ECLI:NL:RBNNE:2020:3134

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2020
Publicatiedatum
14 september 2020
Zaaknummer
8487480 AR VERZ 20-33
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Acanthis en [gedaagde]. Acanthis, de verzoekende partij, heeft aangevoerd dat de arbeidsverhouding met [gedaagde] zodanig verstoord is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer mogelijk is. Dit zou onder andere het gevolg zijn van een beëindiging van een coachingstraject door [gedaagde], wat volgens Acanthis als ernstig verwijtbaar handelen wordt beschouwd. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de verstoring van de arbeidsrelatie niet voldoende is aangetoond en dat Acanthis niet heeft voldaan aan haar verplichtingen als werkgever, zoals het bieden van ondersteuning en begeleiding aan [gedaagde]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verstoorde arbeidsverhouding niet enkel te wijten is aan [gedaagde] en dat Acanthis onvoldoende inspanningen heeft geleverd om de situatie te verbeteren. De rechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en Acanthis veroordeeld om te bevorderen dat [gedaagde] haar werkzaamheden kan hervatten. Tevens zijn de proceskosten voor rekening van Acanthis gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 8487480 AR VERZ 20-33
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:681 BW d.d. 14 september 2020
DE STICHTING VRIJWILLIGERS TERMINALE ZORG DRENTHE (VTZD),
gevestigd en kantoorhoudende te Grolloo,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats]
verwerende partij,
gemachtigde: mr. T. Bouwman - Huisman.
Partijen zullen hierna Acanthis en [gedaagde] worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Acanthis heeft een verzoekschrift met producties ex artikel 7:671b BW ingediend, ingekomen ter griffie op 30 april 2020, met het verzoek de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding (artikel 7:669 lid 3 sub g BW). [gedaagde] heeft op 3 augustus 2020 een verweerschrift met producties ingediend.
1.2.
Op 10 augustus 2020 heeft een zitting plaatsgevonden. De gemachtigde van Acanthis heeft pleitaantekeningen overgelegd en de griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen voor het overige ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
Acanthis biedt zorgondersteuning voor mensen in de laatste levensfase, welke ondersteuning wordt verleend door 250 vrijwilligers. Deze vrijwilligers worden aangestuurd door acht coördinatoren in loondienst, die onder leiding staan van de algemeen manager, [naam 1] (hierna te noemen: [naam 1] ).
2.2.
[gedaagde] , geboren [geboortedatum] 1965, is op [datum indiensttreding] in dienst getreden bij Acanthis in de functie van thuiscoördinator voor zes uur per week. Per 1 april 2016 heeft zij haar werkzaamheden uitgebreid met de functie van coördinator in het hospice in Meppel.
Deze laatste (duo)functie oefende zij samen met een collega, [naam 2] (hierna te noemen: [naam 2] ) uit. Laatstelijk werkte [gedaagde] in totaal 25,5 uur per week tegen een salaris van € 2.485,97 bruto per maand.
2.3.
In opdracht van [naam 1] wordt op 30 augustus 2018 een coachingstraject voor [gedaagde] en [naam 2] opgestart. In het Conflict Coaching Plan van Aanpak dat door de coach van Reflect Coaching is opgesteld staat onder meer:
"(…)
Aanleiding
Het organisatiebelang van het hospice Meppel wordt door de verstoorde relatie tussen twee medewerkers geschaad. Beide medewerkers hebben last van het conflict. De medewerkers zijn verantwoordelijk om de ontstane situatie op te lossen, de insteek is gezamenlijk oplossingen te vinden.
(…)
Afspraken van de coaching
De medewerkers stemmen er samen mee in dat ze vrijwillig een coachingstraject starten. Dit betekent niet dat het traject vrijblijvend is. (…)".
2.4.
Op 9 november 2018 hebben [gedaagde] en [naam 1] een gesprek gehad, omdat na een themamiddag voor coördinatoren zowel [gedaagde] en [naam 2] in tranen zijn weggelopen. Van dit gesprek is een verslag gemaakt. Daarin is onder meer opgenomen:
"(…) [naam 1] legt uit dat als blijkt dat het coaching traject niet tot een samenwerking leidt, zij andere beslissingen zal moeten nemen. het traject is niet vrijblijvend. Als in het traject blijkt dat er belemmerende factoren zijn om verder te komen, dan zullen die eerst opgelost dienen te worden. (…)".
2.5.
De voorzitter van het bestuur van Acanthis, [naam 3] , (hierna te noemen: [naam 3] ) heeft in november 2018 een gesprek met [gedaagde] over de voortgang in het hospice in Meppel. Op 23 januari 2019 heeft een tweede gesprek plaats gehad.
2.6.
Op 30 januari 2019 heeft het laatste coaching gesprek plaatsgevonden.
2.7.
Op 11 februari 2019 heeft [naam 3] [gedaagde] bij aangetekend schrijven bericht dat zij met ingang van 15 februari 2019 vrij is gesteld van haar werkzaamheden vanwege - kort gezegd - de onwerkbare situatie in het hospice, omdat de samenwerking tussen [naam 2] en [gedaagde] niet goed gaat, de eenzijdige beëindiging door [gedaagde] van het coachingstraject en het feit dat [gedaagde] haar zienswijze hieromtrent niet wil herzien. Voorts is aangegeven dat men wil komen tot een vaststellingsovereenkomst en een beëindiging van het dienstverband.
2.8.
[gedaagde] heeft [naam 1] op 14 februari 2019 onder meer bericht dat zij niet akkoord is met deze op non-actiefstelling.
2.9.
Op 21 februari 2019 heeft [gedaagde] een e-mail aan [naam 3] gestuurd, waarin zij onder meer heeft aangegeven dat zij het coachingstraject niet eenzijdig heeft beëindigd, maar na overleg met hem. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij - al dan niet onder leiding van een mediator - met hem, [naam 1] en zo nodig met andere betrokkenen in gesprek wil over de ontstane situatie, met als doel misverstanden uit de weg te ruimen en alsnog te komen tot een voor alle partijen goede en snelle hervatting van het werk. Ook heeft zij aangegeven bereid te zijn, wanneer hij dat nodig vindt de coaching weer op te pakken en af te ronden.
2.10.
Op 7 maart 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden met onder meer [gedaagde] , [naam 1] en een bestuurslid van Acanthis. [gedaagde] krijgt twee opties voorgelegd, namelijk een vaststellingsovereenkomst met een transitievergoeding of het door haar opstellen van een verbeterprogramma, waarbij ze mag aangeven wie en wat zij nodig heeft om dit programma op te stellen. Uiterlijk 21 maart 2019 moet [gedaagde] laten weten welke keuze zij heeft gemaakt. Zij krijgt maximaal vier weken de tijd voor het uitwerken van het programma.
Dit verbeterprogramma, dat concreet en meetbaar moet zijn, moet in ieder geval de volgende onderdelen bevatten:
"(…)
  • omgaan en accepteren van leiding door je leidinggevende
  • samenwerken en collegiaal gedrag
  • reflecteren op eigen handelen
  • professioneel handelen. (…)".
Het plan moet worden goedgekeurd door het bestuur van Acanthis en [naam 1] en [gedaagde] krijgt na goedkeuring tot 1 september 2019 de tijd om aan dit programma te werken.
2.11.
[gedaagde] heeft, nadat zij op 29 maart 2019 [naam 1] om verduidelijking van de vier onderdelen heeft gevraagd en om 1 april om inzage in haar personeelsdossier en een gesprek met [naam 1] , op 18 april 2019 het door haar opgestelde verbeterplan ingediend, welk plan op de bestuursvergadering van 29 april 2019 is besproken.
2.12.
Op 1 mei 2019 is [gedaagde] - kort gezegd - schriftelijk meegedeeld dat het bestuur en [naam 1] tot de conclusie zijn gekomen dat het verbeterplan van [gedaagde] niet voldoet en dat het bestuur geen ander mogelijkheid ziet om tot een afscheid te komen. [gedaagde] heeft bij e-mail van 2 mei 2019 laten weten dat zij hier op terug komt.
2.13.
[gedaagde] heeft zich op 7 mei 2019 ziek gemeld. Zij is op 13 mei 2019 gezien door de bedrijfsarts van ZorgvandeZaak. Geadviseerd wordt een time-out van twee weken te nemen en daarna een driegesprek te houden.
2.14.
In reactie op de e-mail van [gedaagde] van 21 mei 2019, dat zij bij haar huisarts is geweest en haar huisarts haar niet in staat acht tot werken, en dat zij zich nogmaals ziek meldt, geeft [naam 1] op 22 mei 2019 aan dat zij geen reden ziet om [gedaagde] ziek te melden, nu de bedrijfsarts heeft geconstateerd dat sprake is van een arbeidsconflict.
2.15.
De bedrijfsarts heeft [gedaagde] op het spreekuur van 5 juni 2019 gezien. Het oordeel van de bedrijfsarts is dat de klachten van [gedaagde] deels vallen aan te merken als ziekte of gebrek welke leiden tot medische beperkingen en dat daarnaast sprake is van een arbeidsconflict.
2.16.
Op 25 juli 2019 wordt het definitieve Plan van aanpak, in het kader van de Wet Poortwachter, aan [gedaagde] toegezonden. In dit rapport is als einddoel van de re-integratie opgenomen, dat werknemer in de oude functie gaat werken.
2.17.
De medio september 2019 opgestarte mediation is op 22 oktober 2019 door de mediator gestopt.
2.18.
Naar aanleiding van haar bezoek aan de bedrijfsarts op 28 oktober 2019 adviseert de bedrijfsarts [gedaagde] te laten starten met 3 uur per week in aangepast werk.
2.19.
[gedaagde] heeft per e-mail van 31 oktober 2019 aan onder meer [naam 1] en [naam 3] een re-integratievoorstel gedaan, naar aanleiding van het bericht dat haar collega, [naam 2] , op 3 oktober 2020 met pensioen gaat, inhoudende dat zij per oktober 2020 of zoveel eerder als mogelijk terug keert in haar eigen functie. Voorts bericht zij dat zij op meerdere punten werkt aan herstel van haar gezondheid en dat zij zich daarnaast wil inzetten voor een opnieuw goede werkrelatie met [naam 1] .
2.20.
Op 21 november 2019 heeft [naam 1] [gedaagde] bericht dat, nu de verstoorde arbeidsverhouding ook na mediation niet tot een oplossing in de zin van een werkbare situatie heeft geleid, re-integratie in het tweede spoor moeten gaan plaatsvinden. In reactie daarop laat [gedaagde] op 29 november 2019 schriftelijk weten dat zij zich hierin niet kan vinden.
2.21.
[naam 1] deelt [gedaagde] op 5 december 2019 schriftelijk mee dat zij van mening is dat re-integratie buiten de organisatie aan de orde is en dat, nu [gedaagde] die mening niet deelt, UVW om een second opinion zal worden gevraagd. Acanthis heeft op 16 december 2019 een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd over de arbeids(on)geschiktheid van [gedaagde] . UWV heeft Acanthis op 31 januari 2020 bericht dat zij dit oordeel niet kan geven, omdat geen aanvullende medische informatie van de bedrijfsarts is ontvangen.
2.22.
Acanthis heeft ondertussen voor de re-integratieondersteuning van [gedaagde] re-integratiebureau [naam 4] ingeschakeld. Partijen discussiëren vervolgens over de vraag of [gedaagde] moet meewerken aan het maken van een afspraak met dit bureau. Acanthis dreigt vervolgens met een loonstop als [gedaagde] niet binnen drie dagen een afspraak maakt.
2.23.
Acanthis bericht [gedaagde] op 14 januari 2020 dat de reeds doorgegeven loonstop zal worden geannuleerd en dat verwacht wordt dat de re-integratieverplichtingen nu zullen worden nagekomen.
2.24.
In reactie op de e-mail van [gedaagde] van 21 januari 2020, waarbij zij aangeeft dat het vertrek van [naam 2] per 1 mei 2020 een mogelijke barrière voor haar terugkeer wegneemt, heeft [naam 1] op 29 januari 2020 schriftelijk bericht dat deze visie niet wordt gedeeld, omdat het probleem breder ligt dan alleen een verstoorde verhouding met [naam 2] , omdat ook vrijwilligers en [naam 1] grote moeite hebben met de wijze waarop [gedaagde] zich opstelt.
2.25.
[naam 1] bevestigt op 31 januari 2020 naar aanleiding van de brief van 29 januari 2020 van [gedaagde] , waarin zij haar mogelijkheden tot re-integratie verwoord, schriftelijk dat er geen mogelijkheden zijn voor re-integratie in 1e spoor vanwege de onherstelbaar verstoorde verhouding. [gedaagde] heeft hier op 6 februari 2020 uitgebreid schriftelijk op gereageerd.
2.26.
Op 17 maart 2020 heeft een arbeidsdeskundige van het UWV een arbeidsdeskundigenrapport opgesteld naar aanleiding van de vraag van [gedaagde] of de re-integratie inspanningen van Acanthis voldoende zijn. Het deskundigenoordeel heeft zich gericht op de periode 7 mei 2019 tot 17 februari 2020. Arbeidsdeskundige is van oordeel dat re-integratie inspanningen onvoldoende zijn en dat adviezen van de bedrijfsarts om [gedaagde] gefaseerd in aangepast werk te laten hervatten niet zijn opgevolgd. Opgemerkt is nog dat de invloed die het arbeidsconflict heeft op de re-integratie buiten het beoordelingskader van de Wet Verbetering Poortwachter valt.
In het rapport is onder de visie van de werkgever onder meer aangegeven:
"(…) Desgevraagd geeft de werkgever aan dat er geen documenten zijn waarin vastgelegd is dat de werknemer disfunctioneert. "Daar zijn wij de organisatie niet naar", zo stelt zij. Werkgever is van mening dat werknemer onvoldoende coachbaar is om de re-integratie naar het eigen werk met vertrouwen vorm te geven. (…)".
2.27.
[gedaagde] heeft op 25 juni 2020 de bedrijfsarts bezocht, die vervolgens een tussentijdse evaluatie heeft opgesteld. Daarin is met betrekking tot de huidige stand van zaken opgenomen, dat de situatie bij werknemer nog is als voorheen, dat zij benutbare mogelijkheden heeft voor aangepast werk, maar dat deze tot op heden niet worden benut en dat er niet medische problemen zijn die de re-integratie belemmeren.
In de tussentijdse evaluatie is onder "Advies" onder meer opgenomen:
"(…) In verband met het niet inzetten van de benutbare mogelijkheden in spoor 1 is het moeilijk om te toetsen wat de daadwerkelijke belastbaarheid van werknemer voor inzetbaar in werk is.
Advies is dan ook conform eerder om met 12 uur /week in eigen of aangepast taken te hervatten en werkbelasting tijdscontingent op te bouwen (advies voor uren opbouw: per 2 weken met 2 uur/week uitbreiden)
(…)".

3.Het verzoek

3.1.
Acanthis heeft verzocht bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een dag vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld,
II. alsdan de tussen Acanthis en [gedaagde] bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde grond(en),
III. primair, bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van Acanthis en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [gedaagde] ,
subsidiair, bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking,
IV. primair, te bepalen dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding,
subsidiair, aan [gedaagde] een transitievergoeding toe te kennen ten bedrage van
€ 4.900,00 bruto,
V. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, het salaris van gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Acanthis heeft - samengevat - aan de verzoeken ten grondslag gelegd dat zij zich geconfronteerd ziet met een werknemer met wie de arbeidsverhouding zodanig is verstoord dat van Acanthis niet kan worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst voortzet. Het gaat daarbij om een verstoorde verhouding met haar directe collega, haar leidinggevende en met een aantal vrijwilligers. Acanthis stelt dat [gedaagde] heeft erkend dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie met haar leidinggevende. Voorts is gesteld dat Acanthis zich heeft ingespannen om met [gedaagde] tot werkbare verhoudingen te komen, desondanks blijft er sprake van een structureel onwerkbare verhouding.
3.3.
In dat verband is opgemerkt dat Acanthis, nadat ze eerst gesprekken heeft gevoerd met [gedaagde] , haar in de gelegenheid heeft gesteld zich te laten coachen, welke coaching zij zonder overleg en zonder medeweten van de werkgever heeft beëindigd en dat zij niet was bereid deze coaching te hervatten. Acanthis heeft [gedaagde] vervolgens de keuze gegeven om in overleg de arbeidsovereenkomst te beëindigen of een verbeterplan op te stellen. [gedaagde] heeft zich ziek gemeld, nadat zij het bericht heeft gekregen dat het door haar opgestelde verbeterplan geen soelaas biedt voor een verbetering van de samenwerking. Voorts is gesteld dat ook de mediation, die door de Arboarts is geadviseerd, is mislukt. Ook is gesteld dat [gedaagde] eerst, nadat is gedreigd is met een loonstop, vertraagd heeft meegewerkt aan re-integratie in het 2e spoor.
Acanthis stelt primair dat [gedaagde] geen transitievergoeding toekomt, nu zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door (zonder enig overleg) de coaching gericht op de oplossing van de onwerkbare situatie te verbeteren, is gestopt, en subsidiair dat haar een vergoeding toekomt van € 4.900,00 bruto. Met betrekking tot het opzegverbod is gesteld dat [gedaagde] op dit moment (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is en dat zij naar verwachting per 10 juni 2020 is hersteld.

4.Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft een verweerschrift met ingediend, daarbij is verzocht bij beschikking, voor zover uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wijzen;
II. Acanthis te veroordelen tot re-integratie van [gedaagde] ;
subsidiair:
III. indien de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden het volgende vast te stellen:
a. Het dienstverband te ontbinden, nadat [gedaagde] volledig is hersteld;
b. Rekening houdend met de opzegtermijn van 2 maanden;
c. [gedaagde] een transitievergoeding toe te kennen van € 5.880,46 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag,
d. [gedaagde] naast een transitievergoeding, ook een billijke vergoeding toe te wijzen van € 20.000,00 bruto, dan wel een door de kantonrechter te bepalen bedrag, voor het feit dat Acanthis haar in deze positie heeft gebracht en ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zoals in het verweerschrift nadrukkelijk is toegelicht,
e. Waarbij een normale eindafrekening wordt opgemaakt.
primair en subsidiair:
IV. Acanthis te veroordelen tot betaling aan [gedaagde] van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de onder III genoemde vergoedingen tot aan de dag der algehele voldoening;
V. Acanthis te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris van de adviseur en gemachtigde daaronder begrepen.
4.2.
[gedaagde] betwist nadrukkelijk dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding.
[gedaagde] voert aan dat haar leidinggevende sinds haar indiensttreding geen aanleiding heeft gezien tot het voeren van een functioneringsgesprek en dat er geen onderbouwing is voor de stelling dat [gedaagde] niet functioneerde. Voorts is aangevoerd dat het coachingstraject vrijwillig was en dat dit enkel tot doel had de samenwerking tussen [gedaagde] en haar naaste collega te verbeteren en niet, zoals gesteld, de wijze van functioneren van [gedaagde] te verbeteren. Ook is aangevoerd dat [gedaagde] na overleg met de voorzitter van Acanthis gestopt is met het coachingstraject en dat de voorzitter haar leidinggevende hiervan op de hoogte zou brengen en dat toen zij er achter was gekomen dat dit niet was gebeurd, zij direct contact met haar leidinggevende opgenomen om het misverstand uit de weg te helpen, maar zij is daarop binnen een week vrijgesteld van haar werkzaamheden. [gedaagde] meent dat Acanthis zonder nadere onderbouwing het door haar opgestelde verbeterplan heeft afgewezen. [gedaagde] betwist dat zij pas, zoals gesteld, na het mediationtraject medisch arbeidsongeschikt is geworden. Zij voert verder aan dat Acanthis niet heeft gereageerd op haar verzoeken tot re-integratie. [gedaagde] wijst er op dat de deskundige van het UVW heeft aangegeven dat Acanthis zelf onvoldoende inspanningen heeft geleverd om [gedaagde] te laten re-integreren. [gedaagde] is van mening dat niet zij, maar Acanthis, een structureel onwerkbare verhouding heeft willen creëren. [gedaagde] verzoekt het ontbindingsverzoek af te wijzen en Acanthis te veroordelen tot een spoedige medewerking tot re-integratie van [gedaagde] in haar eigen werk volgens het opbouwschema en de werkadviezen van de bedrijfsarts. Indien en voor zover er een grond zou zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt [gedaagde] om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding en licht dit nader toe.
4.3.
Op de (overige) stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
5.2.
De kantonrechter neemt tot uitgangspunt dat in zaken die voortvloeien uit de Wet werk en zekerheid (Wwz) en de Wet arbeidsmarkt in Balans (WAB), zoals deze zaak, het bewijsrecht in beginsel van toepassing is, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet.
5.3.
Met betrekking tot het opzegverbod wordt overwogen dat [gedaagde] op dit moment nog niet volledig arbeidsgeschikt is verklaard. Dit betekent dat het opzegverbod aan een ontbinding in de weg staat, indien de kantonrechter tot het oordeel komt dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden, tenzij de arbeidsongeschiktheid geen verband houdt met de gronden die voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zijn aangevoerd. Hierna zal de kantonrechter ingaan op de stellingen die partijen daaromtrent naar voren hebben gebracht.
5.4.
De kantonrechter stelt bij die beoordeling voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling).
5.5.
Acanthis voert aan dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in het feit dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding tussen Acanthis en [gedaagde] dat van Acanthis in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren (artikel 7:671b BW jo. artikel 6:669 lid 1 en 3 sub g BW). [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter overweegt als volgt.
5.6.
Als uitgangspunt wordt genomen dat uit artikel 7:669 lid 3 sub g BW volgt dat van een redelijke grond voor een ontbinding slechts sprake kan zijn indien een verstoorde arbeidsverhouding zodanig is dat van een werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of op deze grond tot een de ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient te worden gekomen is van belang aan wie de verstoring van de arbeidsverhouding daadwerkelijk te wijten is.
5.7.
De kantonrechter overweegt dat Acanthis heeft verzuimd voldoende duidelijk maken op welke wijze de arbeidsrelatie met [gedaagde] is verstoord. In dit verband wordt het navolgende overwogen. Op basis van het Plan van Aanpak dat door de coach van Reflect Coaching is opgesteld, kan worden vastgesteld dat zowel [gedaagde] als haar collega, [naam 2] , er mee hebben ingestemd dat zij op vrijwillige basis deelnamen aan een coachingstraject. Deze coaching zag, blijkens genoemd Plan van Aanpak, met name op de verbetering van de relatie tussen [gedaagde] en [naam 2] , die inmiddels niet meer bij Acanthis werkzaam is. Niet kan worden ingezien waarom het beëindigen van een vrijwillig coachingstraject tot een verstoring van de relatie tussen Acanthis en [gedaagde] zou moeten leiden. Anders dan Acanthis zich op het standpunt stelt, brengt de kwalificatie dat zo'n traject niet vrijblijvend is, niet met zich mee dat de beëindiging ervan vervolgens als verwijtbaar handelen van [gedaagde] kan worden aangemerkt. Er kunnen immers vele redenen zijn waarom een coachingstraject wordt beëindigd. Dat zo'n traject niet vrijblijvend is ziet vooral op de inspanningsplicht die van de deelnemers aan dat traject wordt gevraagd, maar dat zegt niets over het resultaat dat - in de ogen van Acanthis - diende te worden bereikt. Van Acanthis mocht worden verwacht met [gedaagde] in gesprek te gaan om te bezien welke andere mogelijkheden zouden kunnen benut om de spanningen tussen [gedaagde] en [naam 2] te normaliseren.
5.8.
Tussen partijen is in geschil of vervolgens sprake is van een eenzijdige beslissing van [gedaagde] om te stoppen met het coachingstraject. Dit is echter niet van doorslaggevend belang voor de beoordeling. Die beslissing, en het feit dat [naam 1] door [gedaagde] hiervan niet direct in kennis is gesteld, heeft voor Acanthis kennelijk de aanleiding gevormd om [gedaagde] vrij te stellen van haar werkzaamheden, omdat sprake zou zijn van een onwerkbare situatie. [gedaagde] is daarna nog wel in de gelegenheid gesteld om via een verbeterprogramma, dat volgens Acanthis concreet en meetbaar dient te zijn, terug te keren in haar functie, maar in dit verband is niet duidelijk gemaakt waar het van [gedaagde] gevraagde verbeterplan precies op zag. Haar functioneren als zodanig stond tussen partijen immers niet ter discussie, althans heeft Acanthis zich nooit ingespannen om met [gedaagde] functionerings- of beoordelingsgesprekken te voeren en naar aanleiding daarvan afspraken met [gedaagde] te maken, indien haar functioneren daar aanleiding toe zou hebben gegeven. Voor zover dat verbeterplan bedoeld was om de relatie met [naam 2] te verbeteren, had het op de weg van Acanthis gelegen om ook van [naam 2] een verbeterplan te vragen. Niet is immers gesteld of gebleken dat de verstoring in de arbeidsrelatie tussen [gedaagde] en [naam 2] eenzijdig te wijten was aan [gedaagde] .
Het is nota bene [gedaagde] zelf, die Acanthis er van in kennis heeft gesteld dat zij problemen ervoer in de werkrelatie met [naam 2] . Van een zorgvuldig handelend werkgever mag dan verwacht worden onderzoek te doen naar de oorzaak van de ontstane problemen op de werkvloer. Niet is gesteld of gebleken dat Acanthis dat heeft gedaan.
Daarnaast is niet of onvoldoende gebleken dat Acanthis voldoende inspanningen heeft verricht om [gedaagde] te begeleiden bij het opstellen van het door haar geëiste verbeterplan, zoals van een zorgvuldig handelend werkgever mag worden verwacht. Niet is betwist dat [gedaagde] Acanthis heeft gevraagd om de haar genoemde vier verbeterpunten nader te concretiseren, omdat zij - ook niet nadat zij hulp had ingeroepen van derden - niet in staat was om invulling te geven aan deze abstracte punten. De kantonrechter constateert verder dat, nadat [gedaagde] haar verbeterplan had ingediend, [naam 1] en het bestuur van Acanthis direct hebben geconcludeerd, dat het door haar ingediende verbeterplan niet voldeed en dat er geen andere mogelijkheid werd gezien dan afscheid van elkaar te nemen.
5.9.
Daarnaast wordt overwogen dat, het enkele feit dat tussen partijen verschil van mening bestaat over de re-integratie van [gedaagde] geen verstoring van arbeidsverhouding in de zin van artikel 7: 669 lid 3 sub g BW is. In dit verband is van belang dat uit de rapportages van de bedrijfsarts niet, zoals gesteld, blijkt dat de ziekte van [gedaagde] , enkel verband houd met de vermeende verstoorde relatie. Verder kan worden vastgesteld dat Acanthis tijdens de ziekte van [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar verplichtingen als werkgever voortvloeiende uit de Wet Verbetering Poortwachter. De arbeidsdeskundige heeft in het daartoe opgestelde rapport immers aangegeven, dat re-integratieinspanningen van de werkgever onvoldoende zijn en dat adviezen van de bedrijfsarts om [gedaagde] gefaseerd in aangepast het werk te laten hervatten niet zijn opgevolgd. Dat [gedaagde] niet heeft willen meewerken aan re-integratie in het 2e spoor, zoals gesteld, kan, bezien in het licht van het voorgaande, niet als verwijtbaar worden aangemerkt.
Dat de door de bedrijfsarts geadviseerde mediation niet is geslaagd is ook onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een onwerkbare situatie die enkel te wijten is aan de houding van [gedaagde] .
5.10.
Acanthis heeft haar stelling dat sprake is van een onwerkbare situatie met betrekking tot de vrijwilligers die door [gedaagde] worden begeleid niet, althans onvoldoende nader onderbouwd. Dit geldt ook voor de verhouding tussen [naam 1] en [gedaagde] .
Vast staat verder dat de collega [naam 2] , waarmee de samenwerking niet goed verliep, hetgeen aanleiding lijkt te zijn voor het onderhavige arbeidsconflict, - zoals al is overwogen - niet langer werkzaam is bij Acanthis.
5.11.
De kantonrechter concludeert op basis van het bovenstaande dat, tussen partijen inmiddels weliswaar wrijving in de samenwerking ontstaan, maar van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding die een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond rechtvaardigt, is nog geen sprake. Het verzoek van Acanthis zal dan ook worden afgewezen. Dit betekent dat Acanthis zal moeten meewerken aan de re-integratie van [gedaagde] , zoals dit door de bedrijfsarts is voorgesteld. Het verzoek van [gedaagde] daartoe zal worden toegewezen als hierna is bepaald, nu de wijze waarop het verzoek door [gedaagde] is geformuleerd onvoldoende bepaalbaar is.
Proceskosten
5.12.
De proceskosten komen voor rekening van Acanthis, omdat zij ongelijk krijgt. Deze worden tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op:
salaris gemachtigde € 480,00.
6. De beslissing
De kantonrechter:
6.1.
wijst de verzochte ontbinding af;
6.2.
veroordeelt Acanthis om conform de op haar rustende verplichting ex artikel 7:658a BW te bevorderen dat [gedaagde] haar werkzaamheden kan hervatten door haar eigen of passende arbeid te verrichten;
6.3.
veroordeelt Acanthis in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 480,00;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven te Assen door mr. A. van der Meer, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 608/kw