ECLI:NL:RBNNE:2020:3024

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
LEE 20/2225
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake Thuisondersteuning intensief op basis van Wmo 2015

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die bekend is met psychiatrische problematiek en PTSS, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. Dit besluit hield in dat verzoekster in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening voor Thuisondersteuning intensief was toegekend van 5 uur per week, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) tegen een tarief van € 42,30 per uur. Verzoekster was van mening dat zij meer uren begeleiding nodig had dan het college had toegekend.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder onvoldoende had onderbouwd op welke wijze de aard en omvang van de noodzakelijke hulp van verzoekster in kaart was gebracht. De voorzieningenrechter stelde vast dat verweerder niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht, omdat hij geen gegevens van de gemeente waar verzoekster eerder woonde had betrokken bij zijn besluitvorming. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit naar verwachting in bezwaar geen stand zou houden.

Daarom heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het bestreden besluit werd geschorst en verweerder werd opgedragen om verzoekster met ingang van de datum van uitspraak tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar Thuisondersteuning intensief toe te kennen voor 10 uur per week tegen het eerder genoemde pgb-tarief. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2225
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 september 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. K.A. Faber),
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen, verweerder
(gemachtigden: mr. E.J. Olthof en M.E.P. van Lohuizen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) met ingang van 1 mei 2020 voor 5 uur per week Thuisondersteuning intensief in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2020. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en M. [naam hulpverlener] (hulpverlener). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, voor zover hier van belang, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de oordeelsvorming uit van de volgende feiten.
Verzoekster, geboren op 19 mei 1983, is bekend met psychiatrische problematiek en PTSS. Verzoekster ontving tot 1 mei 2020 een maatwerkvoorziening voor begeleiding op grond van de Wmo 2015 op basis van een door de gemeente [naam gemeente] afgegeven indicatie. Deze zorg bestond uit begeleiding voor 11 uur per week (3 uur per week voor dagelijkse zorg en 8 uur per week voor specialistische hulp). Nadat in het kader van de op handen zijnde verhuizing van verzoekster van de gemeente [gemeente] naar de gemeente Heerenveen op 19 december 2019 een melding voor een maatwerkvoorziening bij verweerder is gedaan, heeft verweerder op 13 februari 2020 een huisbezoek afgelegd en heeft met verzoekster – in aanwezigheid van haar begeleidster M. [naam hulpverlener] – een gesprek plaatsgevonden met twee zogenoemde meitinkers van de gemeente. De bevindingen van het gesprek zijn neergelegd in een gespreksverslag van 18 februari 2020. Op 1 mei 2020 is verzoekster samen met haar gezin verhuisd naar de gemeente Heerenveen. Verzoekster heeft op 7 mei 2020 een aanvraag om een maatwerkvoorziening ingediend.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster een maatwerkvoorziening Thuisondersteuning intensief toegekend met een omvang van 5 uur per week voor de periode van 1 mei 2020 tot 30 april 2021, in de vorm van een pgb tegen een tarief van
€ 42,30 per uur. Verweerder verwijst in het bestreden besluit ter onderbouwing van die toekenning naar het gespreksverslag van 18 februari 2020 en een rapport van 18 mei 2020. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
4. Verzoekster is het niet eens met het bestreden besluit. Het bezwaar komt er in de kern op neer dat verzoekster van mening is dat zij meer uren begeleiding dan wel specialistische zorg nodig heeft. Verweerder is in het bestreden besluit ongemotiveerd afgeweken van de eerder in de gemeente [naam gemeente] afgegeven indicatie. In die gemeente kreeg verzoekster 11 uur aan begeleiding op grond van de Wmo 2015. Het door verweerder toegekende aantal uren voor begeleiding is voor verzoekster niet voldoende. Ter zitting hebben de gemachtigde van verzoekster en hulpverlener [naam hulpverlener] een en ander toegelicht.
5. Tussen partijen is niet in geschil en de voorzieningenrechter gaat er ook vanuit dat sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, nu dat belang voldoende is aangetoond.
6. Bij de beoordeling of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, is mede van belang of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat het bestreden besluit niet in stand zal kunnen blijven. Het antwoord op die vraag draagt een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de bodemzaak.
7. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) het toetsingskader voor verzoeken om hulp in het kader van de Wmo 2015 uiteengezet. Daaruit blijkt dat eerst de hulpvraag in kaart moet worden gebracht (1) en vervolgens of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen (2). Daarna kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is (3). Pas nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
8. Over de eerste twee punten uit het toetsingskader bestaat tussen partijen geen discussie. Het geschil gaat over de omvang van de benodigde hulp (stap 3). Meer in het bijzonder gaat het geschil over het aantal uren begeleiding dat verzoekster per week nodig heeft aan begeleiding.
9. Verweerder heeft de in het bestreden besluit toegekende 5 uur pgb voor Thuisondersteuning intensief aan verzoekster gebaseerd op het gespreksverslag van
18 februari 2020 en een rapport van 18 mei 2020. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is hiermee onvoldoende onderbouwd op welke wijze verweerder de aard en omvang van de noodzakelijke hulp van verzoekster in kaart heeft gebracht en heeft vastgesteld. Hoewel in het rapport is weergegeven op welke terreinen verzoekster ondersteuning nodig heeft, is daarmee niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de ondersteuningsbehoefte van verzoekster is vertaald naar het aantal uren aan benodigde zorg. De enkele verwijzing van verweerder naar het gespreksverslag en het rapport, is daarvoor onvoldoende. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat verweerder niet, althans onvoldoende, inzichtelijk heeft gemaakt waarom aan verzoekster een lagere toekenning van het aantal uren per week voor Thuisondersteuning intensief is toegekend dan de eerder in de gemeente [naam gemeente] toegekende indicatie. Weliswaar is het primair de verantwoordelijkheid van verweerder om het aantal uren begeleiding vast te stellen en is hij niet gebonden aan het aantal door de gemeente [naam gemeente] aan verzoekster toegekende aantal uren, maar dat laat onverlet dat verweerder aan die toekenning ten grondslag liggende stukken wel bij zijn besluitvorming dient te betrekken, temeer nu niet is gebleken dat de situatie van verzoekster en haar behoefte aan begeleiding sinds haar verhuizing per 1 mei 2020 naar de gemeente Heerenveen is veranderd. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat verweerder de gegevens van de gemeente [naam gemeente] kenbaar heeft betrokken bij de motivering over de aard en omvang van de benodigde zorg aan verzoekster. Verweerder heeft op de zitting daarover gezegd dat de gemeente niet de beschikking had over de gegevens van de gemeente [naam gemeente] en dat stukken in het dossier – voor zover die betrekking hebben op de door de gemeente [naam gemeente] afgegeven indicatie – van de gemachtigde van verzoekster afkomstig zijn. Gelet op het onder 7 weergegeven stappenplan, had het evenwel op de weg van verweerder gelegen contact op te nemen met de gemeente [naam gemeente] om de gegevens over verzoekster en de eerder afgegeven indicatie op te vragen. Dan had verweerder die gegevens bij zijn besluitvorming kunnen betrekken. Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet (volledig) heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht, terwijl er geen concrete aanwijzingen zijn dat verzoekster de op haar rustende medewerkingsverplichting niet zou zijn nagekomen.
10. Dit betekent dat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Hoewel het bestreden besluit in bezwaar door een betere en deugdelijkere motivering kan worden hersteld, dient verweerder in die nadere besluitvorming – gebaseerd op alle voorhanden zijnde (medische) gegevens, de gegevens over verzoekster van de gemeente [naam gemeente] en daarbij rekening houdend met wat op de zitting door [naam hulpverlener] over verzoekster zorgbehoefte naar voren is gebracht – zich in bezwaar gemotiveerd uit te laten of verzoekster al dan niet recht heeft op meer uren aan Thuisondersteuning intensief. Daarbij dienen in het besluit op bezwaar, nadat een hoorzitting heeft plaatsgevonden en een bezwaarcommissie advies aan verweerder heeft uitgebracht, alle van belang zijnde aspecten gemotiveerd en op voldoende (kenbare) wijze te worden meegewogen. Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, volgt dat het bestreden besluit wat betreft de motivering daarvan, zoals deze thans luidt, naar verwachting in bezwaar geen stand kan houden.
11. Gelet op het voorgaande en de bestaande onzekerheid over de afloop van de bezwaarprocedure en op wat partijen ter zitting over en weer hebben gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zal inhouden dat het bestreden besluit wordt geschorst, voor zover daarbij aan verzoekster de voorziening voor Thuisondersteuning intensief voor 5 uur per week is toegekend. Verweerder dient met ingang van de datum uitspraak tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar Thuisondersteuning intensief aan verzoekster toe te kennen voor 10 uur per week tegen een pgb tarief van € 42,30 per uur. Hiervoor is van belang dat hulpverlener [naam hulpverlener] op de zitting heeft aangegeven dat 10 uur per week voldoende is om de benodigde begeleiding aan verzoekster te kunnen bieden. De voorzieningenrechter wijst erop dat het pgb onverwijld tot uitbetaling dient te komen, zodat daarmee is gegarandeerd dat hulpverlener [naam hulpverlener] vanuit het beschikbare pgb-budget kan worden betaald om de begeleiding aan verzoekster te kunnen blijven leveren.
12. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
13. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter :
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot en met zes weken na de beslissing op bezwaar en draagt verweerder op verzoekster met ingang van datum uitspraak een pgb toe te kennen voor Thuisondersteuning intensief voor 10 uur per week tegen een pgb-tarief van € 42,30 per uur;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op 4 september 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift van de uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.