ECLI:NL:RBNNE:2020:2840

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
17/080188-99
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van een veroordeelde met twee jaren

Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die ter beschikking was gesteld wegens moord. De officier van justitie had op 7 juli 2020 een vordering ingediend tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met twee jaren. De behandeling vond plaats op 4 augustus 2020, waarbij de veroordeelde, haar raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut, de officier van justitie mr. P.M. van der Spek en deskundige J. Scheer aanwezig waren. De rechtbank heeft de relevante stukken en adviezen van deskundigen, waaronder psychiater J. Marx en klinisch psycholoog B. van Giessen, in overweging genomen. De veroordeelde, een 42-jarige vrouw, ondergaat al twintig jaar behandeling in het kader van haar tbs-oplegging. De deskundigen gaven aan dat er sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, problematisch cannabisgebruik en een psychotische kwetsbaarheid. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling met twee jaren verlengd, in overeenstemming met de vordering van de officier van justitie en de adviezen van de deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 17/080188-99
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 augustus 2020 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de [instelling],
hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 7 juli 2020 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met twee jaren.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2020, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, haar raadsvrouw mr. Y.H.G. van der Hut, de officier van justitie mr. P.M. van der Spek en de heer J. Scheer als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder het door het (plaatsvervangend) hoofd van de FPC Van der Hoeven kliniek ondertekende verlengingsadvies d.d. 19 juni 2020, alsmede de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
De rechtbank heeft voorts gelet op de adviezen als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), opgemaakt door J. Marx, psychiater, en B. van Giessen, klinisch psycholoog, beiden niet verbonden aan de instelling waar de veroordeelde wordt verpleegd.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij arrest van 25 juli 2000 heeft het gerechtshof Leeuwarden veroordeelde ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege wegens moord.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 9 augustus 2000 en laatstelijk op 14 augustus 2018 verlengd met twee jaren.
Het advies van de instelling
In het verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren. In het verlengingsadvies is – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende aangegeven.
Veroordeelde is een thans 42-jarige vrouw. Zij wordt al twintig jaar behandeld in het kader van de huidige tbs-oplegging. Tijdens de behandeling blijkt het klinisch beeld door de jaren heen moeilijk te duiden, omdat zij binnen verschillende settingen uiteenlopende klachten en symptomen laat zien. Overkoepelend kan worden gesteld dat de psychiatrische kwetsbaarheid van veroordeelde voorop staat. Er is sprake van vroege hechtingsproblematiek, traumatisering en ernstige verstoringen in de persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij thans met name borderline en vermijdende trekken aanwezig zijn. Daarnaast is er sprake van een psychotische kwetsbaarheid en een stoornis in het gebruik van cannabis.
Veroordeelde bevindt zich in de transmurale fase van haar behandeling. Zij wordt begeleid door transmuraal behandelteam de Schutse en Lister (RIBW) en woont in dezelfde woonvoorziening als haar man. Zij is tevreden over de huidige woonsituatie en haar functioneren kent momenten van relatieve stabiliteit. Veroordeelde deed vrijwilligerswerk in de kringloopwinkel en heeft steeds meer contact met collega’s, waaruit ook vriendschappen ontstaan. De relatie met haar man verloopt stabiel, waardoor wordt toegewerkt naar een zelfstandige woning voor hen samen. Hiervoor is sinds enige tijd departementale toestemming.
Daarnaast is er afgelopen adviesperiode sprake van psychotische decompensaties, cannabisgebruik en (daardoor) terugplaatsingen in de kliniek. De samenwerkingsrelatie wordt hierdoor negatief beïnvloed, omdat veroordeelde het op sommige momenten niet eens is met de zienswijze en de besluiten van het behandelingsteam. Ook problematisch voor de samenwerking is het gebrek aan openheid en het nalaten om hulp tijdig in te schakelen. Nadat veroordeelde in april 2020 langere tijd voor een time-out in de kliniek was, zijn debegeleidingsafspraken en controles aangescherpt.
In de komende periode wordt ingestoken op het concretiseren van de samenwoonplannen van veroordeelde en haar man. Wanneer zij enigszins gewend is aan de beoogde nieuwe woning en zij stabiel blijft functioneren, zal de begeleiding langzaamaan worden overgedragen aan een externe partij, zoals het ForFact-team van De Waag. Hier kan zij ook begeleid worden in het geval van een voorwaardelijke beëindiging of rechtelijke machtiging. Omdat in het afgelopen jaar nog regelmatig sprake is geweest van een time-out-plaatsing in de kliniek wordt een dergelijke overgang thans nog niet opportuun geacht. Door de terugval in cannabisgebruik heeft veroordeelde haar vrijwilligerswerk verloren en moet zij op zoek naar een alternatief, opdat een dagstructuur naar draagkracht gewaarborgd blijft. Verder kan zij op korte termijn starten met psychotherapie met als doel het verbeteren van haar zelfbeeld en indien mogelijk traumaverwerking.
Naast het werken aan genoemde behandel- en resocialistiedoelen is een geleidelijke resocialisatie van belang om overvraging te voorkomen en een goede overdracht te waarborgen naar toekomstige begeleidende instanties, zoals ForFact en reclassering, opdat zij goed op de hoogte zijn van het benodigde risicomanagement. Tevens moet nog blijken of veroordeelde zich langere tijd weet te houden aan de aangescherpte afspraken en controles ten aanzien van abstinentie en medicatitrouw en deze blijft accepteren en zij psychiatrisch stabiel blijft.
Het risico van gewelddadig gedrag in de huidige situatie wordt ingeschat als laag tot matig, evenals het beoogde scenario waarbij zij samen met haar man een eigen woning betrekt en de hulpverlening en toezicht ongewijzigd blijven. Indien laatstgenoemde factoren afnemen, bijvoorbeeld in het kader van een proefverlof, neemt het risico toe naar matig. Zonder het kader van de terbeschikkingstelling wordt het risico op terugval in gewelddadig gedrag ingeschat als matig tot hoog.
De deskundige J. Scheer, GZ-psycholoog/hoofd behandeling van de kliniek, heeft ter zitting – zakelijk weergegeven – het advies als volgt bevestigd en toegelicht:
Het belangrijkste punt is dat veroordeelde zich inzet en gemotiveerd is om de striktere afspraken na te komen. De strengheid van deze afspraken moet worden afgebouwd, want het ForFact-team gaat uit van meer zelfstandigheid. Verder zijn in de behandeling twee dingen belangrijk, te weten het houden aan de afspraken en het zelf initiatief nemen door veroordeelde als zij een hulpvraag heeft.
Een beschermende factor is de relatie. Dat maakt dat veroordeelde verder wil en zij zich inzet voor de behandeling. Veroordeelde en haar man steunen elkaar en er is sprake van een gelijkwaardige relatie. Dit is belangrijk voor de resocialisatie.
De adviezen van de deskundigen als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid, Sv
Het door de deskundige J. Marx, psychiater, op 12 juni 2020 opgemaakte rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij veroordeelde is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis en van problematisch gebruik van cannabis. Uit overleg met de behandelaar is gebleken dat een evaluatie plaats zal vinden ten aanzien van de diagnostiek. In ieder geval wordt door de kliniek eveneens een persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd, maar wordt daar in het laatste rapport meer kleuring aan gegeven, namelijk als zijnde overwegend schizoïde.
De kans op herhaling wordt laag tot matig ingeschat zolang sprake is van toezicht en behandeling. Bij het wegvallen van een (gedwongen) kader wordt de kans op herhaling matig tot hoog ingeschat. De toenmalige risicoprognose ligt in lijn met het onderhavige advies.
Het is van belang dat veroordeelde abstinent is van middelen (cannabis), medicatie (antipsychotica) gebruikt die beschermt tegen het ontwikkelen van psychose en ondersteuning krijgt ten aanzien van verschillende levensgebieden. Daarnaast is het van belang psychotische ontregeling tijdig te signaleren en daarnaar te handelen. Het advies ten aanzien van het risicomanagement is in overeenstemming met het advies van de kliniek.
De psychiater verwacht niet dat een voorwaardelijke beëindiging binnen de periode van twee jaar aan de orde zal zijn (ook gezien de recentelijke terugplaatsing).
Het door de deskundige B. van Giessen, klinisch psycholoog, op 4 mei 2020 opgemaakte rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Bij veroordeelde is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een posttraumatische stressstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en een psychotische stoornis. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis.
Door de kliniek wordt tevens een schizoïde persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd, waarbinnen enkele autistische kenmerken in haar functioneren kunnen worden vervat. In de visie van de psycholoog kunnen deze kenmerken echter gezien worden als gevolg van een traumatische ontwikkeling.
De kans op herhaling van soortgelijke strafbare feiten als waarvoor veroordeelde de maatregel terbeschikkingstelling kreeg opgelegd wordt onder de huidige maatregel ingeschat als laag-matig. Hierbij wordt ook de kans op ernstige geweldpleging jegens anderen als onderdeel van de risicotaxatie gezien. Zonder de bescherming van deze maatregel wordt de kans op recidive op de langere termijn als matig tot hoog ingeschat.
De risicoprognose van de kliniek en de psycholoog komt overeen. Ook de voornemens van de kliniek – te weten aanscherping met urinecontroles en intensiever toezicht en het laten terugkeren naar de RIBW en het zoeken naar een woning voor veroordeelde en haar man – onderschrijft de psycholoog.
Beide deskundigen hebben geadviseerd tot verlenging van de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaren.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaren.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
Veroordeelde en haar raadsvrouw hebben zich niet verzet tegen een verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaren.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd. De rechtbank zal de terbeschikkingstelling, overeenkomstig de vordering en het verlengingsadvies, met twee jaren verlengen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van veroordeelde met twee jaren.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2020.