ECLI:NL:RBNNE:2020:2961

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
C18/200705 PR RK 20-252
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens vermeende vooringenomenheid van de oudste rechter

Op 1 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek dat was ingediend door een verdachte tijdens de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 27 augustus 2020. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. M. van Capelle, de oudste rechter van de meervoudige strafkamer. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. A. Speksnijder, stelde dat mr. Van Capelle zich vooringenomen had getoond tijdens de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft het proces-verbaal van de terechtzitting bestudeerd en vastgesteld dat mr. Van Capelle de zelfkwalificatie van de verzoeker, die zich als 'geen mongool' had gekwalificeerd, herhaaldelijk had genoemd in zijn vragen. De rechtbank concludeerde dat de verbale en non-verbale uitingen van mr. Van Capelle in de context van het onderzoek ter zitting niet anders konden worden geïnterpreteerd dan als een blijk van vooringenomenheid. Daarom werd het wrakingsverzoek toegewezen.

De rechtbank overwoog dat volgens artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering een rechter gewraakt kan worden op grond van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor vooringenomenheid. In dit geval was de vrees van de verzoeker voor een onbevooroordeelde beoordeling objectief gerechtvaardigd, wat leidde tot de toewijzing van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Locatie Groningen
zaaknummer: C18-200705 PR RK 20-252
beslissing van de meervoudige kamer van 1 september 2020
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman: mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum,
tegen
mr. M. van Capelle,
in zijn hoedanigheid van oudste rechter van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank tijdens de behandeling van de zaak met parketnummers 18/830047-20 en 18/177373-20.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting in de hoofdzaak van 27 augustus 2020;
  • het proces-verbaal van het op 27 augustus 2020 ter openbare terechtzitting gedane verzoek tot wraking;
  • een proces-verbaal van bevindingen van de politie Noord-Nederland d.d. 26 oktober 2019;
  • de schriftelijke reactie van mr. M. van Capelle (hierna: mr. Van Capelle) op het wrakingsverzoek, strekkende tot afwijzing van dat verzoek.
1.2.
Op 28 augustus 2020 is het wrakingsverzoek behandeld ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank. Op deze zitting was namens verzoeker aanwezig zijn raadsman, mr. Speksnijder. Ter zitting heeft hij het standpunt van verzoeker met betrekking tot het wrakingsverzoek toegelicht. Mr. Van Capelle was met kennisgeving afwezig.
1.3.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 512 Sv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij wordt rekening gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.3.
Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt dat verzoeker, bij monde van zijn raadsman, het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag heeft gelegd:
De oudste rechter heeft non-verbaal en verbaal gedurende langere tijd zijn afkeer van
verdachte geuit. Verdachte heeft geen vertrouwen in de onbevooroordeelde beoordeling van zijn zaak door deze samenstelling. Verdachte voelt zich buitengewoon beledigd. De oudste rechter maakte hem uit voor mongool. Daarna wendde de oudste rechter zich af en wilde hij er niets meer over zeggen. Ook non-verbaal bevestigde de oudste rechter wat hij van verdachte vond.
Het voorval werd ingeleid met de woorden “hoe kun je”. Ik wijs op de manier waarop de oudste rechter vervolgens naar verdachte keek en zijn woorden enigszins afzwakte. Met dit alles werd duidelijk wat hij vond van verdachte. Hij wendde zijn hoofd van hem af.
Het vertrouwen dat verdachte in de oudste rechter heeft, is geschaad.
2.4.
In zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek heeft mr. Van Capelle onder meer aangevoerd dat hij zich niet vooringenomen heeft getoond, omdat hij het handelen van verzoeker noch diens persoon heeft gekwalificeerd, maar naar het verband heeft gevraagd tussen de door hem geuite bedreiging en zijn zelfkwalificatie “mongool”. Ook non-verbaal heeft hij zich niet vooringenomen getoond, aldus mr. Van Capelle, aangezien hij (bijvoorbeeld) geen wegwerpgebaren heeft gemaakt na opmerkingen van verzoeker of hem hoofdschuddend heeft aangehoord.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6.
Het wrakingsverzoek is gedaan tijdens de terechtzitting van de meervoudige strafkamer op 27 augustus 2020. In het proces-verbaal dat is opgemaakt van die terechtzitting staat onder meer het volgende:
De verdachte deelt hierop - zakelijk weergegeven - onder meer mee:
Ik heb dingen tegen [A] (hierna: [A]) gezegd die ik niet had moeten zeggen. Ik was op dat moment boos. Hij maakte deel uit van een groep van 30 personen die bij mij voor de deur stond. Hij reed in een rode Volkswagen Polo op mij in en gooide bierflesjes naar me. Ik weet zeker dat [A] het was. Ik ben niet blind. Ik ben geen mongool.
Ik heb het telefoonnummer van [A] gekregen van [B] (hierna: [B]).
De voorzitter deelt - zakelijk weergegeven - onder meer mee:
[B] heeft verklaard dat hij het telefoonnummer aan u moest geven omdat u het anders bij hem zou komen halen. Als hij het nummer aan u zou geven, zou u hem niets doen. Ik lees dat veel mensen heel bang voor u zijn en zelfs geen aangifte tegen u durven te doen.
De verdachte deelt - zakelijk weergegeven - onder meer mee:
Daar kan ik me niks bij voorstellen. Ze komen toch zelf voor mijn deur staan, wat verwacht je dat ik ga doen? Ik zeg je eerlijk, als mensen zo bij mij voor de deur komen staan, dan word
ik boos.
De voorzitter geeft, nadat verdachte zijn verklaring heeft afgelegd, aan de rechters, de officier van justitie en de raadsman de gelegenheid tot het stellen van vragen aan verdachte.
De oudste rechter deelt - zakelijk weergegeven - mee:
Hoe haal je het in je hoofd om te zeggen “ik ga je moeder verkrachten”? En dan zegt u vandaag ook “ik ben geen mongool”. Als je je zo uit...
De verdachte deelt mee:
Wat? Wat wil je zeggen dan? Zeg wat je wil zeggen.
De oudste rechter deelt - zakelijk weergegeven - mee:
Hoe haalt u het in uw hoofd om te zeggen “ik ga je moeder verkrachten”? U zei zelf “ik ben geen mongool”. Als u dreigt met het verkrachten van iemands moeder, dan lijkt het daar anders wel op.
De verdachte deelt mee:
Doe maar niet meer met mij praten.
De oudste rechter deelt mee:
Nee, daar ben ik nu ook klaar mee.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat uit dit proces-verbaal, dat geldt als de kenbron voor wat er ter zitting is verklaard, niet blijkt dat mr. Van Capelle verzoeker expliciet "mongool” heeft genoemd. Mr. Van Capelle heeft de zelfkwalificatie van verzoeker “ik ben geen mongool” tot twee keer toe herhaald en gezegd “dan lijkt het daar anders wel op”. Dat dit, zoals mr. Van Capelle stelt, een vraag zou zijn naar het verband tussen de bedreiging en zijn zelfkwalificatie, blijkt niet uit het proces-verbaal. Mr. Van Capelle heeft daarnaast onweersproken gelaten dat hij na zijn laatste opmerking “Nee, daar ben ik nu ook klaar mee” zijn hoofd heeft afgewend. Deze verbale en non-verbale uitingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank in de context van de stand van het onderzoek ter zitting niet anders worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid.
2.8.
Het onderhavige wrakingsverzoek wordt daarom toegewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek tot wraking toe;
3.2.
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan (de raadsman van) verzoeker, mr. Van Capelle en aan het Openbaar Ministerie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S. Dijkstra, voorzitter, A.F. Gerding en M. Sanna, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken door mr. A.F. Gerding op 1 september 2020.
typ: 692