ECLI:NL:RBNNE:2020:2898

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
25 augustus 2020
Zaaknummer
18/271791-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen poging tot doodslag en zware mishandeling, veroordeling voor poging tot doodslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 25 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten met betrekking tot de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1]. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag van [slachtoffer 1], omdat hij deze meerdere keren met kracht tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. De rechtbank oordeelde ook dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een matiging van de straf. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de vordering van [slachtoffer 1] volledig werd toegewezen en de vorderingen van [slachtoffer 2] en [partner slachtoffer 2] niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/271791-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 augustus 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 augustus 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. van der Pol, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A.J. Kemkers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of van die van verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen, die [slachtoffer 1] ,
- meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen, en/of
- - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam heeft geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, openlijk, te weten, in een aan of nabij de Waling Dijkstrastrjitte staande (feest)tent, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 1] door
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft te stompen en/of te slaan, en/of
- - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft te stompen en/of te slaan, en/of
- - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te schoppen en/of te trappen;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of die van verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat oogmerk tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen, en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op/tegen de/een bar heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de grond heeft gewerkt en/of
- op die [slachtoffer 2] is gaan zitten en/of
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, openlijk, te weten, in een aan of nabij de Waling Dijkstrastrjitte staande (feest)tent, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer 2] door
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan, en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op/tegen de/een bar te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de grond te werken en/of
- op die [slachtoffer 2] te gaan zitten en/of
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door tezamen
en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op/tegen de/een bar te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de grond te werken en/of
- op die [slachtoffer 2] te gaan zitten en/of
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, in elk geval in de gemeente Waadhoeke, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door tezamen
en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, en/of met kracht tegen diens hoofd te stompen en/of te slaan en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] met kracht op/tegen de/een bar te slaan en/of
- die [slachtoffer 2] tegen de grond te werken en/of
- op die [slachtoffer 2] te gaan zitten en/of
- - toen die [slachtoffer 2] op de grond lag- meermalen, althans eenmaal, tegen diens hoofd en/of elders tegen diens lichaam te stompen en/of te slaan en/of te schoppen en/of te trappen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1. primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag en het onder 2. primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de voor voorwaardelijke opzet benodigde aanmerkelijke kans op de dood niet kan worden bewezen. Daarvoor is meer specifieke informatie nodig, zoals hoe hard de trap is geweest en wat voor soort schoeisel werd gedragen; die informatie ontbreekt.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meerdere malen harde vuistslagen tegen het hoofd gegeven en hij heeft hem ook tegen zijn hoofd geschopt. Het hoofd is een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Door hier tegen aan te schoppen bestaat de kans op zwaar lichamelijk letsel, zoals beschadiging van de hersenen of blijvende littekens in het gezicht. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes gedraging was dit zo zeer gericht op het intreden van dit gevolg dat van opzet kan worden gesproken. Wat niet kan worden bewezen is dat meerdere personen geweld tegen [slachtoffer 1] hebben gebruikt, zodat verdachte vrijgesproken moet worden van het medeplegen.
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 2. primair ten laste gelegde medeplegen van de poging tot zware mishandeling.
Zij heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Medeplegen kan worden bewezen, want er was sprake van een gezamenlijk plan, te weten een afrekening, en vervolgens van een gezamenlijke uitvoering.
Het aandeel van verdachte bij het geweld blijkt uit zijn eigen verklaring. Hij heeft immers verklaard dat hij aan het vechten was met een van de broers, toen hij een klap kreeg van diens broer. Hij heeft die jongen toen geslagen en geraakt, vermoedelijk op zijn kin. Tevens blijkt de betrokkenheid van verdachte uit de getuigenverklaringen van de beveiligers [getuige 1] en [getuige 2] . Volgens [getuige 1] was een groep van vier jongens op het slachtoffer aan het inslaan en -schoppen. Zijn collega [getuige 2] kwam kennelijk wat later en zag het geweld niet, maar noemt wel de namen van de personen die ze van het slachtoffer hebben afgehaald, waaronder [verdachte] . Volgens verdachte is hij na het geweld tegen [slachtoffer 1] al de tent uitgezet, maar gelet op deze bewijsmiddelen is hij pas na afloop van beide incidenten de tent uitgezet.
Het geweld waaraan verdachte heeft deelgenomen bestaat uit het slaan met het hoofd op de bar en een reeks schoppen en vuistslagen, ook tegen het hoofd en ook terwijl het slachtoffer op de grond ligt. Voornoemde gedragingen leveren een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Het handelen van de verdachten is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm ook zozeer gericht geweest op het intreden van dit gevolg dat zij deze aanmerkelijke kans ook hebben aanvaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft het slachtoffer eenmaal of een aantal malen in het gezicht geslagen. Verdachte ontkent dat hij heeft geschopt. Hierdoor ontbreekt de feitelijke grondslag aangaande een poging tot doodslag. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het gevecht tussen verdachte en [slachtoffer 1] een één op één gevecht was, zodat geen sprake is van het in verenging plegen. Om die reden kan ook openlijke geweldpleging niet worden bewezen.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle varianten van het onder 2. ten laste gelegde, omdat verdachte niet heeft gevochten met [slachtoffer 2] en hij aan het tegen hem gepleegde geweld ook geen wezenlijke of significante bijdrage heeft geleverd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde.
De rechtbank acht alle onder 2. ten laste gelegde varianten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. Op basis van de stukken en de behandeling ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er eerst geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 1] , dat [slachtoffer 2] dit heeft gezien en er naartoe is gerend. Vervolgens is er ook tegen [slachtoffer 2] geweld gepleegd. Deze beide geweldplegingen overlappen elkaar gedeeltelijk in de tijd.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 2] . Verdachte heeft bij de politie verklaard met één jongen te hebben gevochten en dat hij op dat moment een klap op zijn hoofd kreeg van de broer van die jongen. Verdachte heeft verklaard: "Toen ik die jongen sloeg, raakte ik hem volgens mij op zijn kin". Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte bij de politie niet zo uitgelegd moet worden dat hij [slachtoffer 2] (die volgens verdachtes verklaring hem op zijn hoofd sloeg) tegen zijn kin zou hebben geslagen, maar dat hij een geweldshandeling omschrijft die hij op dat moment tegen [slachtoffer 1] pleegde. Verdachte heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat hij na het geweld tegen [slachtoffer 1] door beveiligers de tent is uitgezet. Deze verklaring van verdachte vindt steun in de getuigenverklaringen van [getuige 3] en [getuige 4] en [getuige 5] .
Aan de andere kant zijn er getuigen die verdachte plaatsen bij het geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] , maar zij geven niet concreet aan wat voor geweldshandelingen verdachte zou hebben gepleegd, of de verklaringen zijn zo weinig specifiek dat zij voor verschillende interpretaties vatbaar zijn.
Omdat de verklaring van verdachte, dat hij na het door hem tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweld de tent is uitgezet, steun vindt in het dossier en de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 2] al waren begonnen toen hij nog bezig was met het plegen van geweld tegen [slachtoffer 1] kan de rechtbank met onvoldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte heeft deelgenomen aan het tegen [slachtoffer 2] gepleegde geweld. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van alle onder 2. ten laste gelegde geweldsmisdrijven gepleegd tegen [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde.
medeplegen
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] . Verdachte zal daarom van het onder 1. ten laste gelegde medeplegen worden vrijgesproken.
bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 11 augustus 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 26 mei 2018 in de feesttent van Frourock in Vrouwenparochie zag ik een persoon, waarvan ik later heb begrepen dat hij [slachtoffer 1] heet, lopen. Ik ben naar hem toegelopen en ik heb hem aangesproken. Ik werd heel erg boos en toen ging ik los. Ik heb [slachtoffer 1] als eerste geslagen. Ik heb hem meerdere klappen met mijn vuist op zijn hoofd gegeven. We kwamen op een gegeven moment samen achter de bar terecht. [slachtoffer 1] gaf mij geen klappen. Ik weet verder niet meer goed wat er is gebeurd, maar op een gegeven moment ben ik uit de tent gezet. Ik droeg die avond schoenen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 28 mei 2018, opgenomen op pagina 205 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018131515 van 6 augustus 2018, inhoudend als verklaring van [verdachte] :
Ik ben 1.87 meter en ik ben denk ik 95 kilo.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 27 mei 2018, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik bevond mij in de feesttent van Frourock te Vrouwenparochie. Ik zag in die tent een man op mij afkomen. Ik voelde dat hij mij met zijn linker hand bij mijn keel pakte en mij tegen het tentzeil drukte en dat hij direct daarop met zijn rechter vuist mij circa vier keer heel hard in mijn gezicht stompte. De eerste klap trof mij tegen de rechterkant van mijn gezicht en de klappen daarna raakten mij midden in mijn gezicht, tegen mijn neus en mond. Die klappen waren heel hard en veroorzaakten pijn en letsel. Door die klappen zakte ik in elkaar en ik kwam op de grond terecht. Ik lag op mijn rug. Ik werd eigenlijk alleen maar hard geraakt tegen mijn hoofd. Ik kreeg in ieder geval één harde schop tegen mijn voorhoofd met een schoen en ik kreeg meerdere vuistslagen in mijn gezicht. Ik denk dat ik in totaal 6 à 7 keer ben geraakt. Ik draaide mij op mijn rechterzij en ik wist mij vooruit te werken in de richting van de bar. Ik kreeg daarbij nog wat trappen tegen mijn lichaam maar die waren lang niet zo hard meer.
4. Een geneeskundige verklaring, op 18 juni 2018 opgemaakt en ondertekend door A.E. Brinker, forensisch arts i.o., opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als haar verklaring:
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] , datum onderzoek 28 mei 2018.
Letselbeschrijving
1. Op de rechterzijde van het voorhoofd bij de slaap bevindt zich een ovale roodpaarse huidverkleuring met een afmeting van ongeveer 4 x 1.5 cm, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting,
2. Op de linkerzijde van het voorhoofd bevindt zich een horizontale oppervlakkige huidbeschadiging met korstvorming met een afmeting van ongeveer 5.5 x 0.4 cm, passend bij een schaafverwonding. Hieronder bevinden zich verticaal meerdere parallel verlopende lijnvormige rode huidverkleuringen, passend bij oppervlakkige schaafverwondingen.
3. Rond de binnenste ooghoek en onder het linker oog bevindt zich een roodpaarse verkleuring, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting,
4. Op de linkerzijde van de neus bevinden zich meerdere lijnvormige oppervlakkige huidbeschadigingen, passend bij oppervlakkige schaafverwondingen. Op de linkerzijde van de neus bevindt zich een ovale huidbeschadiging met korstvorming met een diameter van ongeveer 3 x 2 mm, passend bij een schaafverwonding.
5. Naast de rechter neusvleugel bevindt zich een lijnvormige oppervlakkige huidbeschadiging met een lengte van ongeveer 2 cm, passend bij een schaafverwonding.
6. Op de boven- en onderlip bevinden zich meerdere beschadigingen van het slijmvlies met korstvorming, passend bij schaafverwondingen.
7. Op de rechterzijde van de bovenlip bevindt zich een beschadiging van het slijmverlies met korstvorming ronde blauwpaarse verkleuring met centrale opheldering met een diameter van ongeveer 1 cm, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting,
8. Onder de rechter mondhoek bevindt zich een haakvormige oppervlakkige huidbeschadiging met gedeeltelijke korstvorming, passend bij een schaafverwonding.
9. Op de linker onderarm bevindt zich een gebied met enkele lijnvormige oppervlakkige huidbeschadigingen met korstvorming, passend bij krasverwondingen,
10. Op de achterzijde van de linker schouder bevindt zich een ovale oppervlakkige huidbeschadiging met zwelling met een afmeting van ongeveer 2 x 1 cm, passend bij een schaafverwonding met zwelling door versterkte doorbloeding.
11. Op het midden van de rug, tussen de schouderbladen bevindt zich een langwerpig gebied met roodpaarse huidverkleuring met een afmeting van ongeveer 10 x 1.5 cm, passend bij onderhuidse bloeduitstorting,
Conclusie
De geconstateerde letsels kunnen passen bij de toedracht zoals betrokkene heeft verklaard.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 28 mei 2018, opgenomen op pagina 91 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik ben gisteren, 26 mei 2018, naar Fourock geweest. Ik zag dat een man op [slachtoffer 1] afliep. Ik zag dat deze man met zijn linker hand hem duwde en gelijk vol met zijn rechter vuist uithaalde tegen de rechterkant van [slachtoffer 1] gezicht. Ik ben daarop gelijk naar [slachtoffer 1] en die man toe gelopen. Ik zag dat [slachtoffer 1] zijn handen omhoog deed en dat hij zijn ogen dicht had. Het leek net of raakte [slachtoffer 1] bewusteloos. In de tijd dat ik naar hen liep sloeg die man door. Ik denk dat die man nog vier keer [slachtoffer 1] heeft geslagen tegen zijn hoofd.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 juni 2018, opgenomen op pagina 144 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3] :
Ik was aanwezig op het feest genaamd Frourock. Ik was bij de bar. Op dat moment hoorde ik een harde klap. Het klonk of een klap daadwerkelijk hard aankwam. Ik draaide mij om en zag dat er iemand achter de bar werd langs gemept. Ik zag dat het slachtoffer op de grond terecht kwam. Ik zag dat zijn belager helemaal los ging. Ik zag dat de belager slaande bewegingen maakte richting het slachtoffer. Ik zag dat de belager niet aan het schoppen was, maar aan het intrappen op het slachtoffer. Ik zag dat het slachtoffer op de grond lag. Ik zag dat de belager beide armen op een bar plaatste. Ik zag dat de belager zich zelf omhoog hief en op het slachtoffer trapte. Volgens mij deed hij dit met één been. Ik zag dat het slachtoffer werd meegenomen. Hij werd onder beide armen vast gehouden. Ik zag dat een beveiliger hem probeerde weg te slepen. Hij was op dat moment helemaal slap. Voordat de belager van het slachtoffer werd gehaald heeft hij denk ik zo'n 15 seconden vrij spel gehad. Na een tijdje kreeg ik namen te horen van daders welke betrokken zouden zijn bij de vechtpartij. Ik ben daarop op internet gaan zoeken. Ik ben alle namen bij langs gegaan. Ik kwam een foto tegen en herkende deze persoon als zijnde de belager. Ik zag dat deze persoon [verdachte] heette. Ik herkende voor 100% [verdachte] als zijnde de belager.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 20 juli 2018, opgenomen op pagina 148 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 30 mei 2018 nam ik telefonisch contact op met een getuige, welke zich had gemeld. Ik hoorde deze getuige zeggen dat ze een getuigenverklaring wenst af te leggen maar dit anoniem wenst te doen. Ik vroeg aan de getuige wat zij kon verklaren over de vechtpartij, welke had plaats gevonden op 26 mei 2018 in Vrouwbuurt. Ik hoorde haar het onderstaande verklaren:
"Ik was aanwezig op het feest genaamd Frourock wat gehouden werd in Vrouwenparochie. Ik zag uit het niets dat er twee manspersonen achter de bar belandden. Ik zag dat deze twee personen achter de bar lagen tussen de bar en de biertap. Ik zag dat het slachtoffer op zijn rug op de grond lag. Ik zag dat de andere persoon één hand op de bar plaatste en zijn andere hand op de biertap. Ik zag dat deze persoon zich omhoog trok en met zijn volle gewicht naar beneden kwam. Ik zag dat hij met één of twee benen op het gezicht van het slachtoffer schopte. Ik zag dat hij meerder malen schopte op het hoofd van het slachtoffer. Ik zag dat er één persoon probeerde de dader van het slachtoffer te halen. Volgens mij kwam er nog iemand bij om de dader van het slachtoffer af te trekken. Op het moment dat zij de dader van het slachtoffer aftrokken zag ik het gezicht van de dader. Ik herkende daarop gelijk [verdachte] als zijnde dader.
Bewijsoverwegingen
Verdachte ontkent dat hij de bedoeling heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven. Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet had op dit gevolg.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van het slachtoffer- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Aan de hand van het strafdossier en hetgeen ter zitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat verdachte het slachtoffer meerdere harde vuistslagen in het gezicht heeft gegeven. Door die vuistslagen zakte het slachtoffer in elkaar en kwam op de grond terecht. Het slachtoffer lag op zijn rug. Verdachte, een stevige man, heeft zich vervolgens aan de bar omhoog getrokken en kwam daarna met zijn volle gewicht naar beneden en trapte met één of twee benen met geschoeide voet op het gezicht dan wel op het hoofd van het slachtoffer. Hij deed dat meerdere malen en moest van het slachtoffer worden afgetrokken om hem te doen stoppen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Verdachte heeft naast het andere forse geweld dat hij tegen het gezicht van het slachtoffer heeft uitgeoefend, met zijn volle gewicht en met geschoeide voet meermalen op het gezicht van het slachtoffer getrapt. Het slachtoffer lag op dat moment met zijn hoofd op de grond waardoor het hoofd niet naar achteren kon meebewegen. Bij zo'n harde trap in het gezicht is de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer hersenletsel oploopt waardoor hij komt te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 26 mei 2018, te Vrouwenparochie, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, met dat oogmerk die [slachtoffer 1] ,
- meermalen met kracht tegen diens hoofd heeft gestompt en
- - terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag- meermalen, tegen diens hoofd en elders tegen diens lichaam heeft geschopt of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1. primair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en het onder 2. primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht bij Reclassering Nederland, een ambulante behandeling door de forensische poli GGZ of een soortgelijke zorgverlener en het meewerken aan schadeherstel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1. primair, 1. subsidiair en alle varianten van het onder 2. ten laste gelegde. Voor het opleggen van een straf heeft de raadsman verwezen naar de oriëntatiepunten van het LOVS. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag heeft de raadsman bepleit, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met bijzondere voorwaarden. Aan het taakstrafverbod, zoals bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, kan in dat geval worden voldaan door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 5 augustus 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte zag in de feesttent in Vrouwenparochie een man lopen, die hij ervan verdacht eerder zijn broertje te hebben mishandeld. Hij is naar de man toegelopen en werd erg boos. Hij is op de man in gaan slaan. De man kwam ten gevolge van de harde vuistslagen op de grond terecht en verdachte heeft zichzelf daarna aan de bar omhoog getrokken en heeft met zijn volle gewicht op het gezicht van de man getrapt. Hij ging door met het intrappen op de man en moest van de man worden afgetrokken om hem te doen stoppen.
Uit het dossier blijkt van aanwijzingen dat in de vriendengroep van verdachte voorafgaand is besproken dat het slachtoffer en zijn tweelingbroer degenen zijn geweest die het broertje van verdachte op een eerder moment zouden hebben mishandeld. Toen de kans zich voordeed heeft verdachte bewust de confrontatie met de man opgezocht en is in zijn eigen woorden op hem losgegaan.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstige strafbaar feit. Verdachte heeft daarbij voor lief genomen dat het slachtoffer ten gevolge hiervan dodelijk letsel had kunnen oplopen. Uit zijn slachtofferverklaring en de toelichting bij zijn vordering tot schadevergoeding blijkt dat het slachtoffer nu, ruim twee jaar later, nog steeds angstig is en dat hij hiervoor professionele hulp heeft moeten zoeken. Hij en zijn familie voelen zich nog steeds niet veilig en hun vertrouwen in anderen is aangetast. Verder heeft dit soort geweld in het openbaar niet alleen gevolgen voor de slachtoffers, maar zorgt ook voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving, meer in het bijzonder in de gemeenschap van Vrouwenparochie. Uit het procesdossier blijkt ook van de verontwaardiging van de getuigen over het gebruikte geweld. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van het delict en het grove geweld dat is toegepast, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De redelijke termijn is in de onderhavige strafzaak aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte, te weten 28 mei 2018. Van bijzondere omstandigheden, zoals hiervoor genoemd is niet gebleken, zodat de redelijke termijn is overschreden met drie maanden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen gevangenisstraf tot gevolg moet hebben.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Ter terechtzitting en uit het reclasseringsadvies blijkt dat verdachte zijn leven op orde heeft. Hij heeft een relatie en een zorgzaam en steunend netwerk om zich heen. Hij heeft een verantwoordelijke functie bij zijn werkgever waar hij wordt gewaardeerd voor zijn inzet. Nieuwe agressie incidenten zullen niet door zijn werkgever worden getolereerd. Tevens kan een langdurige detentie nadelige gevolgen hebben voor de baan van verdachte.
Hoe verdachte tot een dergelijke agressieve daad heeft kunnen komen heeft volgens hem te maken met een combinatie van meerdere factoren. Hij wilde opkomen voor zijn broer. Daarnaast had verdachte veel verdriet en was hij gefrustreerd vanwege het verlies van het contact met zijn zoon. Deze emoties in combinatie met alcoholgebruik hebben invloed gehad op zijn gedrag. De reclassering ziet daarin aanleiding om bijzondere voorwaarden te adviseren bij oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, namelijk een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling door de forensische poli GGZ of een soortgelijke zorgverlener, waarbij verdachte onder meer zijn medewerking zal verlenen voor het opmaken van een delict scenario en een terugval preventieplan en de voorwaarde van schadeherstel door mee te werken aan de schadevergoedingsmaatregel.
Door de verdediging is aangevoerd dat de (landelijke) media aandacht die deze strafzaak heeft gehad matigend moet werken op de strafmaat. De rechtbank deelt dit oordeel niet. Deze aandacht is bij een dergelijk delict te verwachten en heeft verdachte door zijn gedrag over zichzelf afgeroepen.
Alles afwegend, waarbij de rechtbank enerzijds uitdrukkelijk rekening houdt met de ernst van het strafbare feit, en anderzijds met het lange tijdsverloop en de omstandigheid dat verdachte ruim twee jaar na dato zijn leven weer heeft opgebouwd met een relatie, een baan en zonder in herhaling te vallen, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren passend en oplegging daarvan geboden. Aan het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering en de geadviseerde ambulante behandeling opleggen. Tevens zal de rechtbank de voorwaarde van een locatieverbod, betreffende de woningen van de aangevers opleggen, zodat zij niet bang hoeven te zijn dat zij naar aanleiding van deze strafzaak door verdachte worden opgezocht. De rechtbank zal de voorwaarde van medewerking aan schadeherstel niet opleggen, omdat dit naast de toewijzing van de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel geen toegevoegde waarde heeft.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 181,20 ter zake van materiële schade en € 3.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 47.181,76 ter vergoeding van materiële schade en
€ 7.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
3. [partner slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 62,40 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
Door de officier van justitie is gevorderd om de vorderingen van de benadeelde partijen, vermeerderd met de wettelijke rente, integraal toe te wijzen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [partner slachtoffer 2] dienen hoofdelijk te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair gevorderd de vorderingen af te wijzen, omdat verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft hij ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] aangevoerd dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd tot een bedrag van € 500,--. Er is geen sprake is van geestelijk letsel omdat PTSS een subjectieve aandoening is en de door de benadeelde partij bijgevoegde uitspraak inzake smartengeld ziet op een geheel andere situatie. Ten aanzien van de materiële schade heeft de raadsman aangevoerd dat bij de schade aan de kleding geen verrekening van nieuw voor oud heeft plaatsgevonden.
Ook ten aanzien van de vorderingen van [slachtoffer 2] en [partner slachtoffer 2] heeft de raadsman subsidiair inhoudelijk verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank acht aannemelijk dat het overhemd, de broek en de schoenen van de benadeelde onbruikbaar zijn geworden doordat deze onder het bloed zaten en zijn overhemd is gescheurd. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en stelt de schade vast op het gevorderde bedrag van € 150,--. Nu de post reiskosten niet is betwist, zal het volledige gevorderde bedrag aan materiële schade worden toegewezen. Het gevorderde bedrag van € 3.500,-- aan immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank een redelijke en billijke schadevergoeding voor de benadeelde partij die fysiek letsel heeft gehad en die naar aanleiding van het geweld dat tegen hem is gepleegd moest worden behandeld in verband met geestelijk letsel. Dat van geestelijk letsel sprake is blijkt voldoende uit de ter onderbouwing overgelegde correspondentie van de psycholoog die de benadeelde heeft behandeld voor PTSS, een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de schade acht geslagen op de Letsellijst Schadefonds geweldsmisdrijven.
De vordering zal in zijn geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Vordering van [partner slachtoffer 2]
Door de benadeelde partij [partner slachtoffer 2] is gesteld dat zij shockschade heeft doordat zij het geweld en de gevolgen van het geweld aangedaan aan haar partner [slachtoffer 2] en haar zwager [slachtoffer 1] heeft waargenomen. Zij heeft met beiden een nauwe (affectieve) relatie. Deze waarneming veroorzaakte een emotionele schok bij de benadeelde partij, waardoor zij nu kampt met herbelevingen en spanningen die specifiek zien op dit geweld. Ze lijdt hierdoor aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, namelijk PTSS.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240), voor toekenning van shockschade niet is vereist dat degene die daarop aanspraak maakt, door haar of zijn aanwezigheid bij de verweten gedraging of gebeurtenis, toen deze plaatsvond, direct betrokken is geweest. Voldoende is dat een rechtstreeks verband bestaat tussen het gevaarzettend handelen enerzijds en het geestelijk letsel dat een derde door de confrontatie met de gevolgen van dit handelen oploopt anderzijds. Deze confrontatie kan ook plaatsvinden (kort) nadat de gebeurtenis die tot de dood of verwonding van een ander heeft geleid, heeft plaatsgevonden. De aard van deze schade brengt mee dat deze schade in het algemeen slechts voor vergoeding in aanmerking komt indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden, en (ii) deze confrontatie bij de betrokkene een hevige schok teweeggebracht heeft, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt.
De rechtbank acht de betrokkenheid van verdachte bij het geweld tegen [slachtoffer 2] , de partner van de benadeelde partij, niet bewezen, zodat de vordering voor dat deel niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de verklaring die de benadeelde partij als getuige bij de politie heeft afgelegd en de stukken die zijn ingebracht van de behandeling bij Synaeda, onvoldoende kan blijken van een causaal verband tussen het gevaarzettend handelen van verdachte (het door hem tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweld) en het geestelijk letsel. Daartoe wijst de rechtbank er op dat uit de bij de politie afgelegde verklaring blijkt dat de benadeelde partij de mishandeling van haar zwager W. de Haan niet heeft waargenomen en dat de conclusie van Synaeda is dat er sprake is van een posttraumatische stressstoornis die is geluxeerd door het zien van de mishandeling van haar vriend [slachtoffer 2], waarbij niet als oorzaak de confrontatie met het geweld tegen W. de Haan wordt genoemd. Om die reden zal de vordering ook in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 2. primair, 2. subsidiair, 2. meer subsidiair en 2. meest subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot zes maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich vervolgens op afspraken met de reclassering blijft melden zo vaak en zolang de reclassering nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de forensische poli GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, waarbij veroordeelde zich houdt aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
3. dat de veroordeelde zich niet zal bevinden in een straal van 100 meter van het adres [adres 1] en het adres [adres 2] .
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde genoemd onder 3., en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Geeft aan de politie de opdracht toezicht te houden op de naleving van de hiervoor onder 3. genoemde voorwaarde.

Benadeelde partijen

feit 1. [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.681,20 (zegge: drieduizend zeshonderd éénentachtig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 3.681,20 (zegge: drieduizend zeshonderd éénentachtig euro en twintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2018. Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 46 dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op. Dit bedrag bestaat uit € 181,20 aan materiële schade en € 3.500,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
feit 2. [slachtoffer 2]
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zijn vordering niet-ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
feiten 1. en 2. [partner slachtoffer 2]
Bepaalt dat de benadeelde partij [partner slachtoffer 2] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en
mr. B.F. Hammerle, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 augustus 2020.