € 11.253,00, willen [eisers] (in de bodemprocedure) vergoed zien. Gezien de omvang van de materiele schade is er geen sprake van een restitutierisico. De omstandigheid dat NAM niet langer is betrokken bij de schadeafwikkeling doet er niet aan af dat zij de aansprakelijke partij is van wie [eisers] rechtstreeks schade kunnen vorderen. Omdat NAM niet heeft gereageerd op de door [eisers] gestelde (en onderbouwde) schade, moet het er wat [eisers] betreft, voor worden gehouden dat NAM de schade erkent en zich conformeert aan de door hen voorgestelde maatregelen.
3.2.
NAM voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat NAM - terecht - niet mede tot haar verweer heeft aangevoerd dat zij niet langer bij de schadeafwikkeling is betrokken en om die reden niet (meer) rechtstreeks zou kunnen worden aangesproken, bijvoorbeeld in een procedure als de onderhavige. Niettemin gelden wel de beperkingen die inherent zijn aan procedures, waarbij een voorlopige voorziening wordt gevraagd. De vordering van [eisers] betreft immers een veroordeling tot betaling van een geldsom en het is bestendige jurisprudentie dat bij een dergelijke vordering in kort geding terughoudendheid op zijn plaats is. Zo zal de rechter niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Overwogen wordt als volgt.
4.2.
Als eerste valt niet (goed) in te zien waarom er thans sprake zou zijn van een (voldoende) spoedeisend belang. [eisers] hebben dat zogezegd 'opgehangen' aan de rapporten van [Bouwadvies] en AdViDex en een e-mailbericht van CVW (productie 15), maar die rapporten en dat e-mailbericht dateren van respectievelijk 20 april 2019, 26 juli 2019 (de rapporten) en 11 juni 2019 (het e-mailbericht), dus van ruim een jaar geleden. Als inderdaad niet (langer) gewacht kan worden met de in die rapporten benoemde maatregelen, waarop hieronder nog nader zal worden ingegaan, acht de voorzieningenrechter het onbegrijpelijk waarom er niet direct na het gereedkomen van die rapporten actie door [eisers] is ondernomen. Voor dat laatste was eens te meer aanleiding na de afwijzende reactie van NAM van 15 oktober 2019 om tot betaling over te gaan. Kennelijk hebben [eisers], althans hun (toenmalige) raadslieden dat toen niet nodig gevonden. Die keuze komt hen uiteraard toe, maar vervolgens komt de vraag naar de spoedeisendheid wel indringend op.
NAM heeft, in verband hiermee, onweersproken aangevoerd dat zij al op 6 december 2019 verhinderdata heeft doorgegeven. Kennelijk is ook hierna in eerste instantie niet doorgepakt.
Uit het e-mailbericht van CVW volgt niet dat de veiligheid sowieso in het geding is, laat staan op dit moment. Het CVW schrijft enkel dat de woning (de boerderij) mogelijk niet aan de veiligheidsnorm voldoet. Daar komt bij dat NAM - mede - tot haar verweer heeft aangevoerd dat [eisers] een AOS-melding kunnen doen bij thans het IMG, voor zover het de veiligheid van de boerderij betreft. NAM heeft, zo staat voldoende vast, [eisers] hier voorafgaand aan deze procedure ook meermalen op gewezen. NAM heeft eveneens aangevoerd dat, los van de aansprakelijkheidsvraag, het hierbij gaat om een laagdrempelige, kosteloze procedure waarbij in voorkomend geval direct, althans op korte termijn maatregelen worden genomen om de boerderij veilig te stellen. [eisers] hebben het een noch het ander (gemotiveerd) weersproken. Mede hierom acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk geworden. De vordering van [eisers] dient om die reden reeds afgewezen te worden. Hoewel niet meer van (doorslaggevend) belang, is het de voorzieningenrechter evenmin voldoende gebleken dat [eisers] een vordering op NAM kan doen gelden, waarvan voldoende aannemelijk is dat die door de bodemrechter zal worden toegewezen.
4.3.
Daarvoor acht de voorzieningenrechter redengevend dat [eisers] destijds een boerderij hebben gekocht die - getuige de foto's in het rapport van EBN (productie 3 van NAM) - minst genomen aan onderhoud toe was. Vervolgens is door EBN vastgesteld dat de fysieke schade aan de boerderij is toegenomen vanwege bodembeweging als gevolg van gaswinning. NAM heeft die door EBN vastgestelde schade vergoed. Volgens [eisers] is de fysieke schade na de opname door EBN verder verergerd, omdat NAM zou hebben nagelaten alle door W2N voorgestelde maatregelen uit te voeren. Een dergelijke verergering blijkt echter nergens (voldoende) uit. Meer bijzonder volgt dit niet uit de rapporten van [Bouwadvies] en AdViDex. [Bouwadvies] en AdViDex gaan hier wel - zonder meer - van uit, maar onderbouwen dit op geen enkele wijze afdoende. [Bouwadvies] merkt in zijn rapport nota bene op dat de verergering van de schade het geval lijkt te zijn, alhoewel er volgens hem onvoldoende specifieke referentiepunten zijn om eventuele verergerging vast te leggen. Buiten deze beide rapporten om, welke geen dan wel onvoldoende gewicht in de schaal leggen, volgt voor het overige nergens uit dat er sprake is (geweest) van een verergering van de schade in de door [eisers] gestelde zin. Aldus acht de voorzieningenrechter het onvoldoende aannemelijk dat [eisers] om die reden een toewijsbare vordering op NAM hebben. Het bewijsvermoeden, waar [eisers] zich tevens op hebben beroepen, is eerst dan van toepassing als er sprake is van fysieke schade die naar haar aard redelijkerwijs aardbevingsschade zou kunnen zijn. Dat is, onder verwijzing naar het voorgaande, niet voldoende aannemelijk geworden, zodat het bewijsvermoeden toepassing mist. Omdat niet aannemelijk is geworden dat [eisers] nog een vordering op NAM kunnen doen gelden en [eisers] - getuige hun eigen stellingen - niet in staat zijn de gemaakte en nog te maken (juridische en advies-)kosten te kunnen voldoen, acht de voorzieningenrechter het restitutierisico levensgroot aanwezig. Mede hierom is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering van [eisers] afgewezen moet worden.
4.4.
[eisers] zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van NAM worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 5.111,00
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is als onweersproken toewijsbaar, op de wijze zoals in de beslissing bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van NAM tot op heden begroot op € 5.111,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2020. [1]

Voetnoten

1.type: