1.5.Verweerder heeft de primaire besluiten bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder ten aanzien van het bezwaar tegen het primaire besluit 1 opgemerkt dat in samenspraak met, en onder eindverantwoordelijkheid van, de Commissie van Georganiseerd Overleg Politie (de CGOP) afspraken zijn gemaakt over het inrichten van [naam project] en de personele consequenties. Daarbij heeft een coulanceregeling geen onderdeel uitgemaakt van de afspraken. Volgens verweerder is er dan ook geen reden om voor de groep medewerkers die tijdelijk bij [naam project] waren tewerkgesteld met terugwerkende kracht een coulanceregeling te treffen. Ten aanzien van het bezwaar tegen het primaire besluit 2 heeft verweerder benadrukt dat eiser sinds het besluit van 17 december 2012 heeft berust in zijn rechtspositie.
2. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat het op zichzelf juist is dat in de CGOP is gesproken over de positie van de medewerkers bij het project [naam project], maar dat daar een vergoeding voor werk op een hoger niveau niet aan de orde is geweest. Verweerder wenste daar niet aan mee te werken. Dat is de reden dat eiser heeft verzocht om met terugwerkende kracht in aanmerking te komen voor een waarnemingstoelage.
Daarnaast brengt eiser naar voren dat verweerder ten onrechte artikel 4:6 van de Awb heeft toegepast. Hij stelt dat hij niet eerder heeft verzocht om een waarnemingstoelage en dat verweerder daarover niet eerder, impliciet noch expliciet, een besluit over heeft genomen. Eiser wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2018:3274, waaruit volgens eiser volgt dat een salarisstrook geen impliciete weigering van een waarnemingstoeslag in zich bergt. Eiser wijst erop dat het gedurende de jaren niet duidelijk was welke werkzaamheden thuishoorden bij de functie van [functienaam]. Dat werd pas duidelijk met het besluit van 5 april 2018. Volgens eiser had verweerder zijn verzoek om een waarnemingstoelage daarom inhoudelijk moeten toetsen. 3. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is bij het primaire besluit 1 met ingang van
1 januari 2018 geplaatst in de door hem gewenste functie van [functienaam] bij het team [naam project], [naam eenheid]. Blijkens de stukken heeft per die datum de formele inpassing van [naam project] als zelfstandig organisatieonderdeel in de inrichting van de Nationale Politie zijn beslag gekregen en is de functie van eiser opgenomen in formatie van de [naam eenheid]. Eiser kwam voor plaatsing in aanmerking omdat door hem werd voldaan aan de voorwaarden zoals overeengekomen in de afspraken tussen de korpschef en de vakbonden in het CGOP en zoals vastgelegd in het Besluit inzake personele consequenties en het plaatsen van medewerkers bij [naam project] van 20 februari 2018 (CGOP/18.00741). De rechtbank stelt verder vast dat afspraken met betrekking tot de personele consequenties van het inrichten van [naam project] in samenspraak met, en onder verantwoordelijkheid van het CGOP hebben plaatsgevonden en dat een coulanceregeling voor medewerkers die voor 1 januari 2018 bij [naam project] werkzaam waren, in het overleg wel is besproken, maar geen onderdeel is gaan uitmaken van deze afspraken. Gelet hierop ziet de rechtbank in hetgeen door eiser is aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het plaatsingsbesluit van eiser per 1 januari 2018 bij [naam project] vanwege het ontbreken van compensatie voor de eerdere jaren dat eiser daar werkzaam is geweest, de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan. Het bestreden besluit voor zover dat ziet op het primaire besluit 1 kan dan ook in stand blijven.
4. Met betrekking tot de afwijzing van verweerder van het verzoek van eiser om met terugwerkende kracht in aanmerking te komen voor een waarnemingstoelage, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van het rechtens onaantastbare besluit van 17 december 2012 inzake de tijdelijke tewerkstelling van eiser bij [naam project] per 7 januari 2013, zoals verlengd bij besluiten van 16 en 28 september 2015 en de salarisspecificatie die eiser heeft ontvangen over januari 2013. Eiser heeft, aldus verweerder geen bezwaar gemaakt tegen die salarisspecificatie noch rechtsmiddelen aangewend tegen de besluiten inzake zijn tijdelijke tewerkstelling. Omdat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd en evenmin gebleken is van een onjuist evident besluit, dient het verzoek te worden afgewezen.