ECLI:NL:RBNNE:2020:2964

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
C/18/19/168 F
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering homologatie van een faillissementsakkoord wegens gerede twijfel over verdiencapaciteit van de schuldenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 juli 2020 uitspraak gedaan over de homologatie van een akkoord dat door de schuldenaar in zijn faillissement was aangeboden. De rechtbank heeft gerede twijfel over de verdiencapaciteit van de schuldenaar, die door een van de schuldeisers, Uitzendkoning, in twijfel werd getrokken. Uitzendkoning heeft onderzoek verricht en geconstateerd dat de schuldenaar vermoedelijk fulltime werkzaamheden verricht, wat niet strookt met de door de schuldenaar gestelde arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeert dat de schuldenaar in de toekomst in staat is om inkomsten te genereren, wat betekent dat de schuldeisers na afloop van het faillissement mogelijk meer terug kunnen krijgen dan het aangeboden percentage van 4,63%.

De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het proces-verbaal van de verificatievergadering en de brieven van de schuldenaar en de curator. Tijdens de zitting op 10 juli 2020 is de homologatie van het akkoord behandeld, waarbij de schuldenaar niet aanwezig was. De rechtbank overweegt dat de homologatie van het akkoord moet worden geweigerd op basis van artikel 153 lid 2 van de Faillissementswet, omdat er twijfels zijn over de nakoming van het akkoord en de financiële situatie van de schuldenaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar, ondanks zijn claims van arbeidsongeschiktheid, mogelijk in staat is om te werken en dat de schuldeisers met een zeer laag percentage genoegen moeten nemen. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten de homologatie van het akkoord te weigeren, in het belang van de schuldeisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Groningen
zaaknummer: C/18/19/168 F

vonnis d.d. 17 juli 2020

van de rechtbank in het faillissement van:
[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , handelend onder de naam [schuldenaar] ,
hierna te noemen: de schuldenaar,
uitgesproken bij vonnis van deze rechtbank van 24 september 2019,
curator: mr. Y.H. Talstra.

PROCESGANG

De rechtbank heeft kennis genomen van het proces-verbaal van de op 16 juni 2020 gehouden verificatievergadering, alsmede van het door de schuldenaar aan zijn schuldeisers aangeboden akkoord. Blijkens dit proces-verbaal werd het akkoord met de bij de wet vereiste meerderheid aangenomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de brief van mr. R.A. Nienhuis van 2 juli 2020 alsmede van de brief met een bijlage van de schuldenaar van 8 juli 2020.
Ingevolge artikel 152 van de Faillissementswet (hierna: Fw) heeft de rechter-commissaris op 10 juli 2020 schriftelijk verslag uitgebracht.
De inhoud van voormelde bescheiden dient als ingelast te worden aangemerkt.
Ter terechtzitting van 10 juli 2020 is de homologatie van het akkoord behandeld. Verschenen zijn [naam 1] en [naam 2] , beiden namens schuldeiser Uitzendkoning. De curator is telefonisch gehoord. De schuldenaar is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

RECHTSOVERWEGINGEN

De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 153 lid 2 Fw dient de homologatie van het akkoord te worden geweigerd:
(1) indien de baten van de boedel de bij het akkoord bedongen som aanmerkelijk te boven gaan;
(2) indien de nakoming van het akkoord niet voldoende is gewaarborgd;
(3) indien het akkoord door bedrog, door begunstiging van een of meer schuldeisers of met behulp van andere oneerlijke middelen is tot stand gekomen, onverschillig of de gefailleerde dan wel een ander daartoe heeft medegewerkt;
(4) indien de curator in een hoofdprocedure als bedoeld in artikel 6, eerste lid, derde zin, zijn instemming aan het akkoord heeft onthouden, tenzij de rechtbank van oordeel is dat het akkoord de financiële belangen van de schuldeisers van de hoofdprocedure niet aantast.
De rechtbank kan ook op andere gronden en ook ambtshalve de homologatie weigeren.
De rechter-commissaris concludeert in haar rapport dat geen van de in artikel 153 lid 2 Fw genoemde weigeringsgronden zich voordoet. Wel voert de rechter-commissaris een andere grond voor weigering aan, te weten dat de schuldeisers op grond van het akkoord met een zeer gering percentage genoegen moeten nemen terwijl er twijfels zijn over de verdiencapaciteit van de schuldenaar.
Eén van de schuldeisers van de schuldenaar (Uitzendkoning) verzet zich tegen homologatie van het akkoord. Zij heeft het vermoeden dat de schuldenaar fulltime werkzaamheden verricht en dat hij daarom in staat moet worden geacht zijn schulden te betalen. Uitzendkoning baseert haar vermoedens op het onderzoek dat zij zelf heeft verricht door de schuldenaar gedurende een week lang te volgen. Ter zitting heeft Uitzendkoning verklaard dat met eigen ogen is waargenomen dat de schuldenaar gedurende hele dagen aanwezig is op bouwprojecten, aldaar werkzaamheden verricht en in die week geen enkele nacht bij zijn ouders heeft geslapen.
De schuldenaar heeft in zijn brief van 8 juli 2020 uiteengezet dat hij lichamelijk gezien niet tot werken in staat is als gevolg van rugklachten, die hij heeft overgehouden aan de val van een dak op 24 juli 2019. Voor deze klachten is hij onder behandeling bij een manueel therapeut. Daarnaast heeft een podoloog de schuldenaar zooltjes aangemeten. De schuldenaar is recentelijk weer bij zijn huisarts geweest, die met voornoemde behandelaars in intercollegiaal overleg zal treden over het behandeltraject. Volgens de schuldenaar zijn zijn klachten dusdanig dat hij niet kan werken.
De curator heeft ter zitting verklaard dat de schuldenaar bij zijn ouders woont en niet over enig inkomen beschikt. De curator heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij zich, gelet op zijn eigen waarnemingen, niet kan voorstellen dat de schuldenaar gezien zijn fysieke toestand aan het werk is.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat:
  • de procedure over de homologatie van een akkoord niet moet worden gezien als een procedure op tegenspraak tussen partijen maar als een op een spoedige beslissing over het akkoord gerichte procedure;
  • de rechter daarin naar eigen inzicht zijn goedkeuring van het akkoord verleent of weigert zonder daarbij in enig opzicht gebonden te zijn aan hetgeen door de curator, de schuldeisers en de schuldenaar als hun standpunt naar voren is gebracht; en
  • zodoende ook de gewone regels van stelplicht en bewijslast niet van toepassing zijn.
Wel kan van de rechter die over de homologatie moet beslissen, worden verwacht dat deze, met het oog op de daaraan voor belanghebbenden verbonden (meestal) ingrijpende gevolgen, voldoende inzicht geeft in zijn gedachtegang zodat de beslissing zowel voor belanghebbenden als derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar is (zie ECLI: HR:2003:AI0369).
Gelet op het bovenstaande toetsingskader passeert de rechtbank het verweer dat de schuldenaar in zijn belangen is geschaad door de handelswijze van Uitzendkoning en er sprake is van een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, zoals mr. Nienhuis namens de schuldenaar heeft betoogd. Evenmin is van belang dat uit het onderzoek dat de curator naar aanleiding van de bevindingen van Uitzendkoning heeft verricht niet is bewezen c.q. aangetoond dat de schuldenaar werkzaamheden verricht.
De rechtbank is met de rechter-commissaris van oordeel dat er gerede twijfel is over de verdiencapaciteiten van de schuldenaar. Uit het door Uitzendkoning verrichte onderzoek komt een beeld naar voren dat niet strookt met hetgeen de schuldenaar zelf verklaard heeft. Uit de stukken die de schuldenaar aan de rechter-commissaris en de rechtbank heeft opgestuurd ter onderbouwing van zijn gestelde arbeidsongeschiktheid valt geenszins af te leiden dat hij niet tot werken in staat is. Dat op geen van de door Uitzendkoning gemaakte foto's daadwerkelijk te zien is dat de schuldenaar werkzaamheden verricht, doet niet ter zake.
Bovendien komt het de rechtbank onaannemelijk voor dat de schuldenaar 'familiebezoekjes' van gehele werkdagen aflegt op bouwprojecten en daarvoor de bedrijfsbus van zijn vader gebruikt. Dat de schuldenaar kennelijk niet bij zijn ouders woont en geen eigen inkomen heeft, geeft in dit kader ook zeer te denken.
De rechtbank neemt dan ook aan dat de schuldenaar (nu 36 jaar oud) in de toekomst in staat zal zijn nog geruime tijd inkomsten te genereren, al dan niet via de door zijn vader kort na het faillissement opgerichte B.V. De rechtbank is van oordeel dat - gegeven dit perspectief - het hier aangeboden akkoord voor de concurrente schuldeisers betekent dat zij met betaling van een zeer laag percentage (4,63 %) van hun vorderingen genoegen moeten nemen, terwijl aannemelijk lijkt dat zij na afloop van het faillissement uitzicht hebben op meer dan dit percentage. Op deze grond acht de rechtbank het in het belang van de schuldeisers de homologatie van het akkoord te weigeren, met toepassing van artikel 153 lid 3 Fw.

BESLISSING

De rechtbank:
- weigert de homologatie van het door de schuldenaar in zijn faillissement aangeboden akkoord.
Gewezen door mr. N.A. Baarsma, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 juli 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.