ECLI:NL:RBNNE:2020:3025

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
LEE 20/2355
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening jeugdhulp in het kader van de Wmo met betrekking tot toekenning uren begeleiding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 september 2020 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Jeugdwet. Verzoeker, een jongere met een autisme spectrum stoornis en gedragsproblematiek, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen, waarin hem slechts 12 uur jeugdhulp per week werd toegekend, terwijl hij eerder in een andere gemeente 28 uur per week had ontvangen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat verweerder niet had aangetoond waarom de lagere toekenning van uren gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter heeft daarom een voorlopige voorziening getroffen, waarbij verweerder werd opgedragen om met ingang van de datum van uitspraak tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar jeugdhulp aan verzoeker toe te kennen voor 18 uur per week tegen een tarief van € 40,- per uur. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en het betaalde griffierecht diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2355
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te Heerenveen, verzoeker
wettelijk vertegenwoordigd door [moeder van verzoeker] , de moeder van verzoeker,
(gemachtigde: mr. K.A. Faber),
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen, verweerder
(gemachtigden: mr. E.J. Olthof en M.E.P. van Lohuizen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoeker in het kader van de Jeugdwet (Jw) met ingang van 1 mei 2020 voor 12 uur per week jeugdhulp tegen een maximum tarief van € 40,- per uur toegekend.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2020. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. [naam hulpverlener] (hulpverlener). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, voor zover hier van belang, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verzoeker, geboren op [geboortedatum] , woont met zijn moeder, vader en broertje sinds 1 mei 2020 in de gemeente Heerenveen. Verzoeker heeft een autisme spectrum stoornis en ontwikkelings- en gedragsproblematiek. Dit maakt dat hij op het gebied van communicatie, sociale vaardigheden en dagelijkse verrichtingen sterk beperkt is. Verzoeker staat onder toezicht van een gezinsvoogd en hulpverlener M. [naam hulpverlener] wordt ingezet voor hulp aan verzoeker en ook aan zijn moeder. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van verzoeker verlengd tot 18 september 2020. Bij de moeder van verzoeker is sprake van psychiatrische problematiek en PTSS.
3. Verzoeker heeft eerder in de gemeente [naam gemeente] tot 1 mei 2020 jeugdhulp ontvangen in de vorm van 28 uur pgb per week. Het gebiedsteam van de gemeente [naam gemeente] heeft op 19 december 2019 een melding gedaan bij de gemeente Heerenveen. De gezinsvoogd gaf aan een groot overleg (warme overdracht) te willen met de ouders, hulpverlener, gebiedsmedewerker van de gemeente [naam gemeente] en een zogenoemde meitinker van de gemeente Heerenveen. Op 19 maart 2020 is namens verzoeker een aanvraag ingediend voor het verkrijgen van jeugdhulp. Op die datum heeft telefonisch overleg plaatsgevonden, waarbij de gezinsvoogd, hulpverlener [naam hulpverlener] en twee meitinkers van het team Jeugd en Gezin van de gemeente Heerenveen aanwezig waren. Van dat telefonisch overleg is een verslag opgemaakt. Verzoeker is op 7 januari 2020 gestart op de [naam school] Cluster 3, in [plaats] .
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan de ouders van verzoeker jeugdhulp toegekend van 12 uur per week voor de periode van 1 mei 2020 tot en 30 april 2021, tegen een maximaal tarief van € 40,- per uur. Verweerder heeft ter onderbouwing van die toekenning verwezen naar het ondersteuningsplan Jeugd en Gezin van juni 2020 en daarbij gevoegde aanvraag beschikking specialistische jeugdhulp.
5. Verzoeker is het niet eens met het bestreden besluit. Het bezwaar komt er in de kern op neer dat verzoeker van mening is dat hij meer uren begeleiding nodig heeft. Verweerder is in het bestreden besluit ongemotiveerd afgeweken van de eerder in de gemeente [naam gemeente] afgegeven indicatie. In die gemeente kreeg verzoeker 28 uur aan begeleiding vanuit de Jeugdwet. Op de zitting hebben de gemachtigde van verzoeker en hulpverlener [naam hulpverlener] een en ander toegelicht.
6. Tussen partijen is niet in geschil en de voorzieningenrechter gaat er ook vanuit dat sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, nu dat belang voldoende is aangetoond.
7. Bij de beoordeling of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, is mede van belang of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het bestreden besluit niet in stand zal kunnen blijven. Het antwoord op die vraag draagt een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de bodemzaak.
8. De Centrale raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) het toetsingskader voor verzoeken om jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet uiteengezet. Daaruit blijkt dat eerst de hulpvraag in kaart moet worden gebracht (1) en vervolgens of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen (2). Daarna kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is (3). Pas nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
9. In onderhavige zaak zijn partijen niet verdeeld over de eerste twee stappen, het vaststellen van de jeugdhulpvraag en het vaststellen van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. Het geschil gaat over de omvang van de benodigde hulp (stap 3). Meer in het bijzonder gaat het geschil over het aantal uren begeleiding dat verzoeker per week nodig heeft en daarmee om de vraag of verweerder de noodzakelijke hulp, naar aard en omvang, van verzoeker goed in kaart heeft gebracht.
10. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het ondersteuningsplan van juni 2020 van
ten grondslag gelegd. Het ondersteuningsplan bevat onder meer een omschrijving van de huidige situatie van verzoeker (zorgen en krachten), een conclusie en de te behalen resultaten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde onderzoek van verweerder niet (volledig) voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van motivering te stellen eisen. Naar zijn oordeel dient verweerder bij stap 3 van voormeld stappenplan immers inzichtelijk te maken wat de totaal benodigde ondersteuning (naar aard en omvang) van verzoeker is. Duidelijk is weliswaar dat verweerder naar de situatie van verzoeker heeft gekeken, wat ook heeft geresulteerd in de toekenning van jeugdhulp, maar waarom in zijn geval 12 uur begeleiding per week toereikend is, terwijl verzoeker betoogt dat 28 uur begeleiding per week – zoals voorheen geïndiceerd door de gemeente [naam gemeente] – noodzakelijk is, kan de voorzieningenrechter niet uit het ondersteuningsplan afleiden. Daar komt bij dat de hulpvraag van verzoeker sinds zijn verhuizing per 1 mei 2020 naar de gemeente Heerenveen niet is veranderd. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verweerder op de zitting – ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld – ook niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom aan verzoeker een veel lagere toekenning van het aantal uren per week voor jeugdhulp is toegekend dan hij eerder in de gemeente [naam gemeente] had. De enkele verwijzing naar het onderzoek en het ondersteuningsplan, is daarvoor onvoldoende. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat uit het ondersteuningsplan en het verrichte onderzoek niet gebleken is dat verweerder de gegevens van de gemeente [naam gemeente] die ten grondslag hebben gelegen aan de toekenning van jeugdhulp (kenbaar) heeft betrokken bij de motivering over de aard en omvang van de benodigde jeugdhulp van verzoeker. Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat de gemeente niet de beschikking had over de gegevens van de gemeente [naam gemeente] . Gelet op het onder 8 weergegeven stappenplan, had het evenwel op de weg van verweerder gelegen om uit een oogpunt van zorgvuldigheid die gegevens op te vragen en deze bij de besluitvorming te betrekken. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert en voorts dat verweerder niet (volledig) heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht.
11. Uit het voorgaande volgt tevens dat het bestreden besluit, zoals dat thuis luidt, in bezwaar naar verwachting geen stand zal kunnen houden. Hoewel naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het bestreden besluit in bezwaar door een betere motivering kan worden hersteld, dient verweerder in die nadere besluitvorming – gebaseerd op alle voorhanden zijnde (medische) gegevens, de gegevens over verzoeker van de gemeente [naam gemeente] en daarbij rekening houdend met wat op de zitting door [naam hulpverlener] over verzoeker naar voren is gebracht – zich in bezwaar gemotiveerd uit te laten of verzoeker al dan niet recht heeft op meer uren aan jeugdhulp. Daarbij dienen in het besluit op bezwaar, nadat een hoorzitting heeft plaatsgevonden en een bezwaarcommissie advies aan verweerder heeft uitgebracht, alle van belang zijnde aspecten en de door verzoeker ingebrachte gegevens gemotiveerd en op voldoende (kenbare) wijze te worden meegewogen.
12. Gelet op het voorgaande en de bestaande onzekerheid over de afloop van de bezwaarprocedure en op wat partijen ter zitting over en weer hebben gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zal inhouden dat het bestreden besluit wordt geschorst, voor zover daarbij aan verzoeker de voorziening voor begeleiding voor 12 uur per week is toegekend. Verweerder dient met ingang van de datum uitspraak tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar jeugdhulp aan verzoeker toe te kennen voor 18 uur per week tegen een pgb tarief van € 40,- per uur. Hiervoor is van belang dat hulpverlener [naam hulpverlener] op de zitting heeft aangegeven dat 18 uur per week voor begeleiding aan verzoeker voldoende is om de benodigde zorg te kunnen bieden. De voorzieningenrechter wijst erop dat het pgb onverwijld tot uitbetaling dient te komen, zodat daarmee is gegarandeerd dat hulpverlener [naam hulpverlener] vanuit het beschikbare pgb-budget kan worden betaald om de begeleiding aan verzoeker te kunnen blijven leveren
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar en draagt verweerder op verzoeker met ingang van datum uitspraak een pgb toe te kennen voor begeleiding voor 18 uur per week tegen een tarief van € 40,- uur;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op 4 september 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift van de uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.