Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[belanghebbenden], te [plaats], belanghebbenden,
derde-partijheeft aan het geding deelgenomen: de [derde-belanghebbende], gevestigd te [plaats], derde-belanghebbende,
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 17 september 2020 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van een eerder getroffen voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de provincie Drenthe, die de omgevingsvergunning voor een zanddepot op haar naam wilde laten overschrijven. De voorzieningenrechter had eerder, op 10 september 2019, een voorlopige voorziening getroffen die de uitvoering van het bestreden besluit schorste, omdat er twijfels bestonden over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning, met name in verband met geluid- en luchtkwaliteitsnormen. De rechtbank oordeelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die de opheffing van de voorlopige voorziening rechtvaardigden, maar dat de belangenafweging nog steeds in het voordeel van de verzoekster was. De voorzieningenrechter concludeerde dat de stikstofdepositie en fijnstofconcentraties binnen de normen blijven en dat er onvoldoende bewijs was dat de geluidsnormen niet konden worden gehaald. De rechtbank wees het verzoek tot opheffing van de voorlopige voorziening af, omdat niet was aangetoond dat de omgevingsvergunning rechtmatig was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging en de rol van deskundigen in dergelijke procedures.