ECLI:NL:RBNNE:2020:2787

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
18/940004-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door minderjarige verdachte met mes

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 18 februari 2020 in Emmen, na zich uitgedaagd te voelen door de aangever, een mes meegenomen en deze driemaal in de borst van de aangever gestoken, wat resulteerde in letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de confrontatie zelf heeft opgezocht en dat hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, wat betekent dat hij de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever zou kunnen doden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zeven maanden en een PIJ-maatregel opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank heeft de adviezen van deskundigen overgenomen, die een langdurige gesloten behandeling noodzakelijk achtten voor de verdachte, gezien zijn antisociale gedragsstoornis en de risico's op recidive. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is afgewezen, en het in beslag genomen mes is verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/940004-20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/229542-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 augustus 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juni 2020 en 30 juli 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.M. Weijers, advocaat te Emmen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. van den Oever.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 februari 2020 te Emmen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven,
- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, stekende en/of prikkende en/of stompende bewegingen naar en/of in de richting van de borst en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (daarbij)
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in diens borst en/of bovenlichaam, in ieder geval in diens lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 18 februari 2020 te Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een hard en/of scherp voorwerp, stekende en/of prikkende en/of stompende bewegingen naar en/of in de richting van de borst en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gemaakt en/of (daarbij)
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in diens borst en/of bovenlichaam, in ieder geval in diens lichaam, heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde gevorderd.
Naar het standpunt van de officier van justitie heeft verdachte door met kracht met een mes te steken in de borst van aangever voorwaardelijk opzet gehad op de dood van aangever.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte voelde zich door aangever uitgedaagd en heeft het ter verdediging meegenomen mes uiteindelijk gebruikt. Verdachte zocht de confrontatie met aangever niet op met de bedoeling om hem te steken. Daarnaast is het niet het soort mes dat primair is bedoeld om als steekwapen te gebruiken. Verdachte had daarom geen opzet in voorwaardelijke zin op de dood van aangever.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de confrontatie met aangever zelf heeft opgezocht en in die dynamische situatie op een gegeven moment een mes heeft getrokken. Verdachte heeft met dat mes driemaal met kracht in het bovenlichaam van aangever gestoken waardoor aangever twee verwondingen in de borststreek heeft opgelopen. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door dat steken dodelijk zou kunnen worden getroffen. Wanneer immers met een mes met kracht in de borst wordt gestoken terwijl verdachte en het slachtoffer zich in een dynamische situatie bevinden waarin zij zich veel bewegen, is de kans aanmerkelijk dat dusdanig vitale delen van het lichaam worden geraakt, dat de afloop fataal is. Daarbij is de rechtbank van oordeel, gelet op de grootte en de vorm van het mes, dat het niet aannemelijk is dat wanneer het mes wordt vastgehouden zoals het is bedoeld en daarbij met kracht wordt gestoken, alleen de punt van het mes het lichaam penetreert, zoals door verdachte is betoogd.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 30 juli 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 18 februari 2020 heb ik in Emmen meermalen met een mes stekende bewegingen gemaakt in de richting van de borst van [slachtoffer] en ik heb hem daarbij meermalen in de borst gestoken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 19 februari 2020, opgenomen op pagina 130 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020019 d.d. 10 maart 2020, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik ben naar de straat van [slachtoffer] gelopen. Ik stak hem toen één keer in het torso-gedeelte.
Ik maakte hierbij een soort vuistslag tegen zijn borst met het mes in mijn hand. Hij deed zijn vuist een klein beetje omhoog, maar toen stak ik hem alweer. Ik heb hem best wel hard gestoken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 februari 2020, opgenomen op pagina 73 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R020019 d.d. 10 maart 2020, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op dinsdag 18 februari 2020 wilde ik de container wegbrengen en toen zag ik dat [verdachte] uit de richting van de bushalte naar mij toe kwam lopen. Ik liet toen de container vallen. Hij was alleen.
Toen wilde ik [verdachte] slaan. Ik kon hem niet raken omdat ik gestoken werd met een karambit.
Hij had het mes vast in zijn rechter hand toen hij naar mij toe liep. Toen hij de tweede keer stak is ook een andere plek geraakt. Hij stak drie keer.
Ik liep achteruit eerst. Toen stak hij. Ik liep vervolgens naar hem toe en wilde hem uitschakelen en toen stak hij weer.
4. Een Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 13 mei 2020, opgemaakt door S.P.H. Letmaath, forensisch arts, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Op 19 februari 2020 heb ik een letselonderzoek verricht bij de heer [slachtoffer] .
Letselbeschrijving
Naar aanleiding van persoonlijk lichamelijk onderzoek en aan de hand van zelf gemaakt en
van de politie verkregen fotomateriaal.
1) Links op de borst, ca. 60 mm boven de linkertepel is een streepvorming behandeld huidletsel met een lengte van ca 10 mm met scherpe wondranden en één hechting zichtbaar.
2) Links op de borst, ca. 15 mm boven het niveau van de tepellijn en ca 25 mm aan de
buitenzijde van de denkbeeldige verticale lijn door de linkertepel, is een streepvorming
behandeld huidletsel met een lengte van ca 25 mm met scherpe wondranden en twee
hechtingen zichtbaar.
Bij een penetrerend letsel in de borst kan het effect variëren van een oppervlakkig letsel
met (minimaal) bloedverlies tot (inwendige) verbloeding door de beschadiging van
bloedvaten of het hart.
Ook kan een bedreigde ademhaling optreden door een penetratie van de long(en) met als
gevolg een (hemato)-pneumothorax (klaplong of de ruimte tussen de het binnenste en
buitenste longvlies gevuld met bloed en of lucht),
Dit kan leiden tot een direct fataal verloop of aanleiding geven voor invasief operatief
ingrijpen en/of leiden tot een langdurend en/of gecompliceerd ziektebeloop.
In het geval van de heer [slachtoffer] zijn er geen aanwijzingen gebleken voor een
levensbedreigende toestand. De weefsel penetratie moet betrekkelijk ondiep zijn geweest.
Dit had wel het geval kunnen zijn en het aangegeven incident had dus zeker fataal kunnen
verlopen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 18 februari 2020 te Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
- meermalen, met een mes, stekende bewegingen in de richting van de borst van die [slachtoffer] heeft gemaakt en daarbij
- die [slachtoffer] meermalen in diens borst heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op: (primair) poging doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts dient aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) te worden opgelegd. De officier van justitie heeft verwezen naar de rapporten van de psychiater en psycholoog die een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel adviseren. Gelet op de bij verdachte vastgestelde stoornis is een langdurige behandeling van verdachte aangewezen. Om die behandeling te doen slagen is het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel nodig. Het opleggen van de PIJ-maatregel is mogelijk omdat aan de vereisten genoemd in artikel 77s Wetboek van Strafrecht is voldaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel onder gelijktijdige verlening van een machtiging gesloten uithuisplaatsing voor de duur van een jaar, tijdens welke plaatsing behandeling van verdachte kan plaatsvinden. De raadsvrouw heeft daarbij onder meer verwezen naar het advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 juli 2020. Naar het standpunt van de raadsvrouw is de PIJ-maatregel een ultimum remedium en moet verdachte de kans krijgen te laten zien dat hij met een flinke stok achter de deur het tij kan keren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte al eerder voor meerdere strafbare feiten is veroordeeld tot een forse, deels voorwaardelijke werkstraf, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] meermalen met een mes in de borst heeft gestoken en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. Het slachtoffer heeft daarbij twee steekwonden opgelopen die gehecht moesten worden. De aanleiding van de steekpartij was een al wat langlopende ruzie tussen het slachtoffer en verdachte waarbij verdachte er voor heeft gekozen om die avond met een mes het slachtoffer op te zoeken. Vechtpartijen met een mes hebben dikwijls fatale gevolgen. Dat het zou gaan om een zogenaamd verdedigingsmes is voor eventueel dodelijk letsel niet relevant.
Het betreft dan ook een ernstig feit waarbij de kans bestond dat het slachtoffer het leven zou worden ontnomen. Verdachte kan daarbij het verwijt gemaakt worden dat hij de confrontatie heeft opgezocht en er niet voor heeft gekozen om het mes niet te gebruiken. Daarnaast brengen feiten als het onderhavige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg, zeker als het gaat om jonge verdachten en slachtoffers.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van 16 mei 2020 opgemaakt door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater. Dat rapport houdt als conclusie onder meer in
- zakelijk weergegeven -:
Bij verdachte is sprake van een van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een norm overschrijdende gedragsstoornis met een begin in de kinderleeftijd, ernstig van aard. Hiermee samenhangend vertoont verdachte een zelfbepalende houding, agressief antisociaal gedrag en een zorgelijke sociaal emotionele en morele ontwikkeling. De
persoonlijkheidsontwikkeling wordt bedreigd met een antisociale tendens.
Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde en het beïnvloedde zijn gedrags-keuzes dan wel gedragingen. Verdachte handelt overwegend vanuit zijn eigen standpunt en belang, hij bagatelliseert en externaliseert en heeft daarbij weinig inlevingsvermogen in de ander.
Verdachte kon - in belangrijke mate - zijn agressieve impulsen, als gevolg van zijn stoornis, niet afdoende beheersen en hij kon, mede onder peerdruk, niet een andere keuze maken. Hij werd door zijn beperkte gewetensvorming gebrekkig en niet adequaat gestuurd in zijn handelen. Dat maakt dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft eveneens acht geslagen op het rapport van 18 mei 2020 opgemaakt door G. van der Stam-van der Kleij, GZ-psycholoog. Dat rapport houdt als conclusie onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Bij verdachte is sprake van een norm overschrijdende gedragsstoornis met vroeg begin.
Er is sprake van een zeer zorgelijke ontwikkeling die, indien deze niet bijgestuurd wordt, zou kunnen leiden tot een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde en het beïnvloedde zijn gedragskeuzes dan wel gedragingen.
Verdachte heeft zich uitgedaagd gevoeld door het slachtoffer en tegen deze achtergrond in
toenemende mate gewelddadig gehandeld. Hij is vanuit zijn persoonlijkheidsdynamiek van
mening dat hij het slachtoffer waarschuwde en dat die deze waarschuwing onvoldoende
serieus nam. Dit rechtvaardigde volgens verdachte de messteek die hij toebracht. Ten aanzien van de tweede messteek geeft hij een soortgelijke redenatie; het slachtoffer deinsde niet terug, maar kwam op hem af, voor verdachte reden om nogmaals te steken. Verdachte heeft een upper hand nodig en moet wat hemzelf betreft baas zijn in de situatie. Hij dwingt een dergelijk baas zijn af door te dreigen en blijkt bereid om zijn dreigement uit te voeren. Verdachte weet heel goed dat steken niet mag en dat hij hiermee de wet overtreedt. Echter, eventueel gezichtsverlies weegt voor verdachte zwaarder.
Dat maakt dat het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Verdachte is zich cognitief voldoende bewust van hetgeen in sociaal aanvaardbaar opzicht van hem verwacht wordt, maar kan niet naar deze kennis handelen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Over de op te leggen straf of maatregel heeft de deskundige Broekman, voornoemd, de rechtbank het volgende geadviseerd:
Bij het uitblijven van adequate begeleiding en behandeling en bij onvoldoende
(dag-)structuur is de kans op ongewenst recidivegedrag groot. Verdachte is gevoelig voor antisociaal gedrag buiten en hij laat zich tot dusverre maar moeilijk aansturen, versterkt door zijn zelfbepalende attitude. Verder heeft hij geen inzicht in zijn beperkingen, heeft hij tot nu toe niet of beperkt kunnen leren van ervaringen en lijkt er bij hem sprake te zijn van een voorkeur voor criminele activiteiten met anderen buiten de deur.
Verdachte is vooralsnog niet in staat gebleken adequaat te functioneren zonder structuur met korte en duidelijke lijnen, vanuit een gecontroleerd overzichtelijk milieu. Behandeling kan naar de mening van rapporteur niet meer voldoende geborgd worden vanuit een eventueel opgelegd voorwaardelijk kader. Er bestaan immers grote twijfels over verdachtes intrinsieke motivatie en de kans van slagen van een ambulante behandeling acht rapporteur uiterst gering. Hiervoor is de gedrags-/persoonlijkheidsproblematiek te ernstig aanwezig en zijn de
omgevings- (beschermings-)factoren ontoereikend. De recente ontwikkelingen, waaronder het recidivegedrag en de gebrekkige lijdensdruk bij verdachte, zijn hiervoor met name onderbouwend.
Een langdurige gesloten en intensieve behandeling is geïndiceerd. Qua strafrechtelijke afdoening wordt, mede gelet op de ernst van het ten laste gelegde, de zorgelijke
persoonlijkheidsontwikkeling van onderzochte en verhoogde kans op recidive, daarom de onvoorwaardelijke maatregel PIJ geadviseerd.
De deskundige Van der Stam-van der Kleij, voornoemd, komt in haar rapport tot eenzelfde advies:
Verdachte heeft een orthopedagogisch behandelklimaat nodig dat hem tijd biedt om zijn
aanpassingsmogelijkheden te laten varen, om vervolgens die gewetensontwikkeling in te kunnen zetten die hem tot pro-sociale gedragskeuzes aan zal zetten. Structuur, voorspelbaar-heid, rust, regelmaat met een mix van voldoende emotionele afstand met mogelijkheden tot het ervaren van emotionele nabijheid vormen hierin helpende bouwstenen voor verdachte.
Om een dergelijk behandelklimaat te bieden is een gedwongen kader nodig. Daarbij dient
vooral gebruik gemaakt te worden van een intramuraal behandelklimaat, hetgeen verdachte
langdurig nodig zal hebben om tot gedragsverandering te kunnen komen. Een klinische
plaatsing in civiel kader zal vanwege schijnaanpassing vanuit verdachte te snel leiden tot
vrijheden die verdachte vervolgens niet aankan en die hem een terugslag zullen geven in zijn
behandeling. De thuissituatie van verdachte zou vanwege zijn leeftijd bovendien een belangrijke rol gaan spelen, dit zou noch bij vader noch bij moeder te realiseren zijn.
Geadviseerd wordt om verdachte een maatregel PIJ op te leggen. Verdachte zal langdurig
behandeling nodig hebben binnen een orthopedagogische setting, opdat door zijn aanpassingsmogelijkheden heen gebroken kan worden en hij daadwerkelijk aan de slag kan
met de kern van zijn persoonlijkheidsdynamiek. Dit is van belang om recidive te voorkomen
wanneer verdachte de draad van zijn leven weer op kan pakken in vrijheid.
Een voorwaardelijke stok achter de deur werkt niet bij verdachte, reden om geen voorwaardelijke PIJ-maatregel aan hem op te leggen. Verdachte dient voor behandeling geplaatst te worden in een groep met een gemiddeld intelligentieniveau.
Op de terechtzitting heeft de deskundige Van der Stam-van der Kleij het advies nader toegelicht:
Verdachte is nu in feite een onzeker persoon en wil daarom controle en leiding hebben in conflictsituaties. Verdachte weet wat goed en fout is en wil daar ook wel naar handelen maar door het willen houden van controle lukt dat niet.
De behandeling van verdachte zal eerst op individueel niveau moeten plaatsvinden om bij de kern van de persoonlijkheid van verdachte te kunnen komen. Daarvoor is het nodig dat hij de behandelaars leert te vertrouwen. Dat proces neemt tijd in beslag omdat verdachte zich aanpast aan de situatie waardoor het lijkt dat het goed met hem gaat. Die aanpassing moet doorbroken worden en de tijd die daarvoor nodig is kan geborgd worden door de PIJ-maatregel op te leggen.
De behandeling van verdachte zal op termijn ook op groepsniveau moeten plaatsvinden.
De behandeling moet er in resulteren dat verdachte prosociaal weerbaarder wordt zodat hij ook groepsconfrontaties aan kan. Verdachte is gemiddeld intelligent en volgens de deskundige zeker in staat om te leren en te veranderen. De PIJ-maatregel biedt hem daarvoor de beste kansen.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft bij rapportage van 27 juli 2020 geadviseerd om de noodzakelijk geachte residentiële behandeling van verdachte te laten plaatsvinden binnen het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad heeft gezien de ernst van de verdenking en de vastgestelde pathologie wel een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel overwogen maar is van mening dat daarvoor, gezien de jonge leeftijd van verdachte, ook contra-indicaties zijn. Zo zou verdachte als hij binnen een JJI wordt omgeven door oudere jongeren wellicht verharden.
De jeugdreclassering heeft geadviseerd om overeenkomstig het advies van de externe deskundigen een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte op te leggen.
De rechtbank zal - anders dan de Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd -
de adviezen van de externe deskundigen volgen en aan verdachte de PIJ-maatregel opleggen. Het opleggen van die maatregel acht de rechtbank in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte en voor verdachte de beste kans om tot waarachtige verandering te komen.
Het is van belang dat verdachte leert dat het willen hebben van controle en leiding in conflictsituaties met anderen, niet zonder meer nodig en wenselijk is. Verdachte moet leren vertrouwen in anderen en in zichzelf te hebben.
Uit de rapporten komt naar voren dat verdachte voldoende intelligent is om te leren en dat maakt dat de behandeling kans van slagen heeft. De verwachting is dat de behandeling langdurig zal zijn en de PIJ-maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank - anders dan een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een civielrechtelijke plaatsing ter behandeling -
de waarborgen om die behandeling te laten slagen. De rechtbank realiseert zich dat verdachte nog jong is maar dit maakt ook dat hij binnen de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in een paar jaar tijd veel kan leren.
Daarbij is het van groot belang dat verdachte in een voor zijn problematiek geschikte groep geplaatst wordt met jongeren van gemiddelde intelligentie en zoveel mogelijk tussen leeftijdsgenoten.
De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen.
De rechtbank overweegt verder dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ- maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde acht de rechtbank passend en geboden dat aan verdachte naast de op te leggen PIJ-maatregel, een jeugddetentie wordt opgelegd van zeven maanden.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 18/229542-19

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 19 december 2019, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 80 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 2 januari 2020.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting zich op het standpunt gesteld dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf thans niet opportuun is.
De vordering moet daarom worden afgewezen.
De raadsvrouw heeft zich achter het standpunt van de officier van justitie gesteld.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat toewijzing van de vordering thans niet gewenst is nu aan verdachte een PIJ-maatregel zal worden opgelegd. De vordering zal daarom worden afgewezen.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht het inbeslaggenomen karambit mes vatbaar voor verbeurdverklaring nu het mes aan verdachte toebehoort en het feit met behulp van het mes is begaan.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 45, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

Een jeugddetentie voor de duur van 7 maanden.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.

Verklaart verbeurd het in beslag genomen karambit mes.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/229542-19:

Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 19 december 2019.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. de Bock, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. R. Depping en mr. L.E.A. Jonkers, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 augustus 2020.
Mr. Jonkers en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.