ECLI:NL:RBNNE:2020:3222

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
18/278629-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding in hotel Zeezicht te Vlieland met ontuchtige handelingen

Op 17 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 augustus 2018 in hotel Zeezicht te Vlieland twee vrouwen had aangerand. De verdachte, onder invloed van alcohol en gekleed in een boxershort, betrad de hotelkamer van de slachtoffers en ging tussen hen in bed liggen. Hij heeft hen meermalen gestreeld en op de wang en in de nek gezoend, ondanks herhaaldelijke verzoeken van de slachtoffers om weg te gaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd. De rechtbank achtte de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte de ontuchtige handelingen had gepleegd tegen de wil van de slachtoffers, die zich in een kwetsbare positie bevonden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en moest schadevergoeding betalen aan de slachtoffers, die zich als benadeelde partijen hadden gevoegd in het proces. De rechtbank hield rekening met de impact van de feiten op de slachtoffers en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/278629-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 september 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 september 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.A. Versteegh, advocaat te 's-Gravenhage.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 augustus 2018 te Vlieland, in [naam hotel] , door feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het zoenen in de nek en/of op de wang en/of het strelen/betasten van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of het strelen/betasten van
het lichaam en/of het zoenen op de wang van die [slachtoffer 2] en bestaande die feitelijkhe(i)d(en) uit het (onverhoeds en) deels ontkleed betreden van de hotelkamer, van voornoemd hotel, waar die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in bed lagen en/of (vervolgens)in bed gaan liggen en/of tussen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in bed gaan liggen en/of hen de woorden toe te voegen: “ik ga bij jullie slapen”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of aldus voormelde ontuchtige handeling(en) (telkens) zodanig plotseling en/of
onverhoeds en/of tegen de wil van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gepleegd dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] niet in staat waren die handeling(en) (voldoende en/of tijdig) af te weren en daartegen weerstand te bieden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
De verklaring van getuige [getuige] is een contra indicatie dat verdachte de hem verweten gedragingen heeft begaan. Aangeefsters hebben de volgende ochtend hun verhaal gedaan bij getuige [getuige] . Aangeefsters hebben aan [getuige] verteld dat de mannen in hun kamer zijn geweest en bij hen in bed zijn gaan liggen. Zij hebben hem niet verteld dat ze zijn gezoend en gestreeld, dat zij verdachte zouden hebben geslagen en geduwd en dat zij zijn aangerand. Dat is zeer opmerkelijk, aldus de raadsvrouw. Daarnaast heeft de raadsvrouw gemotiveerd aangevoerd dat de aangiften een aantal tegenstrijdigheden bevatten, waaruit volgt dat de aangiften niet (geheel) juist zijn. Hierdoor ontbreekt het wettig bewijs. Uit het dossier blijkt tevens niet dat aangeefsters zijn gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Er is voldoende twijfel over de gebeurtenis, waardoor niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 3 september 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben in de nacht van 17 op 18 augustus 2018 de hotelkamer ingegaan en ben tussen de vrouwen in op bed gaan liggen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van 30 augustus 2018, opgenomen op pagina 60 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRBC18134-Xenops van 6 januari 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
We liepen langs hun kamer in het hotel. Ik zag de sleutel in hun deur. Niks gedaan en weer mijn hotelkamer ingegaan. Daar gedold met de vrienden. Ik lag met [naam] en zei: “zullen we nog ff kijken bij die vrouwen”.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 augustus 2018, opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
A: Ik ging op vrijdag 17 augustus naar Vlieland met [slachtoffer 2] .
V: Waar zouden jullie verblijven?
A: In [naam hotel] . Omstreeks 00:30 uur op zaterdagochtend gingen we het hotel in. Ik lag als je op bed ligt links en [slachtoffer 2] lag rechts. Opeens hoorde ik: "hallo". Ik keek richting de deur en zag een man in onze kamer staan. In de deuropening zag ik een man staan. Ik zag dat deze man (man 1) alleen een onderbroek aan had. Later zag ik dat de andere man (man 2) ook alleen een onderbroek aan had. Ik schrok. Ik zag dat hij een sleutel liet zien en hij zei: "die hadden jullie nog in de deur zitten". Ik maakte [slachtoffer 2] wakker. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen: Wat doen jullie hier". De man zei weer hetzelfde. Ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen: "dank je wel leg het daar maar neer". [slachtoffer 2] wilde daarna weer verder gaan slapen. Ik ging ook weer liggen. Ik zag dat man 1 bleef staan. Ik zag dat man 2 de deur dicht deed. Man 2 ging naast man 1 staan. Ik zag dat [slachtoffer 2] ook schrok. Wij gingen beiden rechtop zitten. Man 1 ging vervolgens tussen ons in liggen. Ik zag dat man 1 op zijn zij tussen ons in kwam liggen. Hij lag bovenop de dekens. Wij lagen onder de dekens. Ik zag dat hij zich op zijn zij draaide en dat hij met zijn gezicht richting [slachtoffer 2] kwam te liggen. Ik zag dat hij een arm om [slachtoffer 2] heen deed. Ik zag dat hij zijn arm op de schouder van [slachtoffer 2] legde. Ik zag hij een kus beweging maakte bij haar nek dan wel wang. Toen draaide hij zich naar mij. Ik zat op bed. Ik zag dat hij naar mij draaide. Ik zag dat hij met zijn arm naar mijn linker schouder ging. Ik voelde zijn arm voor mijn borst langs. Ik voelde zijn hand op mijn schouder. Hij begon mij te zoenen. Het ging erg snel. Hij pakte mijn schouder vast en zoende mij in mijn nek. Mijn reactie was afweren. Ik draaide mijn hoofd weg. Ik duwde hem weg. Ik zag dat hij het bleef proberen. Ik merkte dat hij onder mijn dekens wilde komen. Ik vond het erg ongemakkelijk en vond het zelfs wat dreigend aangezien we beide naakt waren. Ik besefte dat hij veel sterker was dan ik. Ik zag dat de andere man nog steeds op bed zat. Ik zei dat man 2 man 1 bij de enkels moest pakken en hem uit bed moest trekken. Ik zag dat hij wat lachte maar dat hij verder niks deed. Ik durfde niet uit bed omdat ik niks aan had. Ik was daardoor erg beperkt. Ik had het idee dat we ter plekke verkracht zouden worden.
Uiteindelijk ging de man in bed staan en we dachten dat hij uit bed zou gaan maar hij ging weer in bed liggen. Het verhaal ging weer opnieuw. Hij probeerde mij weer te zoenen. Het lukte hem om een kus op mijn rechter wang te geven. Ik draaide daarna mijn hoofd weg. Ik merkte dat hij probeerde om onder mijn dekens te komen. Ik merkte dat hij met zijn handen onder mijn dekbed kwam. Ik zag dat hij zijn benen ook onder mijn dekbed deed. We zeiden dat ze weg moesten gaan.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 30 augustus 2018, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
V: Met wie ben jij naar Vlieland gegaan?
A: Met [slachtoffer 1] . Wij sliepen in het [naam hotel] . Ik zag twee mannen in onze kamer staan. Ik zag dat zij alleen een boxershort droegen. Eén van de mannen kwam bij ons in bed liggen. Wij gaven duidelijk aan dit niet te willen. Ik hoorde hem zeggen: "ja dat doe ik wel, ik ga bij jullie slapen". Ik zag dat de man zich in het midden, tussen ons in, liet vallen. Ik zag dat de man tussen ons in kwam te liggen. Ik lag op mijn zij. Ik lag met mijn rug naar hem toe. Ik voelde dat hij met zijn hand over mijn rug en rechter bovenarm ging. Het was een aaiende beweging. Ondertussen dat hij mij aan het aaien was, probeerde hij mij op mijn mond te zoenen. Toen ik zag dat hij mij op mijn mond wilde zoenen draaide ik mijn hoofd weg. Ik voelde dat de man mij een zoen gaf op mijn linker wang. Ik zag dat hij zich naar [slachtoffer 1] wendde. Wij hebben steeds gezegd dat ze weg moesten gaan. Elke keer zeiden de mannen tegen ons: “nee, we gaan niet weg”. Het voelde alsof het uren duurde. Het feit dat je twintig keer nee zegt en dat ze nog niet luisteren vind ik heel erg.
V: Is er nog iets met jouw vriendin gebeurd?
A: Ook haar ging hij betasten. Hij heeft haar ook een kus gegeven. Ik heb dit niet zelf gezien maar [slachtoffer 1] vertelde mij dit. Dit was de man die bij ons in bed lag.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2018, opgenomen op pagina 7 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 19 augustus 2018 werden mijn collega en ik aangesproken door twee vrouwen. Beiden gaven aan dat zij aangifte wilden doen van aanranding, dat een en ander gebeurd zou zijn bij [naam hotel] en dat de daders, net als beide vrouwen, ook bij [naam hotel] hadden verbleven. Beide vrouwen gaven aan dat de bedrijfsleider [getuige] op de hoogte was van genoemd verhaal. Desgevraagd vertelde Melle:
- dat er, 18 augustus 2018, twee vrouwen bij hem waren gekomen toen hij werkzaam was bij [naam hotel] .
- dat beide vrouwen hadden verteld dat zij waren aangerand door mannelijke gasten uit het hotel.
- dat dit in de hotelkamer van de vrouwen was gebeurd.
Op 19 augustus 2018 kwamen beide vrouwen aan het bureau. Ik sprak op het bureau met [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] vertelde mij:
- dat zij met haar vriendin een weekend naar Vlieland waren gekomen en verbleven in [naam hotel] .
- dat een van de mannen in bed bij hen kwam liggen.
- dat de man gelijk een arm om hen heen sloeg en hen beide op de wang zoende.
- dat de man bleef doorgaan en hen over de arm en dergelijke aaide.
Bewijsoverwegingen rechtbank
Verdachte heeft verklaard dat hij in de bewuste nacht, slechts gekleed in een boxershort, de hotelkamer van aangeefsters is ingegaan, alsook dat hij tussen de vrouwen op bed is gaan liggen. Hij ontkent dat hij aangeefsters heeft aangeraakt. Anders dan door de verdediging bepleit, acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de nachtelijke uren in zijn boxershort de hotelkamer van aangeefsters is binnen gegaan en tussen hen op bed is gaan liggen. Terwijl hij tussen hen in bed lag heeft hij beide vrouwen op de wang gezoend en hun lichamen gestreeld.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van aangeefsters. De rechtbank overweegt daartoe dat de verklaringen van aangeefsters op essentiële onderdelen overeenkomen. Dat deze verklaringen op ondergeschikte punten verschillen, maakt niet dat deze onbetrouwbaar zijn. Dat uit de verklaringen van medewerkers van het hotel niet blijkt dat aangeefsters aan het personeel hebben verteld dat ze zijn aangerand, zorgt evenmin voor twijfel over de betrouwbaarheid van de aangiften. De rechtbank neemt in aanmerking dat aangeefster [slachtoffer 2] een dag later bij de politie wel over deze handelingen heeft gesproken. Bovendien blijkt uit het hiervoor opgenomen proces-verbaal van bevindingen dat de bedrijfsleider, [getuige] , die tevens als getuige is gehoord, aan verbalisant heeft verklaard dat aangeefsters op 18 augustus 2018 bij hem waren gekomen en beide hadden verteld dat zij waren aangerand.
Ten aanzien van het ontuchtige karakter overweegt de rechtbank als volgt. Ontuchtige handelingen zijn handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of er sprake is van ontuchtige handelingen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Verdachte heeft niet kunnen uitleggen waarom hij, nadat hij tegen zijn vriend gezegd heeft: "zullen we nog even kijken bij die vrouwen", enkel gekleed in zijn boxershort, de hotelkamer van aangeefsters is binnengegaan waar zij in bed lagen en vervolgens onaangekondigd en ongevraagd tussen hen in op bed is gaan liggen onder de mededeling: “ik ga bij jullie slapen” waarna verdachte aangeefsters heeft gezoend en gestreeld. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het dossier en de omstandigheden waarop verdachte en zijn vriend de kamer zijn binnengaan dat er geen andere redelijke verklaring is dan dat zij meer van plan waren dan uitsluitend het brengen van de kamersleutel van aangeefsters die nog in de buitenzijde van de deur stak, zoals verdachte heeft verklaard. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte en zijn vriend nadat zij de sleutel hadden gebracht niet meteen weer weggegaan zijn uit de kamer van aangeefsters. Daarbij komt dat zij niet zijn vertrokken nadat hen direct na binnenkomst en ook daarna duidelijk en herhaaldelijk te verstaan was gegeven dat hun aanwezigheid niet op prijs werd gesteld en dat de aangeefsters ook meermalen duidelijk lieten blijken dat zij niet aangeraakt wilden worden. Tenslotte komt betekenis toe aan het feit dat verdachte en zijn vriend de deur achter zich sloten, dat zij met z’n tweeën waren en dat aangeefsters ongekleed in bed lagen, waardoor aangeefsters beperkt en kwetsbaar waren en zich ook zo voelden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn het zoenen in de nek en op de wang en het strelen van het lichaam onder deze omstandigheden in strijd met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het strelen en het zoenen een seksuele lading had en dat sprake is van ontuchtige handelingen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 augustus 2018 te Vlieland, in [naam hotel] , door feitelijkheden, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meermalen heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het zoenen in de nek en op de wang en het strelen van het lichaam van die [slachtoffer 1] en het strelen van het lichaam en het zoenen op de wang van die [slachtoffer 2] en bestaande die feitelijkheden uit het onverhoeds en deels ontkleed betreden van de hotelkamer van voornoemd hotel, waar die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in bed lagen en vervolgens tussen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in bed gaan liggen en hen de woorden toe te voegen: “ik ga bij jullie slapen” en aldus voormelde ontuchtige handelingen telkens zodanig plotseling en onverhoeds en tegen de wil van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gepleegd dat die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet in staat waren die handelingen voldoende en tijdig af te weren en daartegen weerstand te bieden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor vrijspraak en zich niet uitgelaten over een op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 20 februari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is op 18 augustus 2018 onder invloed van alcohol en in de nachtelijke uren, slechts gekleed in zijn boxershort, met een vriend de hotelkamer van de slachtoffers binnengegaan en is tussen hen in op bed gaan liggen. Vervolgens heeft verdachte beide slachtoffers over het lichaam gestreeld en op de wang en in de nek gezoend. Ondanks dat de slachtoffers direct na binnenkomst van verdachte en ook daarna meermalen hebben gezegd dat verdachte weg moest gaan, heeft hij dat niet gedaan. Verdachte heeft hiermee een zeer bedreigende en angstige situatie gecreëerd voor de slachtoffers, terwijl zij zich in hun hotelkamer veilig hadden moeten kunnen voelen. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op hun gevoel van veiligheid alsmede op hun lichamelijke integriteit. Verdachte heeft enkel verantwoordelijkheid genomen voor het betreden van de hotelkamer en het tussen hen in gaan liggen, maar heeft ontkend de ontuchtige handelingen te hebben gepleegd. Uit het spreekrecht van beide slachtoffers is ter terechtzitting gebleken welke impact het feit op de slachtoffers heeft gehad en nog altijd heeft.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat uit de gesprekken met verdachte geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen die duiden op seksueel deviant gedrag, dan wel andere (structurele) problemen op het gebied van seksualiteit en/of vrouwonvriendelijk gedrag. Verdachte gaf de indruk een stabiel leven te leiden. Zijn houding, normen en waarden, alsook zijn denken en voelen, lijken pro-sociaal van aard en niet pro-crimineel. Een mogelijke risicofactor is (al dan niet incidenteel) overmatig alcoholgebruik. De inzet van bijzondere voorwaarden zijn volgens de reclassering niet van toepassing. De reclassering heeft dan ook geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Daarin is opgenomen dat in geval van veroordeling voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge heeft gehad, geen taakstraf wordt opgelegd. Op het bewezenverklaarde strafbare feit is een gevangenisstraf gesteld van acht jaren. De rechtbank is echter van oordeel dat de bewezenverklaarde handelingen, hoe ongepast en grensoverschrijdend ook, niet te kwalificeren zijn als een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en oplegging daarvan geboden.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 3.917,15 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schade met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Subsidiair, indien de rechtbank de vordering te ingewikkeld acht, heeft de officier van justitie met betrekking tot de materiële schade gevorderd een voorschot toe te kennen, waarbij het gederfd salaris kan worden vastgesteld op € 1.500,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is verwezen naar een zaak die niet overeenkomstig onderhavige zaak is. Het gevorderde bedrag dient daarom naar beneden bij te worden gesteld. De gederfde loonkosten moeten worden afgewezen, omdat dit deel van de vordering niet geschikt is voor deze procedure. Ook de kosten voor fysiotherapie zijn niet te herleiden en moeten worden afgewezen. Uit bijlage 4 blijkt dat de verwijsdatum naar de psycholoog 20 juli zou zijn. De benadeelde heeft verklaard dat zij iets afschuwelijks heeft meegemaakt en logischerwijs daarvoor therapie onderging. De neuropsycholoog heeft aangegeven dat er een aantal sessies EMDR zijn geweest, maar dat zijn er geen 18 zoals gesteld en ook blijkt dat het voorval op Vlieland niet de enige stressbron is geweest. Een civiele procedure is daarom de aangewezen route.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden dat een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte door de verdediging is betwist, zal gedeeltelijk worden toegewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 3.917,15 aan materiële schade. Dit bedrag bestaat uit meerdere schadeposten. De gevorderde materiële schade ten aanzien van de reiskosten naar de advocaat en de officier van justitie, alsmede de slaapmedicatie, zijn voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank, gelet op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, van oordeel dat een bedrag van € 1.000,00 passend is en recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft opgelopen.
De rechtbank acht de gevorderde kosten ten aanzien van het gederfd salaris, de extra behandelingen fysiotherapie en de reiskosten EMDR therapie onvoldoende onderbouwd, met name ten aanzien van de vraag of sprake is van rechtstreekse schade. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.068,64, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
2.
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 174,44 ter vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, alsmede € 1.030,52 aan proceskosten, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente. Aangezien de schadevergoedingsmaatregel niet van toepassing is op advocaatkosten heeft de officier van justitie gevorderd deze maatregel op te leggen voor het bedrag van € 1.674,44.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd de vordering van de benadeelde partij af te wijzen in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd. De verdediging betwist het causale verband zoals opgevoerd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is verwezen naar een zaak die niet overeenkomstig onderhavige zaak is. Het gevorderde bedrag dient daarom naar beneden bijgesteld te worden. Het gevorderde salaris van de advocaat moet worden afgewezen. Bij een vordering van de benadeelde partij gelden de richtlijnen van het civiele recht, waarbij geldt dat er geen extra kosten gemaakt mogen worden als die niet noodzakelijk zijn. Bij zedendelicten komt een benadeelde partij altijd in aanmerking voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden dat een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte door de verdediging is betwist, zal gedeeltelijk worden toegewezen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de gevorderde reiskosten blijkt dat een deel hiervan, te weten de reiskosten naar de rechtbank, proceskosten betreffen. De rechtbank zal de gevorderde reiskosten, met uitzondering van deze proceskosten, toewijzen tot een bedrag van € 143,36.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank, gelet op de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, van oordeel dat een bedrag van € 1.000,00 passend is en recht doet aan de schade die de benadeelde partij heeft opgelopen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.143,36, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
Als proceskosten zijn opgevoerd advocaatkosten en de reiskosten van de advocaat. Zoals hiervoor opgenomen betreffen ook de reiskosten van benadeelde naar de rechtbank proceskosten. Ten aanzien van de gevorderde advocaatkosten zal de rechtbank een bedrag van € 240,00 toewijzen. Dit bedrag is gebaseerd op het Liquidatietarief Kanton. Ook de reiskosten van benadeelde naar de rechtbank ter hoogte van € 31,08 wijst de rechtbank toe. Voor het overige zullen de gevorderde proceskosten worden afgewezen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op € 271,08, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 80 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.

Benadeelde partijen

[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.068,64(zegge: duizend achtenzestig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen een bedrag van € 1.068,64 (zegge: duizend achtenzestig euro en vierenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 20 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 68,64 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
[slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.143,36(zegge: duizend honderddrieënveertig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op € 271,08.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 1.143,36 (zegge: duizend honderddrieënveertig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 augustus 2018, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 21 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 143,36 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 september 2020.
Mr. C. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.