ECLI:NL:RBNNE:2020:3218

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2020
Publicatiedatum
21 september 2020
Zaaknummer
8589470 \ VV EXPL 20-40
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon en wedertewerkstelling van een operatieassistent na vrijstelling tijdens re-integratieperiode

In deze zaak vorderde de werkneemster, een operatieassistent bij Stichting Wilhelmina Ziekenhuis Assen (WZA), wedertewerkstelling en doorbetaling van haar loon na een periode van vrijstelling van werk tijdens haar re-integratie. De werkneemster had zich in 2013 ziek gemeld en was in 2018 weer gedeeltelijk aan het werk gegaan. Na een periode van ziekte en re-integratie had WZA haar op 2 januari 2020 vrijgesteld van werk en een beëindigingsovereenkomst aangeboden, welke zij niet had getekend. De werkneemster vorderde in kort geding dat WZA haar weer in haar functie als operatieassistent zou toelaten en haar loon zou doorbetalen. De kantonrechter oordeelde dat WZA onvoldoende had onderbouwd dat de werkneemster niet in staat was haar werkzaamheden te hervatten. De rechter wees de vordering tot wedertewerkstelling toe, met een termijn van veertien dagen voor nakoming, en oordeelde dat WZA vanaf 31 mei 2020 100% van het loon aan de werkneemster moest doorbetalen. Daarnaast werd WZA veroordeeld tot betaling van wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever verantwoordelijk is voor de re-integratie van de werknemer en dat er geen contra-indicaties waren voor het hervatten van de werkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 8589470 \ VV EXPL 20-40
vonnis van de kantonrechter in kort geding van 10 september 2020
in de zaak van
[eiseres],
hierna te noemen: [eiseres] ,
wonende te [woonplaats] , [adres]
eisende partij,
gemachtigde: K.A. de Graaf van Adviesbureau Charl de Graaf,
tegen
Stichting Wilhelmina Ziekenhuis Assen,
hierna te noemen: WZA,
gevestigd te [plaats] , [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Zuidema.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding van 22 juni 2020 heeft [eiseres] gevorderd om bij wege van onmiddellijke voorziening, WZA te veroordelen tot (kort gezegd) weder te werkstelling, loonbetaling en buitengerechtelijke kosten.
1.2.
Partijen hebben vervolgens beide producties ingebracht.
1.3.
De zaak is ter zitting van 15 juli 2020 mondeling behandeld. De griffier heeft van die zitting aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van WZA heeft pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Deze zijn toegevoegd aan het dossier. Daarna is de zaak in overleg met partijen aangehouden voor minnelijk overleg.
1.4.
Nadat partijen hebben bericht dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen, is vonnis bepaald op heden.
1.5.
De inhoud van alle stukken geldt als hier herhaald.

2.De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten, die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist.
2.1.
[eiseres] , geboren in 1966, is sinds [datum indiensttreding] werkzaam bij WZA in de functie van operatieassistent. [eiseres] geniet een bruto maandloon van
€ 2.176,29 en heeft een dienstverband van 20 uur per week. Zij werkte 2 tot 3 dagen per week, 8 uur per dag.
2.2.
[eiseres] heeft zich op 3 november 2013 in eerste instantie ziek gemeld met lichamelijke klachten ( [lichamelijke klacht] ). Op 26 januari 2015, toen zij inmiddels weer voor 75% in haar eigen werk was gere-integreerd, is zij weer volledig uitgevallen doordat haar echtgenoot ernstig ziek werd en intensief zorg behoefde. [eiseres] heeft daarna een WGA-uitkering ontvangen.
2.3.
[eiseres] is op 1 juni 2017 volledig hersteld gemeld. Op 6 november 2017 is zij opnieuw door moeilijke omstandigheden in haar privé situatie arbeidsongeschikt geraakt. [eiseres] is op 1 januari 2018 gestart met re-integreren, maar, nadat eerst haar vader en vervolgens haar echtgenoot en haar moeder overleden, op 26 augustus 2018 andermaal uitgevallen.
2.4.
Vanaf 2 oktober 2018 is [eiseres] haar eigen werkzaamheden weer gaan opbouwen. In september werkte zij weer 17,5 uur per week, te weten op 2 tot 3 dagen per week 7 uur van 8.00 uur tot 15.30 uur. [eiseres] draaide nog geen bereikbaarheidsdiensten en overuren.
2.5.
De verzekeringsarts heeft in het kader van een WIA-beoordeling op 30 oktober 2019 het volgende gerapporteerd:
"
Ervaren belemmeringen
(…)
Klant geeft aan dat ze zich grotendeels weer instaat acht om haar eigen werk te doen, maar het lukt haar nog niet om 8 uur per dag te werken en het lukt haar nog niet om bereikbaarheidsdiensten en overwerk te doen. …
(…)
5.2.
Prognose
De medische situatie zal naar verwachting binnen enkele maanden nog verder verbeteren. De functionele mogelijkheden zullen binnen enkele maanden nog verder toenemen."
2.6.
Op 11 november 2019 heeft [eiseres] een gesprek gehad met de arbeidsdeskundige van UWV, [naam 1] . Het UWV heeft vervolgens een WIA-beschikking gegeven en deze samen met het arbeidsdeskundige rapport aan WZA gezonden. In die rapportage staat onder meer het volgende:
"
Samenvatting
(…)
Het arbeidsongeschiktheidspercentage is 45,21%
Toelichting
Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een WIA-uitkering is dat de mate van arbeidsongeschiktheid 35% of meer bedraagt. U werkte als operatieassistent voor gemiddeld 19,08 uur per week tegen een uurloon van 27,56. Ik heb vastgesteld dat u uw eigen werk niet meer kunt doen. Ik vind u wel geschikt voor ander werk. (…)
3.2.
Belastbaarheidsgegevens
Verzekeringsarts [naam 2] heeft op 29 oktober 2019 de functionele mogelijkheden van mevrouw [eiseres] vastgesteld.
Dit betekent voor werk dat zij is aangewezen op werk zonder stress en andere mentale eisen in de vorm van deadlines en productiepieken. (…)
Werktijden russen 18.00 en 06.00 uur vermijden.
(…)
6. Conclusie
Mevrouw [eiseres] is ongeschikt voor de maatgevende arbeid. (…)"
2.7.
WZA heeft [eiseres] na ontvangst van die stukken op 2 januari 2020 uit haar werk gehaald, haar vrijgesteld van werk en haar een beëindigingsovereenkomst aangeboden. [eiseres] heeft die overeenkomst niet getekend en WZA bij brief van 7 januari 2020 verzocht om haar weer toe te laten tot haar werk.
2.8.
[eiseres] en haar gemachtigde hebben met WZA gesproken. Zij hebben aangegeven dat de arbeidsdeskundige slechts een theoretische beoordeling heeft gemaakt en dat WZA daaruit een verkeerde c.q. te zware conclusie trekt. De gemachtigde van [eiseres] heeft WZA gewezen op haar re-integratieverplichting in spoor 1 en haar in zijn e-mail van 23 januari 2020 uitgenodigd om contact op te nemen met een door hem genoemde wetstechnicus van het UWV voor uitleg van de rapportages. De gemachtigde van [eiseres] heeft aangegeven dat er geen enkele grond is om [eiseres] niet in haar aangepaste werk te werk te stellen en aanspraak gemaakt op doorbetaling van loon.
2.9.
WZA heeft aan een en ander geen gehoor gegeven en [eiseres] niet toegelaten tot het werk. In haar e-mailbericht van 30 januari 2020 heeft WZA meegedeeld dat van salarisbetaling geen sprake zal zijn en dat een ontslagprocedure in gang zal worden gezet omdat hervatting in eigen werk voor de volledige arbeidsomvang niet duurzaam lukt, aangepaste eigen werkzaamheden, bijvoorbeeld voor zes uur per dag, voor WZA niet mogelijk zijn en WZA geen andere passend werk voor haar beschikbaar is.
2.10.
WZA heeft op 7 februari 2020 een ontslagvergunning voor [eiseres] aangevraagd in verband met twee jaar arbeidsongeschiktheid. Deze is vanwege een bezwaarzaak van [eiseres] bij UWV aangehouden.
2.11.
[eiseres] heeft een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV over de re-integratie inspanningen van WZA. Op 31 maart 2020 hebben [eiseres] van WZA de rapportage ontvangen. Het oordeel luidde dat WZA onvoldoende doet om [eiseres] weer aan het werk te helpen. In de rapportage staat onder meer het volgende:
"
3.2. Verloop van de re-integratie
(…)
In november 2019 - mevrouw [eiseres] verricht haar werk op dat moment 17,5 uur per week - vindt een arbeidskundig onderzoek plaats in het kader van een herbeoordeling WIA.
Geconcludeerd wordt dat mevrouw [eiseres] ongeschikt is voor de maatgevende arbeid en dat haar mate van arbeidsongeschiktheid op theoretische gronden 48,69% bedraagt in het kader van de WIA. Naar aanleiding van deze conclusie stelt de werkgever mevrouw [eiseres] vrij van werkzaamheden, staakt de loonbetaling en vraagt ontslag aan.
(…)
3.5.
Gesprek met mevrouw [eiseres]
Mevrouw [eiseres] is van mening haar werk binnen afzienbare tijd weer volledig te kunnen verrichten (inclusief late diensten en bereikbaarheidsdiensten). Zij werkte al 17,5 uur en zou in januari '20 verder uitbreiden in uren. Zij is onaangenaam verrast door het feit dat de werkgever haar van het ene op het andere moment heeft "vrijgesteld van werk" en ontslag heeft aangevraagd, dit eens temeer nu zij nooit is aangesproken door haar werkgever over haar functioneren. Sinds augustus '19 heeft zij geen contact meer gehad met de bedrijfsarts.
(…)
3.7.
Gesprek met mevrouw [naam 3](HR adviseur WZA, ktr)
Het volgende wordt duidelijk: na ontvangst van de rapportage UWV (d.d. 11-11-'19), waarin wordt vastgesteld dat mevrouw [eiseres] haar eigen werk niet meer kan doen, heeft de werkgever haar vrijgesteld van werk. (…) Hiertoe zal spoor II worden onderzocht. Of spoor I nog wordt onderzocht, weet zij niet.
(…)
3.8.
Overleg met collega [naam 2]
Uit het overleg met collega [naam 2] wordt duidelijk dat hij mevrouw [eiseres] wel degelijk in staat acht een significante prestatie te kunnen leveren in eigen werk. Zij is tenslotte alweer 17,5 uur per week werkzaam. Omdat zij door de verzekeringsarts (nog) niet belastbaar werd geacht gedurende de avonduren, is zij in dit stadium echter niet geschikt voor haar eigen werk in de volledige omvang.
4. Beschouwing
(…)
Mevrouw [eiseres] heeft een traumatische ervaring opgedaan. De verwerking daarvan heeft zijn tijd nodig. Voor de een is dat langer dan voor de ander. Zij is in de loop der tijd uit het dal gekrabbeld en op de weg terug richting volledige werkhervatting. Verdere toename van belastbaarheid wordt verwacht. Dat de werkgever haar naar aanleiding van een rapportage van UWV per direct vrijstelt van werk is mi. "een brug te ver". Enerzijds is volledige hervatting in eigen werk te verwachten, anderzijds is tot nu toe geen verder onderzoek in spoor I. Nu de werkgever haar niet in de gelegenheid stelt verder uit te breiden cq nog geen onderzoeken heeft laten verrichten naar alternatieven in spoor 1, doet hij onvoldoende om de werknemer weer aan het werk te helpen."
2.12.
De gemachtigde van [eiseres] heeft WZA in zijn brief van 6 april 2020 verzocht om een gesprek aan te gaan met [eiseres] , haar daarna weer te werk te stellen en om het loon vanaf 20 januari 2020 te voldoen.
WZA heeft aan hieraan geen gehoor gegeven. Zij heeft geantwoord dat [eiseres] niet op non-actief is gesteld, maar dat de loondoorbetalingsverplichting eindigde en dat [eiseres] is vrijgesteld van werk omdat er geen passende arbeid beschikbaar is. WZA schrijft dat zij onderzoek naar spoor I heeft gedaan en dat daaruit is gebleken dat er geen mogelijkheden zijn om in de eigen bedongen arbeid te werken omdat er minimaal 20 uur per week moet worden gewerkt om vakbekwaam te blijven en er 8 uur per dag moet worden gewerkt om de continuïteit en patiëntveiligheid te waarborgen. WZA kondigt aan dat zij een deskundige zal vragen om te beoordelen of het de verwachting is dat [eiseres] binnen een termijn van 26 weken haar eigen arbeid duurzaam en in volledige omvang kan verrichten en zo niet, of de eigen bedongen arbeid, rekening houdend met de functie-eisen, continuïteit en patiënt-veiligheid passend kan worden gemaakt. WZA heeft nogmaals aangeboden om een beëindigingsovereenkomst te sluiten.
2.13.
WZA heeft [eiseres] uitgenodigd voor een gesprek met de bedrijfsarts. Deze heeft in zijn rapportage van 28 mei 2020 het volgende geconcludeerd:
"
Vraagstelling: is er geschiktheid voor de maatstaf en is betrokkene medisch in staat om een consistente en duurzame arbeidsprestatie te leveren?
(…)
Beschouwing en conclusie:(…)
Bij mijn onderzoek op 26.05.2020 heb ik geen medische beperkingen bij mevrouw [eiseres] vast kunnen stellen, in ieder geval niet in die mate dat ik die weer zou kunnen geven in een FML. Dat betekent dat mevrouw [eiseres] belastbaar is als iedere andere vrouw van dezelfde leeftijd en constitutie als zij. Ik heb daarom geen enkele reden om haar op medische gronden ongeschikt te achten voor haar eigen werk als operatieassistent chirurgie."
2.14.
WZA heeft aan de gemachtigde van [eiseres] laten weten dat zij de conclusie van de bedrijfsarts in twijfel trekt omdat gedurende 7 jaar is geprobeerd om [eiseres] in eigen werk te re-integreren. WZA schrijft dat zij zich er met het oog op de patiëntveiligheid voor 100% van moet vergewissen dat [eiseres] daartoe in staat is en dat zij daarom een second opinion bij het UWV zal aanvragen alvorens een beslissing te nemen of [eiseres] wordt toegelaten tot haar eigen bedongen arbeid. WZA voegt daaraan toe wanneer het UWV tot dezelfde conclusie mocht komen als de bedrijfsarts, partijen eerst zullen moeten werken aan het wegnemen van de verstoorde relatie door bijvoorbeeld mediation.
2.15.
Op verzoek van WZA heeft het bedrijf Staat van Dienst op 15 juni 2020 een persoonlijkheidstest ("Quick Big Five") bij [eiseres] afgenomen. Dit heeft de volgende uitslagen opgeleverd:
- Extraversie 88%
- Aardigheid/mildheid 96%
- Nauwgezetheid 85%
- Emotionele stabiliteit 92%
- Vindingrijkheid 67%
2.16.
[eiseres] is tot op heden niet te werk gesteld en ontvangt sinds 20 januari 2020 alleen uitkering.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert om bij wege van onmiddellijke voorziening, WZA te veroordelen tot:
a. weder te werkstelling, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, in haar functie van operatieassistent, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag of elk dagdeel dat WZA daaraan niet voldoet;
b. betaling van het netto-equivalent va het brutoloon ad € 2.176,29 per maand en overige emolumenten vanaf 20 januari 2020 tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
c. betaling van de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het achterstallige salaris over het tijdvak 20 januari 2020 tot en met 30 mei 2020;
d. betaling van de wettelijke rente over het onder b. gevorderde salaris;
e. betaling van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten; en
f. betaling van de proceskosten en nakosten, met rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis.
3.2.
[eiseres] voert daartoe aan (kort gezegd) dat uit de bij rov. 2.13. aangehaalde rapportage van de bedrijfsarts en de bij rov. 2.15. genoemde testresultaten, genoegzaam blijkt dat zij haar eigen bedongen werk weer volledig kan hervatten, dat WZA daarom is gehouden om haar toe te laten tot dat werk en dat WZA haar in januari 2020 ten onrechte heeft vrijgesteld van haar (aangepaste) werk en geen loon meer heeft betaald.
3.3.
WZA voert gemotiveerd verweer. WZA geeft aan dat het voor het uitvoeren van het werk van groot belang is dat een operatieassistent bestand is tegen stress. Een medewerker die daar niet - al dan niet tijdelijk - tegen bestand is, vormt een risico voor de patiëntveiligheid. In beginsel mogen deze medewerkers niet werken op de operatiekamer. De enige uitzondering daarop bij WZA is de re-integratie in de eerste twee ziektejaren.
WZA vond en vindt het niet verantwoord om de re-integratie in de eigen functie daarna door te laten lopen, omdat er geen zicht is of en wanneer [eiseres] haar functie weer in volle omvang zou kunnen gaan verrichten. WZA was en is van mening is dat werken voor [eiseres] als operatieassisten mentaal te zwaar is. Zo lukte het maar niet om het laatste uur uit te breiden, om diensten te draaien en om alle taken te verrichten. Indien [eiseres] de diensten zou gaan draaien, zou de stressfactor nog groter worden. WZA meent dat de patiënt-veiligheid vereist dat eerst nader wordt onderzocht of [eiseres] haar werkzaamheden duurzaam en in volle omvang kan verrichten en zij heeft inmiddels opdracht gegeven aan de heer [naam 4] , Praktijk voor Psychiatrische Expertise, om daar onderzoek naar te doen. Indien de vordering tot wedertewerkstelling mocht worden toegewezen, vindt WZA de gevraagde termijn te kort. De relatie tussen partijen is verstoord geraakt en zolang dat niet is opgelost, kan [eiseres] niet tot het werk worden toegelaten omdat dit tot fouten bij operaties zal gaan leiden. WZA verwacht hier minimaal drie maanden voor nodig te hebben.
Daarnaast maakt WZA bezwaar tegen de hoogte en de formulering van de loonvordering en verzoekt zij de wettelijke verhoging en de dwangsom te matigen.

4.De beoordeling

Mediation
4.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. WZA heeft aangegeven dat zij er aan hecht om een mediationtraject met [eiseres] in te gaan voordat zij haar werkzaamheden oppakt. [eiseres] heeft ter zitting meegedeeld dat zij daartoe bereid is indien WZA eerst haar excuses maakt voor (kort gezegd) de manier waarop met haar is omgegaan. De zaak is enige tijd aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om hierover afspraken te maken. Dat is niet gelukt. Mediation is iets waartoe partijen vrijwillig moeten besluiten. De kantonrechter kan niet in de afwegingen van partijen treden om daaraan wel of niet mee te werken en hen niet opleggen om dat traject in te gaan. Hoe verstandig dit van buitenaf gezien ook lijkt. Zij zal daarom thans vonnis wijzen. Dat hebben partijen ook verzocht.
Spoedeisendheid
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of voldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemzaak tot het oordeel zal komen dat WZA [eiseres] weer over toelaten tot haar werk als operatieassistent en vanaf 20 januari 2020 salaris verschuldigd is. Het spoedeisend belang ligt in de vorderingen van [eiseres] besloten.
Wedertewerkstelling
4.3.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] de afgelopen jaren in haar privésituatie is geconfronteerd met meerdere ingrijpende en verdrietige gebeurtenissen. Zij heeft in 2015 te maken gekregen met een ernstig zieke echtgenoot die de nodige zorg vergde en in het tijdvak 2017-2018 zijn na een intensieve periode binnen jaar zowel haar echtgenoot als haar beide ouders overleden. Dat zijn concreet aanwijsbare omstandigheden die ook bij iemand met een stabiele en stevige persoonlijkheid tot arbeidsongeschiktheid kunnen leiden.
4.4.
Vaststaat dat [eiseres] , die regulier 20 uur per week werkt, in november 2019 al weer 17,5 uur werkzaam was als operatieassistent, zij het nog alleen in dagdiensten. [eiseres] heeft gesteld dat zij in die periode nimmer op haar functioneren is aangesproken en dat WZA ook niet heeft meegedeeld dat het re-integratietraject na twee jaar ziekte zou eindigen. WZA heeft een en ander niet betwist en ook niet (deugdelijk) onderbouwd dat de inzet van [eiseres] vanuit het oogpunt van patiëntveiligheid feitelijk niet verantwoord was. Uit de voorbeelden die WZA noemt blijkt dat [eiseres] die patiëntveiligheid ook zelf in het oog hield en aangaf waar haar grenzen lagen.
4.5.
De verzekeringsarts van het UWV heeft in zijn rapportage van 31 maart 2020 geconcludeerd dat [eiseres] "uit het dal" is gekrabbeld en dat volledige hervatting in eigen werk te verwachten was. Omdat WZA aan die conclusie twijfelde heeft zij haar bedrijfsarts gevraagd om hierover een oordeel gegeven. Uit de bij r.o. 2.13. aangehaalde rapportage blijkt ondubbelzinnig dat deze [eiseres] op dat moment weer belastbaar en in staat achtte om haar werk als operatieassistent volledig te hervatten en geen enkele reden meer zag om haar op medische gronden arbeidsongeschikt te achten.
Dat de bedrijfsarts daarbij - zoals WZA suggereert - geen of onvoldoende acht zou hebben geslagen op de stressvolle omstandigheden die horen bij het werken op een operatiekamer, acht de kantonrechter weinig aannemelijk. Bovendien blijkt uit de op 15 juni 2020 afgenomen persoonlijkheidstest, die eveneens op initiatief van WZA is uitgevoerd, dat [eiseres] op de onderdelen emotionele stabiliteit en nauwgezetheid hoog scoorde. Gelet op het feit dat [eiseres] kennelijk sinds 1984 goed heeft gefunctioneerd, ligt het ook in de rede dat zij op zichzelf uit het juiste, stressbestendige hout is gesneden om de functie van operatieassistent te vervullen, maar een tijd 'uit het lood' is geslagen door de achtereenvolgende gebeurtenissen in haar privéleven.
4.6.
WZA heeft meermaals aangekondigd het UWV nog om een oordeel te zullen vragen. Kennelijk is dat niet gebeurd. Er zijn dan ook geen (contra)indicaties dat [eiseres] niet in staat zou zijn om haar eigen werkzaamheden weer volledig uit te voeren of dat het vanuit het oogpunt van patiëntenzorg onverantwoord zou zijn haar om in te zetten. Dat zal in de praktijk moeten blijken.
De kantonrechter zal de vordering tot weder te werkstelling daarom toewijzen, zij het dat de termijn voor nakoming op veertien dagen zal worden gesteld en de woorden ''zonder enige beperking" zullen worden weggelaten. WZA moet op een moment dat dit voor de patiënt-veiligheid onverhoopt aangewezen mocht zijn, kunnen ingrijpen en de veroordeling moet niet zo rigide worden geformuleerd dat die mogelijkheid haar wordt ontnomen. Te minder nu daarop - zoals gevorderd - een dwangsom zal worden gesteld. De kantonrechter acht het opleggen van een dwangsom gezien de opstelling van het WZA na de conclusies van de verzekeringsarts en de bedrijfsarts aangewezen maar zal deze beperken en maximeren als in het dictum bepaald. Het staat partijen uiteraard vrij om met elkaar af te spreken hoe zij de werkhervatting in de praktijk handen en voeten zullen geven.
Loonvordering
4.7.
Nu de bedrijfsarts op 26 mei 2020 heeft geconcludeerd dat [eiseres] niet meer arbeidsongeschikt is en haar eigen werkzaamheden volledig kan hervatten, zal WZA - voor zover nog nodig - worden veroordeeld om vanaf 31 mei 2020 100% van het loon aan [eiseres] door te betalen, onder afgifte van de bijbehorende bruto/netto specificaties. Deze datum is gekozen omdat het rapport van de bedrijfsarts op 28 mei 2020 is opgesteld en zo wordt aangesloten bij het tijdvak waarover [eiseres] een wettelijke verhoging vordert. Dat [eiseres] feitelijk niet heeft gewerkt, komt hier voor rekening van WZA (artikel 7:628 BW).
In het dictum zal tot uitdrukking worden gebracht dat die betalingsverplichting ook om andere redenen dan beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan eindigen.
4.8.
Ten aanzien van de daaraan voorafgaande loonperiode vanaf 20 januari 2020 overweegt de kantonrechter het volgende.
Indien re-integratiepogingen tijdens het tijdvak van loondoorbetalingsverplichting (nog) niet tot een volledige hervatting in de eigen (bedongen) arbeid hebben geleid, heeft de werkgever na dat tijdvak nog steeds de verantwoordelijkheid voor de inpassing van de werknemer binnen zijn eigen organisatie. Uit artikel 7:658a BW volgt immers dat de werkgever tijdens de hele duur van het dienstverband verantwoordelijk is voor de re-integratie van de zieke werknemer. WZA heeft dit in haar e-mail van 15 april 2020 ook wel erkend, maar gesteld dat er geen passende arbeid beschikbaar zou zijn. De kantonrechter kan WZA daarin niet goed volgen. Toen [eiseres] begin januari 2020 werd 'vrijgesteld van werk', werkte zij inmiddels alweer 17,5 van de 20 uur als operatieassistent, zij het in aangepast werk (geen nachtdiensten en geen overuren). Zoals hiervoor overwogen, heeft WZA heeft niet althans onvoldoende onderbouwd dat [eiseres] haar werk in de praktijk niet goed deed of dat haar inzet eigenlijk onverantwoord was. De kantonrechter neemt aan dat WZA [eiseres] ook niet zou hebben laten werken indien dat laatste het geval zou zijn geweest. Dat het voor WZA lastig is om rekening te moeten houden met de beperkte inzetbaarheid van een operatieassistent is duidelijk, zeker als dit langere tijd duurt. WZA, die hiervoor de bewijslast draagt, heeft echter niet onderbouwd dat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet meer van haar gevergd kon worden om [eiseres] op die manier verder te re-integreren. Daarom kan, nu [eiseres] zich steeds beschikbaar heeft gehouden voor werk, in dit geval op grond de artikelen 7:628 en 7:658a BW een loonbetalingsplicht voor WZA worden aangenomen.
4.9.
WZA heeft niet betwist dat het [eiseres] haar werkzaamheden in januari 2020 met één uur per week zou gaan uitbreiden. De kantonrechter zal daarom bepalen dat WZA [eiseres] vanaf 20 januari 2020 tot 30 mei 2020 het loon over 18,50 uren per week moet betalen. Dat [eiseres] eerder volledig hersteld was is mede gezien de rapportage van de verzekeringsarts van 31 maart 2020 voorshands onvoldoende aannemelijk geworden.
Over deze (volledig verstreken) periode, zal wettelijke rente worden toegewezen als gevorderd.
Wettelijke verhoging
4.10.
[eiseres] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het loon van 20 januari 2020 tot en met 30 mei 2020 van 50%. Die verhoging zal worden toegekend, zij het gematigd tot 20%. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat - zoals [eiseres] ook wel onderkend - WZA, die een grote verantwoordelijkheid richting haar patiënten draagt, door de rapportage van de arbeidsdeskundige begin januari 2020 in een ingewikkelde positie belandde. Daar staat tegenover dat het op de weg van WZA had gelegen om in te gaan op de uitnodiging van [eiseres] om het UWV om opheldering te vragen en in ieder geval om na het oordeel van de verzekeringsarts op 31 maart 2020 met haar in gesprek te gaan over het hervatten van de re-integratie. In plaats daarvan heeft WZA een ontslagprocedure in gang gezet en [eiseres] , met haar lange staat van dienst, een beëindigingsvoorstel gedaan. Dit getuigt niet van goed werkgeverschap.
Buitengerechtelijke kosten
4.11.
Uit de stukken blijkt genoegzaam dat [eiseres] en haar gemachtigde voor deze procedure diverse inspanningen hebben verricht om de zaak buitengerechtelijk te regelen. Het gevorderde bedrag van € 875,00 zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
4.12.
WZA zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij de proceskosten moeten dragen.
De beslissing
De kantonrechter recht doende als voorzieningenrechter:
I. veroordeelt WZA om [eiseres] binnen een veertien dagen na betekening van dit vonnis in de gelegenheid te stellen haar werkzaamheden als operatieassistent te Assen op de gebruikelijke wijze uit te oefenen, met alle daaraan verbonden taken en verantwoordelijkheden, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag(deel) dat WZA in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,00;
II. veroordeelt WZA tot betaling aan [eiseres] van:
1. het netto-equivalent van:
a. 18,5/20ste deel van het brutoloon ad € 2.176,29 per maand en overige emolumenten, vanaf 20 januari 2020 tot en met 30 mei 2020,
b. het brutoloon ad € 2.176,29 per maand en overige emolumenten, vanaf 31 mei 2020 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt of de verplichting van WZA tot doorbetaling van loon om andere redenen eindigt,
een en ander onder verstrekking van deugdelijke bruto/netto-specificaties;
2. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 20% over het hiervoor bij II.1 sub a bedoelde achterstallige salaris over het tijdvak 20 januari 2020 tot en met 30 mei 2020;
3. de wettelijke rente over het onder II.1.a bedoelde salaris vanaf de datum van verzuim tot de dag der algehele voldoening; en van
4. € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
III. veroordeelt WZA tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 106,47 aan dagvaardingskosten, € 236,00 aan vast recht, € 720,00 aan salaris gemachtigde en € 120,00 aan nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis indien deze kosten niet binnen die termijn zijn voldaan;
IV. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. M.E. van Rossum en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2020.
typ/conc: MER/536