Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
830204-19 en 193239-19
De officier van justitie heeft integrale veroordeling gevorderd voor alle (primair) ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe voor zover hier van belang het volgende aangevoerd.
830204-19 feit 1 (primair en subsidiair), feit 2
Verdachte heeft een steen gegooid op de voorruit van een rijdende bus van [benadeelde partij], tegen welke onderneming hij veel wrok koestert. Verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat aangever dodelijk getroffen zou kunnen worden of dat aangever de macht over het stuur zou verliezen en daarbij dodelijk zou verongelukken, subsidiair dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
830204-19, feit 3
De aangifte wordt ondersteund door de bekennende verklaring van verdachte.
193239-19 feiten 1, 2 en 3
De aangiften worden allemaal ondersteund door getuigenverklaringen.
193239-19 feit 4
Uit de aangifte, de verklaring die verdachte ten overstaan van de politie heeft gegeven en de getuigenverklaring blijkt dat verdachte de winkelkar bewust met kracht tegen aangeefster heeft geduwd. Daaruit blijkt opzet op het toebrengen van pijn en letsel bij aangeefster.
Standpunt van de verdediging
830204-19
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feiten 1 en 2. Ten aanzien van feit 3 refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft ten aanzien van de bepleite vrijspraak van de feiten 1 en 2 het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent dat hij een steen tegen de voorruit van de bus heeft gegooid. Er kan niet met zekerheid worden vastgesteld dat de beschadiging is veroorzaakt door het gooien van een steen. Voor zover bewezen wordt verklaard dat verdachte een steen tegen de voorruit heeft gegooid, kan daarmee nog geen opzet op het eventueel overlijden van of het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] worden aangenomen. De bus reed niet met een dusdanig hoge snelheid, dat er een aanmerkelijke kans was dat aangever zou komen te overlijden of zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Bovendien is de steen niet aan de bestuurderskant van de voorruit terecht gekomen. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat verdachte zich niet dreigend heeft gedragen. De woorden van verdachte waren niet specifiek tegen [slachtoffer 1] gericht.
193239-19
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte -die alle feiten heeft ontkend- integraal moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
830204-19, feiten 1 en 2
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Sinds februari 2019 heb ik problemen met [benadeelde partij]. Ze willen mij niet meer vervoeren. Op 4 oktober 2019 stopte een bus van [benadeelde partij] met piepende banden en de chauffeur stormde uit de bus. Ik dacht dat het de chauffeur was van de bus waarvan ik de dag ervóór de zijspiegel had vernield. Ik pakte stenen en zei tegen de man: "Kom niet in mijn buurt, de volgende keer heb ik een pistool."
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 oktober 2019, opgenomen op pagina 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263999 van 14 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik ben chauffeur in dienst van [benadeelde partij]. Vandaag, vrijdag 4 oktober 2019, omstreeks 00:25 uur, reed ik met mijn taxi bus op de [straatnaam] te Winschoten. Ik zag vanuit mijn ooghoek een beweging. Gelijk daarop hoorde ik een harde knal tegen mijn voorruit van mijn taxibus. Ik ben vervolgens zo’n 30 meter achteruit gereden. Daarna ben ik gestopt. Ik zag dat er een flinke beschadiging op mijn voorruit zat. Ik zag op de voorruit, rechtsvoor een inslag van ongeveer 4 a 5 centimeter in doorsnede. Tevens zag ik een aantal beschadigingen over de gehele ruit. Nadat ik dit had geconstateerd, zag ik een manspersoon naast de bus staan. Ik hoorde de man schreeuwen. Vervolgens ben ik uitgestapt. De man stond op de stoep, ter hoogte van [straatnaam] te Winschoten. Ik zag dat de man twee stenen in zijn handen had. Ik zag dat dit mogelijk twee kapot geslagen grindtegels moesten zijn. Ik heb de man aangesproken. Ik hoorde de man schreeuwen: “de volgende keer schiet ik je dood” of woorden van gelijke strekking.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 4 oktober 2019, opgenomen op pagina 53 van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant [verbalisant]:
Op vrijdag 4 oktober 2019 sprak ik met de bewoner van [straatnaam] te Winschoten. Hij gaf mij op te zijn [getuige 1]. Hij zag voor zijn woning een busje van [benadeelde partij] met een grote ster in de voorruit met aan aantal kleinere inslagpunten. Hij zag een manspersoon staan die een zeer verwarde indruk maakte. Hij schreeuwde dingen als ‘ik schiet jullie allemaal dood’. Hij zag dat de man klinkers uit de tuin van de grond oppakte en deze op het looppad kapot gooide. Hij zag de man meerder malen klinkers op de grond gooien.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de voorruit van de bus heeft beschadigd door het gooien van een steen. Dat het verdachte is geweest die de steen tegen de voorruit heeft gegooid, leidt de rechtbank af uit het volgende. Aangever heeft verklaard dat hij vlak voordat de beschadiging werd veroorzaakt een beweging zag. Hij is direct gestopt en zag behalve verdachte niemand anders op straat. Ook verdachte heeft verklaard dat er op dat moment verder niemand was. Verdachte had stenen in zijn hand op het moment dat aangever hem zag staan. Verdachte is verder ook door getuigen in die directe omgeving gezien, terwijl hij stenen kapot gooide op het trottoir. Ook koestert verdachte blijkens zijn eigen verklaring veel wrok jegens [benadeelde partij]. Die woede jegens [benadeelde partij] heeft hij kort daarvoor ook al getoond door de zijspiegel van een bus van [benadeelde partij] te beschadigen. Voornoemde omstandigheden samen maken dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de steen tegen de ruit van de bus heeft gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de steen heeft gegooid met het (voorwaardelijk) opzet de chauffeur dodelijk te treffen, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De steen is niet door de ruit heen gegaan, maar heeft een beschadiging veroorzaakt aan de voorruit. Onbekend gebleven is met wat voor soort steen verdachte heeft gegooid en vanaf welke afstand. Hierdoor is niets te zeggen over de schade die de steen mogelijk had kunnen veroorzaken. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood, dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
Derhalve zal de rechtbank verdachte vrijspreken voor het onder feit 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Na het gooien van de steen tegen de voorruit heeft verdachte aangever opgewacht met twee stenen in zijn hand en heeft hem bedreigende woorden toegeroepen. Gecombineerd met de imponerende fysiek van verdachte is aannemelijk dat aangever zich bedreigd voelde en dat verdachte daad bij woord zou voegen.
830204-19, feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juni 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 oktober 2019, opgenomen op pagina 7 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263999 van 14 november 2019, inhoudend de verklaring van [getuige 2].
193239-19
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ging buiten bij [restaurant] een paar biertjes drinken. Op enig moment wilde de serveerster mijn bier afpakken. Ik wilde daaraan niet meewerken. Ze pakte het ineens weg en ik ging achter haar aan en zei: "Hier! Hier! Hier meisje, mijn bier!" Ik was zó boos. Misschien heb ik in de woordenwisseling iets gezegd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 3 augustus 2019, opgenomen op pagina 1 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019204084 van 22 augustus 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Op 27 juli 2019 werkte ik bij [restaurant] te Vlagtwedde. Aan de bar zat een man die zeer luidruchtig en druk was. De man verliet met zijn biertje de bar en wilde dit opdrinken op de openbare weg bij ons restaurant. Hij kwam binnen om nog een biertje te bestellen. Ik sprak hem aan op zijn gedrag. Hij reageerde zeer fel. Hij zei dat hij zich niets door mij liet vertellen. Hij kwam op mij aflopen met een dreigende houding. Hij kwam achter de bar en herhaalde meerdere keren met harde stem dat hij mij ging klappen en dat hij mij ging opzoeken. Ik voelde mij angstig.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 27 juli 2019, opgenomen op pagina 2 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Ik zat aan de hoek van de bar en ik zag dat de man aan de bar ging zitten. De man werd agressief. Toen het dreigde te escaleren ben ik tussen [slachtoffer 2] en deze man in gaan staan. Op een gegeven moment zei deze man: "Pas maar op, als ik je tegen kom, dan ben je aan de beurt! Ik ga je klappen." Alles wat deze man zei, zei hij schreeuwend.
1. De door verdachte ter zitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik wilde de eigenaar van [bedrijf 1] spreken. Hij gaf mij geen kans en stuurde mij de winkel uit. Hij belde de politie. [slachtoffer 3] bemoeide zich ermee. Ik vroeg waarom hij dat deed.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 9 oktober 2019, opgenomen op p. 40 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263999 van 14 november 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 8 oktober 2019 was ik in [bedrijf 1] in Vlagtwedde. Ik zag dat de eigenaar van de winkel door een grote donkere man werd uitgescholden en ik zag en hoorde dat deze man heel erg boos was en spugend zijn woorden uitschreeuwde. Ik wilde de winkeleigenaar helpen. De man begon toen tegen mij te schreeuwen. De man kwam in mijn richting lopen en ik hoorde deze man in mijn richting schreeuwen dat hij mij kapot zou maken. Hij was vlak bij me en maakte een zwaaibeweging met zijn arm in mijn richting en ik heb een beetje gedoken om de zwaai te ontduiken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 9 oktober 2019, opgenomen op pagina 43 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4]:
Ik trof in de zaak een mij later bij naam van [verdachte] bekende man aan die stond te schreeuwen. Een klant, mij later bekend bij de naam [slachtoffer 3], kwam bij ons en probeerde te helpen. Ik zag vervolgens dat [verdachte] op [slachtoffer 3] afkwam en weer tegen hem bleef schreeuwen. Ik zag dat [verdachte] een zwaaiende beweging naar deze man maakte met zijn arm en ondertussen schreeuwde dat hij hem kapot zou gaan maken of woorden van gelijke strekking.
1. De door verdachte ter zitting van 16 juni 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik deed boodschappen, betaalde en liep naar buiten. De kassajuf kwam achter mij aan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 oktober 2019, opgenomen op p. 49 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019263999 van 14 november 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 4]:
Ik was op 30 september 2019 aan het werk als kassière bij [bedrijf 2] in Vlagtwedde. Op een gegeven moment stond er een vervelende klant bij de kassa. Gedurende dit klantcontact was de klant boos en bleef vloeken. De klant liep weg en ik begon de volgende klant, een vrouw, te helpen. Toen deze vrouw klaar was, liep zij naar buiten toe. De vrouw werd door de man tegengehouden. Hij was nu ook boos op haar en dat zat me niet lekker. Ik liep naar de auto van de vrouwelijke klant toe. Op ditzelfde moment kwam de man weer aanlopen. Hij zei mij: 'Ik weet wie je bent. Ik ga je pakken.' Hij schreeuwde en kwam dicht tegenover mij staan. Hij bleef maar schreeuwen en leek erg kwaad. Hij schreeuwde tegen mij: "Ik zei toch dat ik voor jou zou terugkomen? Nu ga je eraan!" Hij schreeuwde dat hij mij ging pakken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 11 oktober 2019, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5]:
Terwijl ik was ingestapt zag ik de kassière naar mijn auto lopen. De kassière werd weer door deze man benaderd en hij schreeuwde tegen haar dat hij haar dood ging maken en dat hij wist te wonen en dat hij haar kapot zou maken.
193239-19, feit 4
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzet had om aangeefster te mishandelen. Aangeefster verklaart slechts dat zij het handvat van een winkelkar in haar buik kreeg en dat dit werd veroorzaakt door verdachte. Uit zowel de verklaring van verdachte als die van de getuige blijkt dat verdachte een winkelkar wegduwde om een tas te pakken. Niet is gebleken dat verdachte bij dat wegduwen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster daarbij pijn of letsel zou toebrengen. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.