ECLI:NL:RBNNE:2020:3142

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
15 september 2020
Zaaknummer
18/830209-19 en 18/257761-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een verdachte wegens afpersing, poging tot afpersing, witwassen en diefstal met oplegging van jeugddetentie en PIJ-maatregel

Op 11 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing, poging tot afpersing, witwassen en diefstal. De zaak betreft twee overvallen op cafetaria's in Groningen, waarbij de verdachte samen met medeverdachten gewapend met messen de slachtoffers heeft bedreigd en gedwongen tot afgifte van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in samenwerking met medeverdachten, een plan heeft bedacht om snel geld te verdienen door middel van deze overvallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 341 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht, en heeft daarnaast de PIJ-maatregel opgelegd, gezien de ernst van de feiten en de psychologische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, maar dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen de oplegging van de PIJ-maatregel vereisen. De rechtbank heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor een derde tenlastelegging, omdat niet kon worden vastgesteld of de verdachte door de Franse autoriteiten zou worden vervolgd voor de diefstal van een auto.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830209-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/257761-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 september 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
14 februari 2020 en 28 augustus 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting van 14 februari 2020 vertegenwoordigd door
mr. L.J. van der Heide en ter terechtzitting van 28 augustus 2020 door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 oktober 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een)
ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] (/cafetaria [bedrijfsnaam 1] ), in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
verdachte en/of zijn mededader(s) met (elk) een (op een) mes (gelijkend
voorwerp) - zichtbaar en/of dreigend voor die [slachtoffer 1] aanwezig - die cafetaria
is/zijn binnen gegaan/gedrongen en/of aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben toegevoegd;
'geld geld geld', althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 06 oktober 2019 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] (of [bedrijfsnaam 2] ), in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
(elk) met een (op een) mes (gelijkend voorwerp) die cafetaria is/zijn binnen
gegaan/gedrongen en/of heeft/hebben geroepen 'kassa, kassa, kassa', althans
woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 06 oktober 2019 te Groningen, ter
uitvoering van het door hem/hen (die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ), voorgenomen
misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan cafetaria grillroom
[bedrijfsnaam 2] (of [bedrijfsnaam 2] ) toebehoorde,
(elk) met een (op een) mes (gelijkend voorwerp) die cafetaria is/zijn binnen
gegaan/gedrongen en/of heeft/hebben geroepen 'kassa, kassa, kassa', althans
woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 06 oktober
2019 te Groningen,
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft door als chauffeur op treden en/of (aldus) die
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] van en/of naar de plaats van het misdrijf te vervoeren;
3.
hij in/op of omstreeks (23/24) (september) 2019 te Nice, (althans in)
Frankrijk, een (personen)auto (Seat Ibiza), in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, (te weten [slachtoffer 3] ,)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen (personen)auto onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of een valse
sleutel;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2019 tot en met 6 oktober 2019,
te Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een)
ander(en), althans alleen,
(telkens) een voorwerp, te weten een (personen)auto (Seat Ibiza) en/of
kentekenplaten, heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of
(telkens) van een voorwerp, te weten een (personen)auto (Seat Ibiza) en/of
kentekenplaten gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die/dat
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
5.
hij op of omstreeks 04 oktober 2019 te Marum, (althans) in de gemeente
Westerkwartier, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
diesel/brandstof, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[bedrijfsnaam 3] ., in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s).

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gevorderd
het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Daartoe heeft zij aangevoerd dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld of verdachte door de Franse autoriteiten zal worden vervolgd voor de diefstal van de auto.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat zij zich kan vinden in het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld of de Franse autoriteiten voornemens zijn om verdachte te vervolgen voor de diefstal van de auto. De rechtbank zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de aangifte, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , het proces-verbaal van bevindingen waaruit volgt dat de aangever het tasje heeft herkend waarmee de overval is gepleegd, de aangetroffen goederen in de auto van verdachte en de schade aan de auto kan het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen. De verklaring van verdachte - dat hij op het tijdstip van de overval de auto heeft uitgeleend - kan niet worden geverifieerd.
Het onder 2 primair ten laste gelegde kan op grond van het dossier wettig en overtuigend worden bewezen. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten. Verdachte heeft samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een plan bedacht, er zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de buit en hij heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in zijn auto naar de grillroom gereden. Daarnaast heeft verdachte voor de spullen gezorgd die bij de overval zijn gebruikt en is hij zonder licht hard weggereden voor de politie.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde kan op grond van het dossier wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de auto en de kentekenplaten voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat deze goederen afkomstig waren uit enig misdrijf. Verdachte heeft geprobeerd de criminele herkomst van de auto te verhullen door andere kentekenplaten op de auto te plaatsen.
Op grond van de aangifte en de verklaring van [getuige 1] kan het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, 2 primair en 5 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de overval. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben tijdens de verhoren bij de politie tegenstrijdig en kennelijk leugenachtig verklaard.
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte slechts heeft geholpen bij de vlucht en dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de ten laste gelegde periode beperkt bewezen kan worden omdat uit de aangifte volgt dat de auto van 23 op 24 september 2019 is weggenomen.
Met betrekking tot het onder 5 ten laste gelegde heeft verdachte een ontkennende verklaring afgelegd. Naast de kennelijk leugenachtige en tegenstrijdige verklaringen van de medeverdachten is er geen bewijs voorhanden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 oktober 2019, opgenomen op pagina 7 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019264915/2019265791 onderzoek Soerabaja , inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Gisteravond was ik aan het werk in mijn cafetaria [bedrijfsnaam 1] . Omstreeks 22.15 uur stond ik in de keuken toen ik de bel van de deur hoorde. Ik ben daarop naar voren gelopen. Ik zag twee mannen met messen. Ze hadden allebei eenzelfde mes, een beetje een Rambo mes, met onderin tandjes. Ik hoorde dat een van de mannen zei: 'Geld, geld, geld.' De andere man had een zwarte stoffen tas bij zich, hij liep door naar de kassa. Deze man hield de tas open. Toen hij de tas openhield zei hij: 'Geld, geld geld.' Toen de man met de tas bij de kassa was, liep de andere man naar de deur toe. Hij hield de deur open. Ik deed ondertussen het geld uit de kassa in de tas. Ik heb het papiergeld met mijn hand uit de kassalade gepakt en in de tas gedaan. De man zei: 'Snel, snel.' Ik heb toen de hele kassalade gepakt. De jongen wees op het bakje met 0,20. Ik hoorde dat hij zei: 'Deze.' Ik heb toen de kassalade in één keer op de kop gehouden boven de tas. De man hield de tas met beide handen open, ondertussen hield hij het mes ook nog vast. Daarna zijn de mannen de zaak uitgerend.
Ik zag dat ze in een auto stapten. Ik heb toen een stoel gepakt en heb deze naar de auto gegooid. Ik denk een donkere auto. Ik heb gezien dat 1 van de mannen links voorin stapte en de andere rechts voorin. Ik kan de mannen als volgt omschrijven:
Man 1:
- legde het blokje tussen de deur;
- ik schat hem ongeveer 1.75 m;
- hij zei zacht 'geld geld geld'. Het viel op dat hij het zo zacht zei;
- hij had het mes in beide handen voor zich;
- ik kon alleen de ogen zien.
Man 2:
- de man met de tas;
- ik schat hem ook ongeveer 1.75 m;
- hij zei 'geld geld geld' en 'snel snel;
- toen hij de tas open hield had hij het mes in zijn rechter hand.
Ik schat dat ze ongeveer €150,- meegenomen hebben.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 oktober 2019, opgenomen op pagina 255 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[getuige 1] :
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben de overval op cafetaria [bedrijfsnaam 1] gedaan. Dat hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] mij de volgende dag verteld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 oktober 2019, opgenomen op pagina 129 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 2] :
[verdachte] heeft die avond ook gepraat over een overval. Zijn precieze woorden waren dat hij geen geld had en dat hij dit zag als een manier om geld te verdienen. (…) Om 23:00 uur hebben wij wel eten gekocht. [verdachte] betaalde voor mij en [getuige 2] . Contant. (…) [verdachte] wilde op het moment dat wij bij de [bedrijfsnaam 4] waren niks zeggen over hoe hij aan het geld kwam. Ik vroeg hem weer hoe hij aan het geld kwam. Toen heeft hij toegegeven dat hij een overval heeft gepleegd die avond. [medeverdachte 1] was bij hem die avond.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 oktober 2019, opgenomen op pagina 295 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
[getuige 2] had eerder al aangegeven dat hij op 4 oktober 2019 bij [verdachte] en [medeverdachte 2] in de auto had gezeten en dat ze samen naar [bedrijfsnaam 4] aan het Hoendiep te Groningen waren geweest. [getuige 2] gaf aan dat [verdachte] contant betaald had. [getuige 2] gaf aan dat 'Hij had een soort grote zak en daar had hij het in zitten.' Het was een stoffen tas, niet met een rits. Een gymtas met blauwe touwtjes er aan.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2019, opgenomen op pagina 180 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Wij toonden aan de aangever, de heer [slachtoffer 1] , een zwart tasje dat in beslag was genomen op
6 oktober 2019 op de route die was gelopen door de vluchtende inzittenden van een zwarte Seat Ibiza. Dit voertuig is mogelijk ook gebruikt bij de overval op cafetaria ' [bedrijfsnaam 1] ' gelegen aan de [Adres 1] te Groningen. Voordat wij het tasje toonden vroegen wij aan de heer [slachtoffer 1] of hij het tasje nog eens kon omschrijven. Hij zei toen dat het een klein model zwart stoffen tasje was. Daarbij deed hij voor hoe het tasje werd vastgehouden. Hij hield daarbij de handen ongeveer 30 centimeter uit elkaar en hij zei daarbij dat dat ook ongeveer de omvang van het tasje was. Toen wij het tasje toonden hoorden wij dat de heer [slachtoffer 1] zei: 'Ja, het is precies zo'n soort tasje.' Het tasje was voorzien van blauwe koordjes, deze had de heer [slachtoffer 1] niet gezien. De blauwe koordje zaten dan ook aan de binnenzijde van het tasje en waren daardoor ook niet goed zichtbaar.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 november 2019, opgenomen op pagina 212 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Beschrijving camerabeelden [bedrijfsnaam 4] Hoendiep gelegen aan de Atoomweg te Groningen. Datum, 4 oktober 2019 tussen 23.01 uur en 23.08 uur.
Op de camerabeelden was onder andere het volgende te zien:
Camera 15, deel parkeerplaats en toerit bestelpaal.
23:01.52 uur: Er komt er een zwarte Seat aanrijden. Het kenteken is [kenteken 4] . Er is te zien dat er een persoon naast de bestuurder zit.
Camera 23, bestelpaal
23:03.06 uur: Bestuurder ( [verdachte] ) komt aan bij de bestelpaal. Ik herken de bestuurder als [verdachte] . Ik heb [verdachte] meerdere keren gehoord afgelopen dagen. Ik herken hem aan zijn gezicht, haardracht en manier van kijken.
Naast hem zit een persoon, mogelijk M. Visser. Er zit ook nog een persoon op de achterbank.
Camera 9, loket voor het afrekenen
23:04.52 uur: [verdachte] komt aan bij het betaalloket. Bij het afreken loket betaalt [verdachte] . Het lijkt er op dat hij het geld ergens uit pakt dat op zijn schoot ligt.
Camera 21, toegang en vertrek terrein [bedrijfsnaam 4]
23:07.54 uur: Zwarte Seat verlaat het terrein van de [bedrijfsnaam 4] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
14 november 2019, opgenomen op pagina 308 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op dinsdag 29 oktober waren wij bij het bergingsbedrijf aangezien de goederen van verdachte [verdachte] uit de van diefstal afkomstige zwarte Seat moesten worden gehaald. In de auto troffen wij een aantal goederen welke wij in beslag hebben genomen, waaronder:
- Groen uitklapbaar kartelmes met kartels aan twee zijden en een groen handvat in het midden. In de aangifte van de heer [slachtoffer 1] , slachtoffer van de overval op cafetaria [bedrijfsnaam 1] op 4 oktober 2019, omschrijft hij de daders allebei eenzelfde mes hadden;
- Legging afgeknipt, ogen en neus erin geknipt.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 8 oktober 2019, opgenomen op pagina 98 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben vanuit Frankrijk met een zwarte Seat Ibiza teruggekomen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij de overval op cafetaria [bedrijfsnaam 1] . Hij heeft verklaard dat hij rond het tijdstip van de overval tot 00.00 uur zijn auto heeft uitgeleend om geld te verdienen. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte zijn auto, op dat moment verdachtes enige onderdak waar al zijn persoonlijke bezittingen in lagen, heeft uitgeleend aan jongens die hij via via kende, zonder dat hij ze zelf op welke manier dan ook zou kunnen bereiken. Verdachte heeft zijn niet te verifiëren verklaring omtrent het uitlenen/verhuren van zijn auto ook steeds bijgesteld, al naar gelang hij werd geconfronteerd met bewijsmateriaal waaruit bleek dat zijn verhaal niet klopte. Bovendien strookt het uiteindelijke scenario van verdachte ook niet met de camerabeelden van de [bedrijfsnaam 4] waaruit volgt dat verdachte op 4 oktober 2019 rond 23.00 uur wel in de auto zat. Daarnaast hebben meerdere personen verklaard dat verdachte betrokken is geweest bij de overval en dat verdachte dat zelf aan die personen heeft verteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen te twijfelen. Voorts is in de auto van verdachte een groen uitklapbaar kartelmes aangetroffen. Aangever [slachtoffer 1] heeft in de aangifte omschreven dat de daders van de overval eenzelfde soort mes hebben gebruikt. [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 4 oktober 2019 met verdachte en [medeverdachte 2] naar de [bedrijfsnaam 4] is geweest en dat verdachte voor alle inzittenden met contant geld heeft betaald. Het geld zat in een stoffen gymtas met blauwe touwtjes.
Op 6 oktober 2019 zijn verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betrokken geweest bij een poging tot afpersing op [bedrijfsnaam 2] . De politie heeft op de route die zij tijdens hun vlucht hebben gelopen een zwart tasje gevonden. De politie heeft dit tasje aan aangever [slachtoffer 1] getoond. Hij heeft verklaard dat bij de overval gebruik is gemaakt van precies zo'n soort tasje. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 oktober 2019, opgenomen op pagina 15 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op zondag 6 oktober 2019 omstreeks 01.00 uur was ik aan het werk in [bedrijfsnaam 2] , gevestigd aan de Korreweg te Groningen. Ik stond in het restaurantgedeelte van de keuken. Ik hoorde dat er personen de cafetaria binnenkwamen. Ik hoorde dat er geroepen werd: 'Kassa, kassa, kassa.' Ik keek naar de toegangsdeur en ik zag twee personen in de cafetaria staan. Ik ben direct gevlucht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 6 oktober 2019, opgenomen op pagina 48 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] :
Ik ben naar binnen gegaan bij een cafetaria waar [verdachte] was gestopt, aan de Korreweg. Ik ging met [medeverdachte 1] naar binnen. Ik zei tegen de man die binnen was: 'Geef me geld.' Ik had een mes van [verdachte] gekregen. De man in de cafetaria liep weg naar achteren. [verdachte] stond te wachten voor de zaak. Hij is de auto niet uitgekomen. Toen ik en [medeverdachte 1] instapten, zijn we direct weggereden. [medeverdachte 1] had ook een mes van [verdachte] gekregen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 10 oktober 2019, opgenomen op pagina 117 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 2]
Voor de overval zat ik in de auto met [medeverdachte 1] en [verdachte] . We waren aan het praten over manieren om geld te verdienen. [verdachte] zei dat hij echt geld nodig had. Toen zijn we naar de grillroom gereden. Ik zou zelf ook geld krijgen. De afspraak was delen door 3. Ik droeg tijdens de overval een bivakmuts en had handschoenen aan. Dat had [verdachte] op de achterbank klaarliggen. [verdachte] heeft gezegd dat dit een makkelijk doelwit was omdat er 1 man staat.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 oktober 2019, opgenomen op pagina 85 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
Ik heb de overval op [bedrijfsnaam 2] gedaan. Het was 's nachts rond 01.00 uur. [verdachte] zette zijn auto op de parkeerplaats. [medeverdachte 2] liep voor. We zijn naar binnen gegaan en we hebben allebei geschreeuwd. De man riep iemand, daar schrokken we van. [verdachte] is toen weggereden.
We hadden geld nodig, mijn geld staat op de rekening van jeugdzorg. Het idee kwam van ons allemaal, we hadden het erover hoe we snel geld konden maken. Toen vertelde [verdachte] dat hij de vorige keer ook snel geld had gemaakt. We reden langs de Korreweg , we zagen 1 man staan en we dachten een makkelijk doelwit. Ik had zelf een bivak die heb ik aan [medeverdachte 2] gegeven, ik had een capuchon trui aan en die heb ik dichtgetrokken over mijn hoofd. We hadden zakmessen. [medeverdachte 2] had handschoenen. [medeverdachte 2] en ik gingen het doen omdat [verdachte] goed kan rijden, dan konden we meteen weg. Ik heb het mes van [verdachte] gekregen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 oktober 2019, opgenomen op pagina 223 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 1] :
Dat was al eerder besproken in de middag. Dat we die [bedrijfsnaam 2] wilden overvallen. We hebben bewust in de middag die cafetaria gekozen om te overvallen. Over de buit hadden we afgesproken [medeverdachte 2] en ik 40% en [verdachte] 20%.
6. De door verdachte ter zitting van 14 februari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik zou een klein deel van de buit krijgen omdat ik de bestuurder van de auto was.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 197 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
verdachte:
Er is afgesproken dat ik zou rijden en de jongens naar binnen zouden gaan. We reden er voor langs, zagen 1 persoon binnen, dat was het makkelijke doelwit. Op het begin van de avond hebben we voor het eerst bedacht om een overval te plegen. [medeverdachte 1] had via een jongen van zijn groep een mes aan mij gegeven. Maar [medeverdachte 1] wilde naar binnen dus toen had ik het mes aan hem gegeven.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte het volgende af. Verdachte heeft samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het plan bedacht om een overval te plegen op een cafetaria omdat zij geld nodig hadden. Er werd afgesproken dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar binnen zouden gaan en dat verdachte de vluchtauto zou besturen. Ook zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van de buit. Verdachte heeft [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op 6 oktober 2019 naar de [bedrijfsnaam 5] gereden. Toen zij zagen dat het daar te druk was en zij het vermoeden hadden dat de cafetaria's niet lang meer open zouden zijn, heeft verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangespoord om snel te handelen omdat anders de cafetaria's gesloten zouden zijn. Tot slot heeft verdachte messen aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gegeven. Na het incident zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij verdachte in de auto gestapt en is hij weggereden.
Op grond van het voorgaande is rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het onder 2 primair tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2019, opgenomen op pagina 151 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Op 6 oktober 2019 omstreeks 01.15 uur werd het voertuig met het oorspronkelijke kenteken
[kenteken 1] in beslag genomen. Het voertuig reed met twee verschillende valse kentekenplaten te weten [kenteken 2] en [kenteken 3] . Na een achtervolging bleek het voertuig gestolen te zijn uit Frankrijk in de nacht van 23 op 24 september 2019 door mogelijk [verdachte] . Op 7 oktober 2019 omstreeks 10.11 uur heb ik verbalisant het bovengenoemde voertuig doorzocht. Ik zag dat er achter de passagiersstoel op de grond twee Nederlandse kentekenplaten lagen met het kenteken [kenteken 4] . Uit onderzoek kwam naar voren dat deze kentekenplaten tussen 26 september 2019 te 19.00 uur en 27 september 2019 te 09.30 uur gestolen zijn vanaf een voertuig van het merk Seat Ibiza. De diefstal vond plaats in Capelle aan de IJssel.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 16 oktober 2019, opgenomen op pagina 185 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte (V: vraag verbalisant en A: antwoord verdachte):
Ik heb de zwarte Seat gestolen. De kentekenplaten zijn waarschijnlijk van heling afkomstig. Ik heb daar geld voor betaald. Op de achterbank lag een kenteken van [kenteken 4] . Ik heb ze zelf vanaf dat ik in Nederland kwam tot twee weken gebruikt. Die andere platen heb ik zaterdag 5 oktober op de namiddag gekocht in Groningen. Ik kocht nieuwe kentekenplaten omdat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een overval wilden plegen. De auto was toch het plekje waar ik in leefde dus ik zei dat ik dat niet wilde doen met deze kentekenplaten. In Beijum waren het 2 kentekenplaten. Het klopt dat ik onderweg Franse kentekenplaten heb omgewisseld. Ik heb dat gedaan in de buurt van Breda of Gouda. De Franse kentekenplaten liggen ergens in de berm.
V: Uit ons onderzoek blijkt dat deze kentekenplaten tussen 26 september 2019 te 19:00 uur en 27 september 2019 te 09:30 uur zijn gestolen vanaf een voertuig van het merk Seat Ibiza. A: Dat is mogelijk maar ik heb die dingen gekocht dus ik heb geen idee waar weg. In die periode verbleef ik bij [naam 1] . Wij zijn toen naar Moerkapelle gegaan, hij kende iemand die die platen regelde want hij zei anders zou ik worden gepakt als drugsrunner en toen heb ik die platen ergens gekocht in de buurt van Moerkapelle. Ik heb € 2,50 betaald per plaat.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat de kentekenplaten uit enig misdrijf afkomstig waren. Een alternatieve herkomst van een losse, op zo’n schimmige manier aangeschafte kentekenplaat is immers niet goed denkbaar.
Verdachte heeft de zwarte Seat op 23 september 2019 zelf gestolen waarmee vaststaat dat deze auto onmiddellijk afkomstig is uit (eigen) misdrijf. Door de originele kentekenplaten van de auto te vervangen, is de rechtbank van oordeel dat de gedragingen van verdachte mede gericht waren op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de auto. Daarmee valt het verwerven en voorhanden hebben van deze auto, hoewel samenvallend met de eigen wegnemingshandeling, te kwalificeren als witwassen.
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. De bewezen verklaarde periode dient te worden beperkt van 23 september 2019 tot en met 1 oktober 2019.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 oktober 2019, opgenomen op pagina 292 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[getuige 3] :
Ik doe aangifte van diefstal van diesel bij tankstation [bedrijfsnaam 3] in Marum.
Op 4 oktober 2019 omstreeks 19:35 uur zag ik een zwarte Seat tanken bij het
tankstation [bedrijfsnaam 3] in Marum waar ik werkzaam ben. Ik zag een fijn/iel
mannetje van ongeveer 20 tot 25 jaar oud die uitstapte en ging tanken. Ik zag dat hij
de motor van de auto aan had laten staan. Ik zag dat de jongen na het tanken zijn bovenlichaam in de auto deed. Toen zag ik dat ze heel snel weg gingen. Ik heb wel een foto gemaakt van de bon. Hierop is te zien dat er een bedrag van € 54,88 is getankt om 19:37 uur op 4 oktober 2019 bij pomp 3.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 7 oktober 2019, opgenomen op pagina 85 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] :
[verdachte] heeft getankt zonder te betalen in Groningen. Ergens richting Leek.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 oktober 2019, opgenomen op pagina 129 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 2] :
Het klopt dat [verdachte] heeft getankt zonder te betalen. Wij zaten in die auto. [verdachte] zegt tegen ons: 'Kijk even omlaag dus ik zette gelijk mijn capuchon op.' Hij ging snel tanken en vervolgens is hij snel weggereden. [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en ik zaten in de auto.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 23 oktober 2019, opgenomen op pagina 255 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[getuige 1] (O: opmerking verbalisant en A: antwoord [getuige 1] ):
Toen zijn we de snelweg op gegaan, toen was de tank leeg gegaan. Toen was [verdachte] gaan tanken. Dat was wel vlakbij Leek. Toen zijn we weggegaan zonder te betalen.
O: Wij tonen verdachte een foto van [bedrijfsnaam 3] in Marum.
A: Ja het lijkt wel precies deze, met dat rood.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van brandstof. De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 primair, 4 en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 4 oktober 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld toebehorende aan [slachtoffer 1] / cafetaria [bedrijfsnaam 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en zijn mededader met elk een mes - zichtbaar en dreigend voor die [slachtoffer 1] aanwezig - die cafetaria zijn binnen gegaan en aan die [slachtoffer 1] hebben toegevoegd 'geld geld geld';
2. primair
hij op 6 oktober 2019 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen
wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorend aan [bedrijfsnaam 2] , elk met een mes die cafetaria zijn binnengegaan en hebben geroepen 'kassa, kassa, kassa', terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij in de periode van 23 september 2019 tot en met 6 oktober 2019 in Nederland een personenauto (Seat Ibiza) en kentekenplaten heeft verworven, voorhanden gehad en van een personenauto (Seat Ibiza) en kentekenplaten gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
5.
hij op 4 oktober 2019 te Marum met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen diesel toebehorende aan [bedrijfsnaam 3] .
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. primair poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
4. witwassen;
5. diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake de door haar bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 340 dagen met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van
de onvoorwaardelijke maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
(hierna: PIJ-maatregel) gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen zoals geadviseerd in het multidisciplinair rapport van 21 juli 2020. De raadsvrouw heeft betoogd dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria voor de oplegging van de PIJ-maatregel nu de maatregel niet in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Daarnaast is de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen niet (meer) in het gedrang nu de verslavingsdrang van verdachte is weggevallen. Tot slot is de oplegging van de PIJ-maatregel disproportioneel gezien de ernst van de feiten die kunnen worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting de hierna te noemen rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan verschillende ernstige strafbare feiten. Op 4 oktober 2019 heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] cafetaria [bedrijfsnaam 1] overvallen. Zij zijn vermomd en gewapend met messen de cafetaria binnengegaan waar ze aangever Ha hebben gedwongen tot afgifte van geld.
Op 6 oktober 2019 heeft verdachte zich samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Verdachte en de medeverdachten hebben doelbewust naar een geschikte cafetaria gezocht om de overval te plegen omdat ze snel geld wilden verdienen. In eerste instantie hadden zij een andere cafetaria op het oog maar daar bleek het te druk te zijn. Toen ze verder reden, zagen ze dat [bedrijfsnaam 2] nog geopend was en dat er één persoon achter de balie stond. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn toen vermomd en gewapend met messen naar binnen gegaan waar ze beiden 'kassa' hebben geroepen. Aangever is hierop meteen naar de achterzijde van het pand gerend waarna [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn weggegaan en zij in de auto van verdachte zijn gestapt. Dergelijke feiten hebben een grote impact op de slachtoffers. Verdachte heeft hier geen moment bij stilgestaan omdat hij zich enkel door eigen financieel gewin heeft laten leiden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een personenauto en kentekenplaten. Dergelijke feiten hebben een ontwrichtende werking op de integriteit van het financieel en economisch verkeer. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van brandstof. Door op een dergelijke manier te handelen, heeft verdachte geen respect getoond voor de eigendommen van een ander.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke geweldsdelicten. Verdachte bevond zich ten tijde van de bewezen verklaarde feiten in een proeftijd.
Tijdens de zitting van 14 februari 2020 heeft de rechtbank het onderzoek geschorst. De rechtbank achtte zich op grond van de adviezen van de deskundigen (te weten een psychologisch Pro Justitia rapport van 30 januari 2020 en een reclasseringsadvies van
11 februari 2020) onvoldoende geïnformeerd en niet in staat een verantwoorde beslissing te nemen over de afdoening van de zaak. De vraag of verdachte wel of niet zou moeten worden berecht op basis van het jeugdrecht speelde daarbij een grote rol. Verdachte is op bevel van de rechtbank ter observatie opgenomen voor het doen opmaken van een multidisciplinaire rapportage. In dat kader is verdachte geobserveerd in Forensisch Centrum Teylingreind.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages die in het kader van de persoonlijke omstandigheden zijn opgemaakt:
- een klinisch multidisciplinair onderzoek Pro Justitia Observatieafdeling Teylingereind van 21 juli 2020 opgemaakt door
A.J. van den Dorpel, GZ-psycholoog en J. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater;
- het briefrapport van Jeugdbescherming Noord van 25 augustus 2020 opgemaakt door
[naam 2] .
De psycholoog en de psychiater hebben vastgesteld dat er bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale kenmerken. Tevens is er sprake van een stoornis in alcoholgebruik, cannabisgebruik en in het gebruik van stimulantia. De normoverschrijdende gedragsstoornis en de bedreigde persoonsontwikkeling met antisociale kenmerken, waarbij de ADHD gedeeltelijk in remissie was, waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten en hebben de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte beïnvloed. De twee overvallen op de cafetaria's en de diefstal van de brandstof hebben plaatsgevonden nadat verdachte naar Nederland was teruggekomen. Het is voorstelbaar dat hij deze feiten zou hebben gepleegd om geld te verkrijgen omdat hij in die periode geen geld en onderdak had, onder grote situatieve druk leefde en zijn ouders niet om hulp durfde of wilde vragen. Daarnaast was hij uit scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling niet in staat om op de situatie te reflecteren, had hij beperkte oplossingsvaardigheden tot zijn beschikking en had hij vermoedelijk ook behoefte aan middelen om zich staande te houden. Hij heeft toen, vanuit een hem bekend patroon, aansluiting gezocht bij antisociale jongens die hij al kende om geld te kunnen verwerven om te overleven en zich te voorzien in zelfmedicatie. Hij werd daarbij niet geremd door een adequaat ontwikkeld empathisch vermogen en geweten. Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen omdat zij eveneens verklaarbaar zijn vanuit de vastgestelde psychopathologie, waarbij zijn belangrijkste copingsmechanisme is zich onttrekken aan toezicht en begeleiding als die hem niet bevalt. Hij heeft geen adequate coping tot zijn beschikking om met dergelijke situaties om te gaan.
Op grond van het klinisch onderzoek en de beschreven pathologie wordt de kans op herhaling van toekomstig gewelddadig gedrag, zonder verdere interventies en duidelijk kader, voor de korte en lange termijn als hoog beschouwd. Op grond van de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht hebben de deskundigen geconcludeerd dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast. Hoewel er bij verdachte sprake is van ernstige psychopathologie gepaard gaande met ernstig disfunctioneren op meerdere levensgebieden, is verdachte nog leerbaar en wordt ingeschat dat hij nog ontwikkelingsmogelijkheden heeft en kan profiteren van een behandeling. Verdachte is echter niet intrinsiek gemotiveerd voor behandeling en gesteld op zijn vrijheid. Bovendien heeft hij zich eerder meerdere malen onttrokken aan behandeling in (gesloten) jeugdzorg. Gezien het patroon waarbij verdachte zich onttrekt aan begeleiding en/of behandeling, is de kans zeer groot dat verdachte zich aan een voorwaardelijk kader zal onttrekken. Op grond van deze overwegingen en de geconstateerde problematiek is een langdurige behandeling in een gesloten inrichting geïndiceerd. Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusie ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid over, maakt die tot de hare en verklaart verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het briefrapport van de jeugdreclassering van 25 augustus 2020 waarin de jeugdreclassering zich heeft aangesloten bij het advies zoals opgenomen in het multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 21 juli 2020.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de feiten was verdachte 18 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 21 juli 2020 waaruit volgt dat de deskundigen toepassing van het jeugdstrafrecht hebben geadviseerd. Zo heeft verdachte onvoldoende handelingsvaardigheden en wordt de noodzaak van een pedagogische aanpak aanwezig geacht gezien zijn ontwikkelingsachterstand. Daarbij is dan wel een sterk gestructureerde setting nodig met een groepsgericht leefklimaat, aldus de deskundigen die de rechtbank volgt. De belangrijkste overweging voor de toepassing van het jeugdstrafrecht is dat verdachte een achterlopende sociaal-emotionele ontwikkeling heeft. Hij gedraagt zich behalve op het gebied van eerdere drugshandel - waarover verdachte tegen de deskundigen en ter zitting bij herhaling uitvoerig over vertelde - nog niet als een volwassene, waardoor de deskundigen van mening zijn dat er nog groei mogelijk is.
Verdachte maakte op de deskundige die hem eerder onderzocht een verharde indruk. Die indruk leek hij ter zitting van 14 februari 2020 te bevestigen. De deskundigen die het laatste rapport hebben opgesteld, na een observatie, menen dat hij "nog geen volledig verharde indruk" maakt. Hij zou nog leerbaar zijn. De rechtbank zal de deskundigen op dit punt volgen.
Gelet op voornoemd rapport en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken omtrent verdachte, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
Jeugddetentie
Gelet op de ernst van de feiten zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen. Hoewel de aard, de ernst en het aantal bewezenverklaarde feiten in beginsel een forse jeugddetentie rechtvaardigen, acht de rechtbank het - gelet op de oplegging van de hierna te noemen maatregel - van belang dat verdachte zo spoedig mogelijk
start met de behandeling. De rechtbank zal daarom aan verdachte een jeugddetentie opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest met aftrek.
Maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen
De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten onder andere misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van het multidisciplinaire rapport en het briefrapport van de jeugdreclassering is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen nu de kans op recidive zeer hoog wordt ingeschat. Bovendien is deze maatregel naar het oordeel van de rechtbank in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. Dat verdachte daar anders over denkt maakt dat niet anders. Er is bij verdachte sprake van ernstige psychopathologie gepaard gaande met ernstig disfunctioneren op meerdere levensgebieden. Verdachte is nog leerbaar en heeft ontwikkelingsmogelijkheden waardoor hij kan profiteren van behandeling.
Verdachte is echter niet intrinsiek gemotiveerd voor behandeling en hij heeft zich in het verleden meermalen onttrokken aan begeleiding en behandeling. Zo is verdachte diverse keren uit het Poortje ontsnapt om daar met drug weer terug te keren. De aanloop van de serie feiten die hiervoor werd besproken ligt erin dat verdachte in het kader van een traject naar Frankrijk was om daar vervolgens met medeneming van de auto van degene waar hij verbleef naar Nederland af te reizen zonder iemand daarvan op de hoogte te stellen. Verdachte was als vermist opgegeven. Dat verdachte in Groningen verbleef bleek pas toen hij werd aangehouden. Verdachte hield zich niet aan regels, afspraken en voorwaarden. Dat hij dat nu wel zou doen omdat hij - stelt hij - nu geen middelen meer zou gebruiken komt de rechtbank weinig aannemelijk voor. Daarmee komen opties als een voorwaardelijke PIJ of een deels voorwaardelijke jeugddetentie niet meer in aanmerking.
Gelet op de ernst van de begane feiten, de ernst van verdachtes problematiek en voornoemde adviezen acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk en zal deze dan ook opleggen.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag van € 10,50 en de bivakmuts verbeurd dienen te worden verklaard. Het mes dient onttrokken te worden aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het geldbedrag en het mes moeten worden teruggegeven aan verdachte. De bivakmuts behoort niet aan verdachte toe.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van € 10,50
- de bivakmuts vatbaar voor verbeurdverklaring nu deze door middel van het strafbare feit zijn verkregen en deze toebehoren aan verdachte.
De rechtbank acht het aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerp, te weten
een mes, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk vonnis van 29 maart 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 april 2019. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de vordering van 11 februari 2020 moet worden afgewezen nu zij naast een jeugddetentie oplegging van de PIJ-maatregel heeft geëist.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Nu veroordeelde het onder 1, 2 primair, 4 en 5 bewezenverklaarde heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de vordering in beginsel worden toegewezen. Gelet echter op de aard van de maatregel die zal worden opgelegd en de wenselijkheid dat met de uitvoering ervan zo spoedig mogelijk een begin zal worden gemaakt, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 45, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 310, 317 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde.
Verklaart het onder 1, 2 primair, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

een jeugddetentie voor de duur van 341 dagen

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen:

- geldbedrag van € 10,50;
- een bivakmuts (zwart)

Verklaart onttrokken aan het verkeer

- een mes (groen).

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/257761-18:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 29 maart 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen , voorzitter, tevens kinderrechter.
mr. J. van Bruggen en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 september 2020.