Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. In onderhavige zaak is sprake van eenmaal trappen tegen het hoofd, terwijl aangever zich weerloos op de grond bevond. Onduidelijk is op welke wijze exact en met welke kracht er tegen het hoofd is geschopt. In dit specifieke geval betwijfelt de officier van justitie of vastgesteld kan worden of de kans op de dood aanmerkelijk is te achten. Zij vordert derhalve vrijspraak van de poging tot doodslag.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt. Verdachte heeft verklaard dat hij een vuistslag en een kopstoot heeft gegeven. Uit het forensisch geneeskundig letselverslag blijkt dat het letsel even goed past bij een kopstoot als bij een schop. Voorts blijkt dat het letsel niet potentieel dodelijk was, zodat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Ook kan op basis van datzelfde letselverslag het letsel niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
In het geval de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte wel heeft getrapt tegen het hoofd ontbreekt eveneens de aanmerkelijke kans op de dood nu niet bekend is met welke kracht getrapt zou zijn.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In mijn beleving heb ik die [slachtoffer 1] een vuistslag gegeven en een kopstoot.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 november 2019, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019308021 d.d. 20 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van mishandeling. Op 2 november 2019 was ik in Uithuizen.
We zijn samen naar buiten gegaan en richting de weg gelopen om een taxi te bellen. Dit was omstreeks 03:00 uur. We wilde net bellen voor een taxi. Ik kreeg toen opeens een harde vuistslag van achteren in mijn gezicht. Ik kreeg de vuistslag links in mijn gezicht ter hoogte van mijn oor. Ik voelde pijn en ik was wat gedesoriënteerd en ben ik wat naar links gedraaid. Heel snel daarna kreeg ik weer een vuistslag die nog harder was tegen mijn linkerslaap aan. Ik voelde pijn en kwam uit balans. Hierdoor viel ik languit op de grond. Toen ik op mijn knieën zat had ik mijn rechterarm leunend op de grond en mijn linkerhand plat/steunen op de grond. Ik had mijn hoofd naar beneden gebogen, richting de grond. Ik voelde een schop in mijn gezicht. Ik voelde duidelijk een schoen in mijn gezicht. Ik voelde mijn neus kraken en een hele erge pijn scheut in mijn oog. Ik voelde pijn in mijn hele rechterkant van mijn gezicht, vanaf mijn neus tot aan mijn jukbeen en vanaf boven mijn ogen tot mijn rechter mondhoek. Op de spoedeisende hulp heeft een arts naar mij gekeken en heb ik een CT scan gehad en daar kwam uit dat mijn neus gebroken is en mijn "orbita", bot onder het oogkas, gebroken is. Omdat alles zo erg was opgezwollen ben ik eerst naar de spoedeisende zaal gegaan, ter observatie.
3. Een geneeskundige verklaring, op 16 december 2019 opgemaakt en ondertekend door de eer Beerthuizen, arts, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Uitwendig waargenomen letsel: zwelling gelaat rechts. Bloeduitstorting ter hoogte van oogkas rechts.
Overige van belang zijnde informatie: Letsel van de neus (breuk) en letsel van de oogkas rechts (breuk).
Geschatte duur van de genezing: 6 weken tot 3 maanden
4. Een forensisch geneeskundig letselverslag op 22 april 2020 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
Het rechter bovenooglid is fors gezwollen en paarsblauw verkleurd, waarbij de oogspleet door de zwelling is dichtgedrukt. De neus imponeert iets gezwollen. Er is sprake van een scheefstand van de neus naar links. Ter plekke van de neusgaten en onder de neus is de huid rood verkleurd, passend bij geronnen en deels gestold bloed afkomstig uit de neus. Op een CT-scan van de schedel werd een breuk van het rechter neusbot gezien en een breuk in de onderste oogkas rechts. Uit de verstrekte medische informatie heb ik kunnen opmaken dat de breuk van de neus onder lokale verdoving is gezet.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 november 2019, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik zag dat de jongens op [slachtoffer 1] af gingen waarbij de ene met een houdgreep [slachtoffer 1] vastpakte en de jongen, die eerder binnen [slachtoffer 1] had geduwd, begon [slachtoffer 1] te slaan. Ik zag dat [slachtoffer 1] met de linker vuist op de rechter zijde van zijn gezicht werd geraakt. Ik zag dat [slachtoffer 1] nog steeds op handen en voeten op de weg zat. Ik zag toen dat de jongen die [slachtoffer 1] binnen had omgeduwd hard richting [slachtoffer 1] liep en hem met zijn rechtervoet in het gezicht trapte. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] het uitschreeuwde van de pijn en dat er allemaal bloed was.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 november 2019, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Ik zag mijn zwager op de grond liggen. Ik zag dat hij een schop in zijn gezicht kreeg. Ik zag dat de schop door jongen 1 werd gedaan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft verklaard dat hij in de nacht van 3 november 2019 na afloop van een feest dat hij met een groep vrienden had bezocht, buiten stond te wachten op een taxi. Verder verklaart hij dat hij vervolgens uit het niets wordt aangevallen door verdachte. Daarbij krijgt hij vuistslagen tegen het hoofd waardoor hij op de grond valt en als hij dan overeind probeert te komen krijgt hij nog een schop in zijn gezicht, aldus aangever.
Over het schoppen of trappen verklaart verdachte allesbehalve consistent. Zo komt hij ter terechtzitting terug op zijn verklaring dat hij aangever heeft willen schoppen en hem zodoende in zijn gezicht geraakt zou kunnen hebben.
De rechtbank stelt echter vast dat de verklaring van aangever door verschillende getuigen op meerdere onderdelen wordt bevestigd. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de door aangever en de getuigen benoemde en beschreven geweldshandelingen van verdachte jegens hem. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte aangever in zijn gezicht heeft geschopt.
Vervolgens moet beoordeeld worden of verdachte met de bewezen verklaarde geweldshandelingen voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van alle relevante omstandigheden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In de onderhavige zaak is geen nader bewijs voorhanden over de wijze waarop verdachte het slachtoffer geschopt heeft, of hij bijvoorbeeld met grote kracht geschopt heeft, of met een aanloop. Vast staat alleen dat verdachte het slachtoffer in het gezicht geschopt heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende voor het bewijs van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Wel kan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling worden bewezen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal deel is van het menselijk lichaam. Een enkele schop met geschoeide voet kan om die reden leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Dit soort geweld kan leiden tot onder meer (complexe) fracturen, blijvend ontsierende littekens of schade aan het gezichtsvermogen, getuige ook de medische verklaring in deze zaak. Ook verdachte wordt geacht van deze algemene bekendheid op de hoogte te zijn. Niettemin heeft hij geweld uitgeoefend door aangever een schop in het gezicht te geven, terwijl die op zijn knieën – weerloos - op de grond lag. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van de rechtbank wel vast komen te staan. Uit het forensische letselrapport blijkt onder meer dat het rechter bovenooglid van aangever fors is gezwollen en paarsblauw is verkleurd. Er is sprake van een scheefstand van de neus naar links. Op een CT-scan van de schedel werd een breuk van het rechter neusbot gezien en een breuk in de onderste oogkas rechts. De neus is onder lokale verdoving door de KNO-arts gezet.
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat de geschatte genezingsduur tussen zes weken en drie maanden zal zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangever zoals hiervoor is omschreven als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht daarmee het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [getuige 3] die zag dat verdachte aangeefster een vuistslag in het gezicht gaf kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat ze in haar gezicht is geslagen en daarna is weggezakt op de grond. Ze zou letsel hebben aan haar mond en knieën. Echter, alleen foto's van de knieën zijn aan het dossier toegevoegd.
Getuige [getuige 3] heeft niet verklaard over aangeefster [slachtoffer 2], maar over getuige [getuige 2] die door verdachte zou zijn geslagen. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt aldus niet ondersteund.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, als ook als bijlage de foto's van het letsel aan beide knieën, opgenomen op pagina 74 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019308021 d.d. 20 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Na de kaakstoot voelde ik mij langzaam wegzakken, het voelde als een soort van flauwvallen. Ten gevolge van de val is mijn broek kapot gegaan. De broekspijpen zijn beiden gescheurd ter hoogte van de knieën, de gaten zitten erin. Mijn knieschijven zijn door de val fors geschaafd en ze zijn blauw.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris d.d. 21 november 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb mevrouw [slachtoffer 2] geduwd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Door die vrouw is ook aangifte gedaan van mishandeling. Ze had door die slag die jij gegeven zou hebben ook haar tanden door haar lip. Wat vind je daarvan?
A: Ik heb haar geduwd en toen is ze gevallen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster heeft geduwd en dat ze daardoor ten val kwam. Uit de aangifte blijkt dat aangeefster ten val kwam, waardoor ze letsel heeft opgelopen aan haar knieën. Op de foto's uit het dossier zijn schaafplekken zichtbaar. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft geduwd, waardoor zij ten val is gekomen.
Op grond van de in het dossier aanwezige verklaringen heeft de rechtbank onvoldoende bewijs voor het oordeel dat verdachte degene is geweest die aangeefster een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Van dat onderdeel zal verdachte worden vrijgesproken.