ECLI:NL:RBNNE:2020:2963

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
LEE 19/2703
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om waarnemingstoelage in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de korpschef van politie over de toekenning van een waarnemingstoelage. De eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Kromhout, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de korpschef om zijn verzoek om een waarnemingstoelage niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde dat de korpschef het verzoek ten onrechte had aangemerkt als een verzoek om terug te komen van eerdere besluiten. De rechtbank concludeerde dat de korpschef het verzoek van eiser om een waarnemingstoelage alsnog inhoudelijk moest beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een waarnemingstoelage ongegrond was verklaard. Tevens werd de korpschef veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op de maandag na de uitspraakdatum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 19/2703

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. K. Kromhout),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: drs. G.I. Johans).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij per 1 januari 2018 wordt geplaatst in de functie van [naam functie] , gewaardeerd in salarisschaal 10.
Hiertegen heeft eiser bij brief van 13 mei 2018 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 februari 2019 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn bezwaar van 13 mei 2018 tevens is opgevat als een verzoek om met terugwerkende kracht in aanmerking te komen voor een waarnemingstoeslag. Volgens verweerder dient dit verzoek te worden aangemerkt als een verzoek om terug te komen van een rechtens vaststaand besluit van 17 december 2012. Aangezien eiser volgens verweerder geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden naar voren heeft gebracht, heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Bij brief van 12 maart 2018 heef eiser tegen het primaire besluit 2 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder beide bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 5 juli 2019 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij schrijven van 28 januari 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen F.B.J. [naam] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Bij besluit van 17 december 2012 heeft verweerder eiser op grond van artikel 65 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van 7 januari 2013 tijdelijk tewerkgesteld in de functie van [functienaam] bij het selectie en coördinatie centrum ten behoeve van het project [naam project] . Bij besluit van 28 november 2015 is deze tewerkstelling verlengd tot en met 31 december 2015 en bij besluit van 28 september 2015 heeft opnieuw een verlenging plaatsgevonden, nu tot en met 31 december 2016.
1.1.
Bij besluit van 1 december 2015 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn oorspronkelijke functie in het kader van de reorganisatie bij de politie op 1 januari 2012 is vastgesteld als operationeel expert tactische opsporing, gewaardeerd in schaal 9. Bij besluit van 10 juni 2016 is eiser per 1 juli 2016 in deze functie geplaatst.
1.2.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder eiser met ingang van 1 januari 2018 geplaatst in de functie van [naam functie] , gewaardeerd in salarisschaal 10.
1.3.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat hij van mening is dat verweerder hem financiële compensatie had moeten geven voor de jaren vóór 2018 gedurende welke hij bij het project [naam project] heeft gewerkt.
1.4.
Verweerder heeft het bezwaar mede opgevat als een verzoek om in aanmerking te komen voor een waarnemingstoeslag. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder dit verzoek aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de besluiten van 17 december 2012, 16 februari 2015 en 28 september 2015. Met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet is opgekomen tegen voornoemde besluiten, dat deze in rechte vaststaan en dat eiser geen nieuwe relevante feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding zijn om op die besluiten terug te komen.
1.5.
Verweerder heeft de primaire besluiten bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van het bezwaar tegen het primaire besluit 1 opgemerkt dat in samenspraak met, en onder eindverantwoordelijkheid van, de Commissie van Georganiseerd Overleg Politie (hierna: de CGOP) afspraken zijn gemaakt over het inrichten van [naam project] en de personele consequenties. Daarbij heeft een coulanceregeling geen onderdeel uitgemaakt van de afspraken. Volgens verweerder is er dan ook geen reden om voor de groep medewerkers die tijdelijk bij [naam project] waren tewerkgesteld met terugwerkende kracht een coulanceregeling te treffen. Ten aanzien van het bezwaar tegen het primaire besluit 2 heeft verweerder benadrukt dat eiser sinds het besluit van 17 december 2012 heeft berust in zijn rechtspositie.
2. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat verweerder ten onrechte artikel 4:6 van de Awb heeft toegepast. Hij stelt dat hij niet eerder heeft verzocht om een waarnemingstoelage en dat verweerder daarover niet eerder, impliciet noch expliciet, een besluit over heeft genomen. Eiser wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2018:3274, waaruit volgens eiser volgt dat een salarisstrook geen impliciete weigering van een waarnemingstoeslag in zich bergt. Eiser wijst erop dat het gedurende de jaren niet duidelijk was welke werkzaamheden thuishoorden bij de functie van [naam functie] . Dat werd pas duidelijk met het besluit van 5 april 2018. Volgens eiser had verweerder zijn verzoek om een waarnemingstoelage daarom inhoudelijk moeten toetsen.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is bij het primaire besluit 1 met ingang van
1 januari 2018 geplaatst in de door hem gewenste functie van [naam functie] bij het team [naam project] , [naam eenheid] . Blijkens de stukken heeft per die datum de formele inpassing van [naam project] als zelfstandig organisatieonderdeel in de inrichting van de Nationale Politie zijn beslag gekregen en is de functie van eiser opgenomen in formatie van de [naam eenheid] . Eiser kwam voor plaatsing in aanmerking omdat door hem werd voldaan aan de voorwaarden zoals overeengekomen in de afspraken tussen de korpschef en de vakbonden in het CGOP en zoals vastgelegd in het Besluit inzake personele consequenties en het plaatsen van medewerkers bij [naam project] van 20 februari 2018 (CGOP/18.00741). De rechtbank stelt verder vast dat afspraken met betrekking tot de personele consequenties van het inrichten van [naam project] in samenspraak met, en onder verantwoordelijkheid van het CGOP hebben plaatsgevonden en dat een coulanceregeling voor medewerkers die voor 1 januari 2018 bij [naam project] werkzaam waren, in het overleg wel is besproken, maar geen onderdeel is gaan uitmaken van deze afspraken. Gelet hierop ziet de rechtbank in hetgeen door eiser is aangevoerd en voor zover hij heeft bedoeld daartegen in beroep op te komen, geen grond voor het oordeel dat het plaatsingsbesluit van eiser per
1 januari 2018 bij [naam project] vanwege het ontbreken van compensatie voor de eerdere jaren dat eiser daar werkzaam is geweest, de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan. Het bestreden besluit voor zover dat ziet op het primaire besluit 1 kan dan ook in stand blijven.
4. Met betrekking tot de afwijzing van verweerder van het verzoek van eiser om met terugwerkende kracht in aanmerking te komen voor een waarnemingstoelage, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van het rechtens onaantastbare besluit van 17 december 2012 inzake de tijdelijke tewerkstelling van eiser bij [naam project] per 7 januari 2013, zoals verlengd bij besluiten van 28 november 2014 en 28 september 2015 en de salarisspecificatie die eiser heeft ontvangen over januari 2013. Eiser heeft, aldus verweerder geen bezwaar gemaakt tegen die salarisspecificatie noch rechtsmiddelen aangewend tegen de besluiten inzake zijn tijdelijke tewerkstelling. Omdat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd en evenmin gebleken is van een onjuist evident besluit, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.1.
De wettelijke grondslag voor de toekenning van een waarnemingstoelage is te vinden in artikel 17, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). In dat artikel is - voor zover in deze zaak van belang - bepaald dat aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie waarneemt die, gelet op de bij de organisatie van verweerder van toepassing zijnde functies en de bij die functies behorende waardering, zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximum, voor de duur van die waarneming een toelage kan worden toegekend. Onder waarneming wordt ingevolge die bepaling verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf.
5.2.
De rechtbank stelt vast, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat eiser per 7 januari 2013 bij [naam project] een samenstel van werkzaamheden is gaan uitoefenen dat een andere functie vormde dan de functie die hij daarvoor uitoefende. Dat betekende evenwel niet dat hij per die datum in aanmerking zou kunnen komen voor een waarnemingstoelage. Van een dergelijke toekenning kan namelijk eerst dan sprake zijn indien aan dat samenstel van werkzaamheden binnen het functiegebouw van verweerder ook een hogere salarisschaal is verbonden. Naar het oordeel van de rechtbank was daar in het geval van eiser sprake van bij het besluit van 5 april 2018 toen hij door verweerder per 1 januari 2018 werd geplaatst in de functie van [naam functie] met een waardering van schaal 10. Op dat moment kon het eiser redelijkerwijs duidelijk zijn dat de werkzaamheden die hij had uitgeoefend (en nog steeds uitoefende) bij [naam project] toekenning van een hogere salarisschaal rechtvaardigden en dat hij in aanmerking zou kunnen komen voor een waarnemingstoelage. Eerst per die datum is [naam project] immers ingericht als organisatieonderdeel en is voormelde functie opgenomen in de formatie van de [naam eenheid] . Gelet hierop heeft verweerder eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij niet is opgekomen tegen het besluit inzake zijn tijdelijke tewerkstelling en de salarisspecificatie voor januari 2013. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder het verzoek van eiser om in aanmerking te komen voor een waarnemingstoelage ten onrechte heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen van eerdere besluiten.
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient, voor zover het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond is verklaard, te worden vernietigd. Verweerder zal het verzoek van eiser om een waarnemingstoelage alsnog inhoudelijk dienen te beoordelen.
De rechtbank zal verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om toekenning van een waarnemingstoelage ongegrond is verklaard;
-bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op dit bezwaar met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
-draagt verweerder op het griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mr. J. Boerlage - van den Bosch en mr. R.L. Herregodts, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier, op
4 augustus 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.