Op 7 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 12 juni 2020 in Groningen een mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer], tegen het hoofd gestompt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is, mede op basis van de verklaring van de verdachte en getuigenverklaringen. De verdachte heeft het feit duidelijk bekend, waardoor de rechtbank volstond met een opgave van de bewijsmiddelen.
De officier van justitie heeft een ISD-maatregel gevorderd, maar de verdediging heeft betoogd dat dit niet passend is, gezien de omstandigheden van de verdachte en de reeds opgelegde voorwaardelijke ISD-maatregel. De rechtbank heeft geoordeeld dat het opleggen van een tweede ISD-maatregel buitenproportioneel zou zijn, gezien de korte periode tussen de vrijlating van de verdachte en de nieuwe aanhouding. In plaats daarvan heeft de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, [slachtoffer], een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar de rechtbank heeft deze vordering niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij enkel bij de burgerlijke rechter ontvankelijk verklaard. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren.