ECLI:NL:RBNNE:2020:3035

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
18/275756-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zware mishandeling en mishandeling met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 november 2019 in Uithuizen, gemeente Het Hogeland, de aangever [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem een vuistslag en een schop in het gezicht te geven, waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 122 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verdachte [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te duwen, waardoor zij ten val kwam. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.954,28, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/275756-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 september 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.L.P. Fauser, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. Primair
hij op of omstreeks 3 november 2019, te Uithuizen, gemeente het Hogeland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met kracht één of meer kopstoten in/op het gezicht, althans op het hoofd, heeft gegeven en/of tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of tegen overige delen van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 3 november 2019, te Uithuizen, gemeente Het Hogeland, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel (breuken in de oogkas en/of de neus), heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meer kopstoten in het gezicht,
althans tegen het hoofd, te geven en/of met kracht tegen het hoofd te schoppen en/of te stompen en/of te slaan;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 3 november 2019, te Uithuizen, gemeente Het Hogeland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met kracht één of meer kopstoten in/op het gezicht, althans op het hoofd, heeft gegeven en/of tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of tegen overige delen van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 3 november 2019 te Uithuizen, gemeente Het Hogeland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of te stompen en/of die [slachtoffer 2] te duwen, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen.

Beoordeling van het bewijs

ten aanzien van feit 1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd. In onderhavige zaak is sprake van eenmaal trappen tegen het hoofd, terwijl aangever zich weerloos op de grond bevond. Onduidelijk is op welke wijze exact en met welke kracht er tegen het hoofd is geschopt. In dit specifieke geval betwijfelt de officier van justitie of vastgesteld kan worden of de kans op de dood aanmerkelijk is te achten. Zij vordert derhalve vrijspraak van de poging tot doodslag.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft geschopt. Verdachte heeft verklaard dat hij een vuistslag en een kopstoot heeft gegeven. Uit het forensisch geneeskundig letselverslag blijkt dat het letsel even goed past bij een kopstoot als bij een schop. Voorts blijkt dat het letsel niet potentieel dodelijk was, zodat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Ook kan op basis van datzelfde letselverslag het letsel niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
In het geval de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte wel heeft getrapt tegen het hoofd ontbreekt eveneens de aanmerkelijke kans op de dood nu niet bekend is met welke kracht getrapt zou zijn.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank om verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
In mijn beleving heb ik die [slachtoffer 1] een vuistslag gegeven en een kopstoot.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 november 2019, opgenomen op pagina 40 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019308021 d.d. 20 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik doe aangifte van mishandeling. Op 2 november 2019 was ik in Uithuizen.
We zijn samen naar buiten gegaan en richting de weg gelopen om een taxi te bellen. Dit was omstreeks 03:00 uur. We wilde net bellen voor een taxi. Ik kreeg toen opeens een harde vuistslag van achteren in mijn gezicht. Ik kreeg de vuistslag links in mijn gezicht ter hoogte van mijn oor. Ik voelde pijn en ik was wat gedesoriënteerd en ben ik wat naar links gedraaid. Heel snel daarna kreeg ik weer een vuistslag die nog harder was tegen mijn linkerslaap aan. Ik voelde pijn en kwam uit balans. Hierdoor viel ik languit op de grond. Toen ik op mijn knieën zat had ik mijn rechterarm leunend op de grond en mijn linkerhand plat/steunen op de grond. Ik had mijn hoofd naar beneden gebogen, richting de grond. Ik voelde een schop in mijn gezicht. Ik voelde duidelijk een schoen in mijn gezicht. Ik voelde mijn neus kraken en een hele erge pijn scheut in mijn oog. Ik voelde pijn in mijn hele rechterkant van mijn gezicht, vanaf mijn neus tot aan mijn jukbeen en vanaf boven mijn ogen tot mijn rechter mondhoek. Op de spoedeisende hulp heeft een arts naar mij gekeken en heb ik een CT scan gehad en daar kwam uit dat mijn neus gebroken is en mijn "orbita", bot onder het oogkas, gebroken is. Omdat alles zo erg was opgezwollen ben ik eerst naar de spoedeisende zaal gegaan, ter observatie.
3. Een geneeskundige verklaring, op 16 december 2019 opgemaakt en ondertekend door de eer Beerthuizen, arts, voor zover inhoudend, als zijn verklaring:
Uitwendig waargenomen letsel: zwelling gelaat rechts. Bloeduitstorting ter hoogte van oogkas rechts.
Overige van belang zijnde informatie: Letsel van de neus (breuk) en letsel van de oogkas rechts (breuk).
Geschatte duur van de genezing: 6 weken tot 3 maanden
4. Een forensisch geneeskundig letselverslag op 22 april 2020 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudend als zijn verklaring:
Het rechter bovenooglid is fors gezwollen en paarsblauw verkleurd, waarbij de oogspleet door de zwelling is dichtgedrukt. De neus imponeert iets gezwollen. Er is sprake van een scheefstand van de neus naar links. Ter plekke van de neusgaten en onder de neus is de huid rood verkleurd, passend bij geronnen en deels gestold bloed afkomstig uit de neus. Op een CT-scan van de schedel werd een breuk van het rechter neusbot gezien en een breuk in de onderste oogkas rechts. Uit de verstrekte medische informatie heb ik kunnen opmaken dat de breuk van de neus onder lokale verdoving is gezet.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 november 2019, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
Ik zag dat de jongens op [slachtoffer 1] af gingen waarbij de ene met een houdgreep [slachtoffer 1] vastpakte en de jongen, die eerder binnen [slachtoffer 1] had geduwd, begon [slachtoffer 1] te slaan. Ik zag dat [slachtoffer 1] met de linker vuist op de rechter zijde van zijn gezicht werd geraakt. Ik zag dat [slachtoffer 1] nog steeds op handen en voeten op de weg zat. Ik zag toen dat de jongen die [slachtoffer 1] binnen had omgeduwd hard richting [slachtoffer 1] liep en hem met zijn rechtervoet in het gezicht trapte. Ik hoorde dat [slachtoffer 1] het uitschreeuwde van de pijn en dat er allemaal bloed was.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 november 2019, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Ik zag mijn zwager op de grond liggen. Ik zag dat hij een schop in zijn gezicht kreeg. Ik zag dat de schop door jongen 1 werd gedaan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever heeft verklaard dat hij in de nacht van 3 november 2019 na afloop van een feest dat hij met een groep vrienden had bezocht, buiten stond te wachten op een taxi. Verder verklaart hij dat hij vervolgens uit het niets wordt aangevallen door verdachte. Daarbij krijgt hij vuistslagen tegen het hoofd waardoor hij op de grond valt en als hij dan overeind probeert te komen krijgt hij nog een schop in zijn gezicht, aldus aangever.
Over het schoppen of trappen verklaart verdachte allesbehalve consistent. Zo komt hij ter terechtzitting terug op zijn verklaring dat hij aangever heeft willen schoppen en hem zodoende in zijn gezicht geraakt zou kunnen hebben.
De rechtbank stelt echter vast dat de verklaring van aangever door verschillende getuigen op meerdere onderdelen wordt bevestigd. De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de door aangever en de getuigen benoemde en beschreven geweldshandelingen van verdachte jegens hem. De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte aangever in zijn gezicht heeft geschopt.
Vervolgens moet beoordeeld worden of verdachte met de bewezen verklaarde geweldshandelingen voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van alle relevante omstandigheden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In de onderhavige zaak is geen nader bewijs voorhanden over de wijze waarop verdachte het slachtoffer geschopt heeft, of hij bijvoorbeeld met grote kracht geschopt heeft, of met een aanloop. Vast staat alleen dat verdachte het slachtoffer in het gezicht geschopt heeft. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende voor het bewijs van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Wel kan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling worden bewezen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar en vitaal deel is van het menselijk lichaam. Een enkele schop met geschoeide voet kan om die reden leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Dit soort geweld kan leiden tot onder meer (complexe) fracturen, blijvend ontsierende littekens of schade aan het gezichtsvermogen, getuige ook de medische verklaring in deze zaak. Ook verdachte wordt geacht van deze algemene bekendheid op de hoogte te zijn. Niettemin heeft hij geweld uitgeoefend door aangever een schop in het gezicht te geven, terwijl die op zijn knieën – weerloos - op de grond lag. Door zo te handelen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel is naar het oordeel van de rechtbank wel vast komen te staan. Uit het forensische letselrapport blijkt onder meer dat het rechter bovenooglid van aangever fors is gezwollen en paarsblauw is verkleurd. Er is sprake van een scheefstand van de neus naar links. Op een CT-scan van de schedel werd een breuk van het rechter neusbot gezien en een breuk in de onderste oogkas rechts. De neus is onder lokale verdoving door de KNO-arts gezet.
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat de geschatte genezingsduur tussen zes weken en drie maanden zal zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangever zoals hiervoor is omschreven als zwaar lichamelijk letsel moet worden gekwalificeerd.
De rechtbank acht daarmee het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2.
Standpunt van de officier van justitie
Op grond van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] en getuige [getuige 3] die zag dat verdachte aangeefster een vuistslag in het gezicht gaf kan het ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat ze in haar gezicht is geslagen en daarna is weggezakt op de grond. Ze zou letsel hebben aan haar mond en knieën. Echter, alleen foto's van de knieën zijn aan het dossier toegevoegd.
Getuige [getuige 3] heeft niet verklaard over aangeefster [slachtoffer 2], maar over getuige [getuige 2] die door verdachte zou zijn geslagen. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt aldus niet ondersteund.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 november 2019, als ook als bijlage de foto's van het letsel aan beide knieën, opgenomen op pagina 74 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019308021 d.d. 20 november 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2]:
Na de kaakstoot voelde ik mij langzaam wegzakken, het voelde als een soort van flauwvallen. Ten gevolge van de val is mijn broek kapot gegaan. De broekspijpen zijn beiden gescheurd ter hoogte van de knieën, de gaten zitten erin. Mijn knieschijven zijn door de val fors geschaafd en ze zijn blauw.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris d.d. 21 november 2019, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik heb mevrouw [slachtoffer 2] geduwd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 november 2019, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Door die vrouw is ook aangifte gedaan van mishandeling. Ze had door die slag die jij gegeven zou hebben ook haar tanden door haar lip. Wat vind je daarvan?
A: Ik heb haar geduwd en toen is ze gevallen
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster heeft geduwd en dat ze daardoor ten val kwam. Uit de aangifte blijkt dat aangeefster ten val kwam, waardoor ze letsel heeft opgelopen aan haar knieën. Op de foto's uit het dossier zijn schaafplekken zichtbaar. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft geduwd, waardoor zij ten val is gekomen.
Op grond van de in het dossier aanwezige verklaringen heeft de rechtbank onvoldoende bewijs voor het oordeel dat verdachte degene is geweest die aangeefster een vuistslag in het gezicht heeft gegeven. Van dat onderdeel zal verdachte worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 subsidiair en 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 3 november 2019 te Uithuizen, gemeente Het Hogeland, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, breuken in de oogkas en de neus, heeft toegebracht, door deze opzettelijk een of meer kopstoten in het gezicht te geven en met kracht tegen het hoofd te schoppen en te stompen;
2
hij op 3 november 2019 te Uithuizen, gemeente Het Hogeland [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] te duwen, waardoor die [slachtoffer 2] ten val is gekomen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Zware mishandeling
2. Mishandeling
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat het adolescentenstrafrecht van toepassing is. Zij heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 210 dagen, waarvan 123 dagen voorwaardelijk (met aftrek van het voorarrest) met een proeftijd van 3 jaren met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals de jeugdreclassering deze heeft geadviseerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangegeven dat de jeugdreclassering toegevoegde waarde ziet in toezicht, zodat een voorwaardelijke strafdeel op zijn plaats is. Een maand voorwaardelijke jeugddetentie acht zij echter voldoende als stok achter de deur.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de reclasseringsrapportage van 10 maart 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 juli 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf. Hij heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] uit het niets een vuistslag in het gezicht gegeven, waarna die op de grond terecht is gekomen en hem vervolgens een flinke schop in het gezicht gegeven. Verdachte heeft hiermee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer is geraakt op een kwetsbare plek van zijn lichaam.
Niet is gebleken dat het slachtoffer hiervoor op dat moment ook maar enige aanleiding heeft gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht behoorlijk onder invloed was van alcohol. Hij had onder meer sterke drank genuttigd terwijl hij wist dat het gebruik van sterke drank er bij hem toe leidt dat hij een korter lontje heeft. Dit rekent de rechtbank verdacht aan en baart de rechtbank ook zorgen.
Ook heeft verdachte een ander slachtoffer, te weten [slachtoffer 2], geduwd, waardoor zij ten val is gekomen.
De gedragingen van verdachte vonden plaats na een groot feest, terwijl meerdere mensen buiten op een taxi aan het wachten waren. Dergelijk handelen brengt niet alleen angstgevoelens mee voor met name het eerste slachtoffer, zoals hij duidelijk naar voren heeft gebracht in zijn slachtofferverklaring, maar ook in de maatschappij zorgen geweldshandelingen zoals onderhavige voor gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank ziet zich bij het bepalen van de straf eerst voor de vraag gesteld of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
De reclassering komt in haar rapport tot het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen. Zij overweegt hiertoe dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict twintig jaar was. Hij functioneert op een laag niveau en is beperkt zelfredzaam. Hij is beïnvloedbaar, impulsief en schat vooraf de risico's van zijn handelen slecht in. Verdachte wordt ontvankelijk geacht voor hulpverlening en interventies van volwassenen. De deskundige ter zitting, de heer O.A.M. Drenth, jeugdzorgwerker namens de William Schrikker Stichting, heeft de conclusies uit het rapport bevestigd en daarbij aangegeven dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft meegewerkt aan de opgelegde voorwaarden. Hij woont weer bij zijn ouders en heeft veel structuur nodig. Verdachte heeft, gelet op zijn persoonlijkheid, baat bij een benadering vanuit de jeugdhulpverlening. Op grond van het voorgaande en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit, in beginsel een onvoorwaardelijke jeugddetentie op zijn plaats is. De rechtbank houdt evenwel ook rekening met de door de reclassering opgestelde adviezen en de door de deskundige ter terechtzitting gegeven toelichting op het reclasseringstoezicht gedurende de periode dat de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst. Volgens de reclassering gaat het op dit moment goed met verdachte. Er is weliswaar nog veel waaraan moet worden gewerkt, maar verdachte werkt goed mee en het gaat stapje voor stapje beter met hem. De reclassering acht het dan ook wenselijk dat de bijzondere voorwaarden die gelden bij de schorsing worden voortgezet.
De rechtbank ziet in voornoemde omstandigheden aanleiding verdachte de kans te geven te laten zien dat de - weliswaar voorzichtige - positieve ontwikkeling die hij sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis doormaakt, doorzet. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie zou deze ontwikkeling doorkruisen. De rechtbank zal verdachte daarom een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, waarbij zij de onvoorwaardelijk op te leggen jeugddetentie zal beperken tot de duur van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk op te leggen gedeelte zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden.
Voorts merkt de rechtbank op dat zij geen enkele aanleiding heeft om te denken dat verdachte initiatieven zal nemen voor het leggen van contact met het slachtoffer, zodat zij de bijzondere voorwaarde van een contactverbod, zoals het slachtoffer heeft verzocht, niet zal opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 454,28 ter vergoeding van materiële schade en € 12.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De materiële schade is goed onderbouwd en kan worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade zijn de gevolgen voor het slachtoffer duidelijk opgeschreven, maar gelet op wat er doorgaans in soortgelijke zaken wordt toegewezen, is het gevorderde bedrag hoog. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid vordert de officier van justitie een bedrag van € 3.000,00. Het resterende bedrag dient niet-ontvankelijk worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht het gevorderde materiële schadebedrag voor toewijzing vatbaar.
Het immateriële schadebedrag is naar haar mening erg hoog. Dat het slachtoffer schade heeft geleden is duidelijk, zodat zij verzoekt dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te stellen op € 1.500,00.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gevorderde materiële schade ad € 454,28 heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 november 2019.
Het gevorderde immateriële schadebedrag is hoger dan de bedragen die doorgaans in soortgelijke zaken worden toegewezen. De vordering is niet onderbouwd met stukken die de hoogte van de gevorderde immateriële schade kunnen aantonen. De rechtbank schat de hoogte van de schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid op € 2.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77x, 77y, 77z, 77aa, 300, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair en onder 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 200 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie (
een gedeelte, groot 122 dagen), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde meldt zich binnen vijf dagen na het vonnis bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSS JB & JR) , op telefoonnummer [telefoonnummer]. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden op afspraken met de jeugdreclassering, zo frequent en zolang dit noodzakelijk wordt geacht. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem door zijn toezichthouder worden gegeven, ook als dit inhoudt dat hij hulp accepteert van CURA XL of soortgelijke zorginstelling.
2. Indien de jeugdreclassering dit wenselijk acht, neemt veroordeelde actief deel aan de
gedragsinterventie agressiebeheersing of een andere gedragsinterventie die gericht is op
agressiebeheersing. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
3. Indien het nodig en/of wenselijk wordt bevonden neemt veroordeelde actief deel aan de gedragsinterventie verslaving of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik. De reclassering bepaalt welke training het eventueel wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
4. Veroordeelde laat zich behandelen bij de forensische polikliniek van GGZ instelling Lentis of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de jeugdreclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
5. Indien dit wordt geadviseerd door de jeugdreclassering laat veroordeelde zich opnemen in een instelling voor beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het eventuele verblijf daar duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Bij een eventuele opname houdt veroordeelde zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de
instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
6. Om het gebruik van alcohol en andere middelen voorlopig te beheersen, werkt veroordeelde mee aan controle op gebruik. De jeugdreclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) toepassen voor de controle. De jeugdreclassering bepaalt binnen de proeftijd de duur van de periode waarin dit zal geschieden en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.954,28(zegge: tweeduizendnegenhonderdvierenvijftig euro en achtentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van €
2.954,28(zegge: tweeduizendnegenhonderdvierenvijftig euro en achtentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 39 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 454,28 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. J.H.S. Kroeze, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 september 2020.