ECLI:NL:RBNNE:2020:2782

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
C/18/200015/KG ZA 20-167
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslag in geschil tussen vastgoedbedrijven met betrekking tot misbruik van recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 14 augustus 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee vastgoedbedrijven, waarbij de eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], een vordering hebben ingesteld tegen de besloten vennootschap Beauvast Groningen B.V. De eisers vorderden de opheffing van conservatoir beslag dat door Beauvast Groningen was gelegd op hun onroerende zaken. Dit beslag was gelegd naar aanleiding van een eerder vonnis waarin werd geoordeeld dat de eisers misbruik van recht pleegden door bezwaar te maken tegen een omgevingsvergunning die aan Beauvast Groningen was verleend. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vorderingen van Beauvast Groningen ondeugdelijk zijn. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de eisers onrechtmatig hebben gehandeld door hun bezwaar en beroep tegen de omgevingsvergunning in te stellen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en de vordering van Beauvast Groningen ter zake van advocaat- en proceskosten begroot op € 100.000,00. De eisers zijn veroordeeld in de proceskosten van Beauvast Groningen, die zijn begroot op € 1.636,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/200015 / KG ZA 20-167
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2020
in de zaak van

1. [eiser sub 1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.D. Meerburg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BEAUVAST GRONINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam, voor deze zaak woonplaats kiezende te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. P. Bluemink.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en gezamenlijk [eisers] worden genoemd. Gedaagde zal hierna Beauvast Groningen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling van 30 juli 2020 waar zijn verschenen:
(-) [eiser sub 1], vergezeld van mr. Meerburg;
(-) namens Beauvast Groningen haar directeur-groot aandeelhouder [naam 1], vergezeld van mr. Bluemink.
Partijen hebben hun standpunten – mede aan de hand van pleitaantekeningen – toegelicht.
Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Beauvast Groningen is een vastgoedonderneming te Groningen die deel uitmaakt van een groep vennootschappen die vallen onder moedermaatschappij Wwabi B.V. (hierna: Wwabi). [naam 1] is enig aandeelhouder van Wwabi. De hiervoor bedoelde vennootschappen exploiteren in de gemeente Groningen eigen ondernemingen, verpachten ondernemingen en houden zich bezig met de restauratie en renovatie van panden, de verhuur van bedrijfspanden en appartementen en met projectontwikkeling.
2.2.
[eisers] houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van onroerend goed in de gemeente Groningen. [eisers] woont in [woonplaats].
2.3.
Beauvast Groningen is sinds 2008 eigenaar van de onroerende zaak, gelegen in het centrum van Groningen tussen de Schuitemakersstraat en de Reitemakersrijge, plaatselijk bekend Reitemakersrijge 13, kadastraal bekend Gemeente Groningen sectie I nummer 4846 (en 4758/4861), ook wel het oude KPN-gebouw genoemd. Beauvast Groningen heeft het gebouw destijds gekocht onder de voorwaarde dat de verkopende partij, KPN, nog tot 1 januari 2019 van het gebouw gebruik zou kunnen maken.
2.4.
[eiser sub 1] is sinds 2 maart 2017 eigenaar van de onroerende zaken plaatselijk bekend Munnekeholm 2, 4 en 4a te Groningen, plaatselijk bekend Gemeente Groningen sectie I nummer 4725. Deze percelen zijn op enige afstand van het oude KPN-gebouw gelegen en hebben daarop geen uitzicht.
2.5.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn sinds 2 mei 2016, ieder voor de helft, eigenaar van de onroerende zaak plaatselijk bekend [straatnaam] te Groningen, kadastraal bekend Gemeente Groningen sectie I nummer [nummer]. Dit pand is schuin tegenover het oude KPN-gebouw gelegen.
2.6.
Beauvast Groningen heeft op 25 mei 2016 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: het college) een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het transformeren en uitbreiden van het gebouw naar 200 woningen met op de begane grond ook ondersteunende voorzieningen zoals horeca en andere faciliteiten (hierna te noemen: de eerste omgevingsvergunning).
2.7.
Het college heeft bij besluit van 3 mei 2017 de verzochte omgevingsvergunning verleend. In de motivering van het besluit is vermeld dat volgens de voorschriften van het geldende bestemmingsplan op deze locatie wonen op de begane grond niet is toegestaan, maar dat niettemin daarvoor ontheffing wordt verleend met toepassing van een buitenplanse afwijkingsprocedure.
2.8.
Tegen de aan Beauvast Groningen verleende omgevingsvergunning zijn geen bezwaren ingediend. Deze omgevingsvergunning is daarmee onherroepelijk geworden.
2.9.
KPN heeft het gebouw per 1 januari 2019 ontruimd. Op 1 februari 2019 zijn de sloopwerkzaamheden in het gebouw gestart. Deze werkzaamheden hebben tot en met november 2019 geduurd en zijn uitgevoerd op basis van de (eerste) omgevingsvergunning. Beauvast Groningen heeft aanneembedrijf Geveke in de loop van 2019 gevraagd een offerte uit te brengen voor het uitvoeren van verbouwingswerkzaamheden.
2.10.
Beauvast Groningen heeft besloten om de in het souterrain van het gebouw voorziene appartementen naar de begane grond te verplaatsen (het betreft hier 9 van de 200 appartementen) en een aantal planoptimalisaties uitgevoerd. Deze aanpassingen zijn in een revisieplan verwerkt.
2.11.
Beauvast Groningen heeft op basis van dat plan op 19 november 2019 bij het college een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de revisie van de eerste vergunning voor de verbouwing en uitbreiding van het gebouw (hierna ook: de revisievergunning).
2.12.
Beauvast Groningen heeft op 20 november 2019 met [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) een schriftelijke koopovereenkomst met betrekking tot het gebouw gesloten.
In de koopovereenkomst is over de datum van levering bepaald:
Notariële akte van levering
Artikel 1
De akte van levering zal ten overstaan van de Notaris worden verleden op de zevende (7e) kalenderdag nadat Omgevingsvergunning 2 onherroepelijk is verleend, zulks tussen 10.00 en 14.00 uur CET, of zoveel eerder of later als Partijen nader zullen overeenkomen.
In de koopovereenkomst is over het ontbindingsrecht bepaald:
Ontbindingsrecht
Artikel 19
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 15 zijn Verkoper en Koper het navolgende ontbindingsrecht overeengekomen. Zowel Verkoper als Koper heeft het recht de koopovereenkomst te ontbinden indien uiterlijk per 1 september 2020 Omgevingsvergunning 2 niet onherroepelijk is verstrekt.
2. Op het hiervoor in lid 1 vermelde ontbindingsrecht kan zowel door Verkoper als door Koper een beroep worden gedaan, en wel uiterlijk voorafgaand aan de ondertekening van de Akte van Levering. Doet Verkoper of Koper niet of niet tijdig Schriftelijk een beroep op het in lid 1 omschreven ontbindingsrecht dan is deze vervallen.
3. Koper heeft uitdrukkelijk geen financieringsvoorbehoud gemaakt ter zake de koop van het Verkochte.
2.13.
Het college heeft bij besluit van 13 januari 2020 de verzochte revisievergunning verleend. In de motivering van het besluit vermeldt het college, wederom, dat volgens de voorschriften van het geldende bestemmingsplan wonen op de begane grond niet is toegestaan, maar dat niettemin daarvoor een ontheffing wordt verleend.
2.14.
[eisers] heeft bij brief aan het college van 3 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen de aan Beauvast Groningen verleende revisievergunning.
Er zijn geen andere bezwaren tegen de revisievergunning ingediend. Het bezwaarschrift van [eisers] is in handen gesteld van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie.
2.15.
In de maanden februari en maart 2020 heeft Beauvast Groningen, in de persoon van [naam 1], terzijde gestaan door de heer [naam 2] (hierna: [naam 2]) , geprobeerd om in onderling overleg met [eisers] tot een oplossing te komen inzake het bezwaar van [eisers] is in deze contacten verzocht om het bezwaarschrift in te trekken, maar daartoe is hij uiteindelijk niet overgegaan.
2.16.
De afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente heeft namens het college op 4 maart 2020 een schriftelijk verweer ingediend tegen het bezwaarschrift van [eisers], met conclusie tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift en instandhouding van het besluit tot verlening van de revisievergunning.
2.17.
De advocaat van Beauvast Groningen heeft [eisers] bij brief van 26 maart 2020 verzocht om vóór 30 maart 2020 bij de gemeente kenbaar te maken dat hij zijn bezwaren tegen de revisievergunning intrekt. [eisers] heeft niet aan dit verzoek voldaan.
2.18.
Op 2 april 2020 was een hoorzitting over het bezwaarschrift van [eisers] gepland bij de bezwaarschriftencommissie Als gevolg van de Coronacrisis is deze hoorzitting niet doorgegaan. Zowel [eisers] als Beauvast Groningen hebben hun standpunt nadien schriftelijk ter kennis van de bezwaarschriftencommissie gebracht.
2.19.
Beauvast Groningen heeft in een kort geding procedure voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Groningen, kort samengevat, gevorderd dat [eisers] wordt veroordeeld om het tegen de revisievergunning ingediende bezwaarschrift in te trekken. Hiertoe heeft Beauvast Groningen aangevoerd dat [eisers] misbruik van recht pleegt, althans onrechtmatig handelt, met het instellen en handhaven van diens bezwaarschrift. Het kort geding is behandeld ter zitting van 9 april 2020.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 22 april 2020 de vordering van Beauvast Groningen afgewezen.
2.20.
De bezwaarschriftencommissie heeft op 15 mei 2020 advies uitgebracht aan het college.
Mede onder verwijzing naar het zojuist vermelde advies heeft het college bij besluit op bezwaar van 18 mei 2020 de bezwaren van [eisers] ongegrond verklaard.
2.21.
Beauvast Groningen heeft [eisers] na het besluit op bezwaar gevraagd om vrijwillig af te zien van het instellen van beroep bij de bestuursrechter van deze rechtbank. [eisers] heeft dit echter geweigerd.
Beauvast Groningen heeft in een volgende kort geding procedure voor de
voorzieningenrechter van deze rechtbank, locatie Groningen, kort samengevat, gevorderd
dat [eisers] wordt verboden om in beroep te komen van de beslissing op bezwaar van de
gemeente Groningen d.d. 18 mei 2020 tegen de omgevingsvergunning en voor het geval
[eiser sub 1] en/of [eiser sub 2] reeds tot het instellen van beroep tegen de beslissing op
bezwaar van de gemeente Groningen d.d. 18 mei 2020 tegen de omgevingsvergunning
zijn overgegaan, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] te gebieden dit beroep in te trekken
2.22.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 26 juni 2020 de vordering van
Beauvast Groningen toegewezen.
2.23.
Door [eisers] is op 29 juni 2020 spoedappel ingesteld. Tegelijkertijd met de dagvaarding in hoger beroep is ook de memorie van grieven betekend. [eisers], hebben tevens een incident ex artikel 351 Rv opgeworpen.
2.24.
Op 14 juli 2020 heeft Beauvast Groningen de conclusie van antwoord in incident in de hoger beroepsprocedure ingediend.
De zaak staat thans op de rol van 25 augustus 2020 voor arrest.
2.25.
Beauvast Groningen heeft op 7 juli 2020 verlof verzocht om beslag te mogen leggen op een aantal onroerende zaken die aan [eisers] toebehoren. Het verlof is verleend waarna bij exploot van 8 juli 2020 beslag is gelegd op:
- het volledige eigendom van [eiser sub 1] van de onroerende zaak [straatnaam] te Groningen, kadastraal aangeduid gemeente Groningen sectie I nummer [nummer];
- het volledig eigendom van [eiser sub 1] van de onroerende zaak [straatnaam] Groningen, kadastraal aangeduid gemeente Groningen sectie I nummer [nummer];
- het gezamenlijk eigendom van [eisers] van de onroerende zaak [straatnaam] te [woonplaats]
(Gn.), kadastraal aangeduid gemeente Haren sectie M nummer [nummer].

3.Het geschil

3.1.
De vordering van [eisers] strekt ertoe dat de voorzieningenrechter:
Primair
I. Beauvast Groningen veroordeelt om alle beslagen die zijn gelegd ten laste van [eisers] op grond van het op 8 juli 2020 door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen verleende verlof op te heffen binnen vierentwintig (24) uur na dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of dagdeel dat Beauvast Groningen nalaat deze beslagen op te heffen;
II. Beauvast Groningen verbiedt nieuwe beslagen ten laste van [eisers] te leggen totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100.000,00;
Subsidiair
I. Beauvast Groningen veroordeelt om het beslag dat is gelegd ten laste van [eisers] op de onroerende zaak [straatnaam] te [woonplaats], kadastraal aangeduid Haren M [nummer] op te heffen binnen vierentwintig (24) uur na dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag of dagdeel dat Beauvast Groningen nalaat deze beslagen op te heffen;
Meer subsidiair
II. een andere maatregel treft die de voorzieningenrechter in goede justitie redelijk acht en die recht doet aan de belangen van [eisers]
Primair, subsidiair en meer subsidiair
III. Beauvast Groningen veroordeelt in de kosten van dit geding en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van deze uitspraak.
3.2.
Beauvast heeft verweer gevoerd.

4.4. De beoordeling

4.1.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.2.
Een conservatoir beslag strekt er naar zijn aard toe om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemzaak wordt toegewezen, voldoening van die vordering mogelijk zal zijn. Bij afwijzing van de vordering zal de beslaglegger voor de door het beslag ontstane schade kunnen worden aangesproken.
4.3.
Uitgangspunt ten aanzien van een vordering tot opheffing van een beslag is dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die opheffing vordert, om aannemelijk te maken dat de door beslaglegger(s) gepretendeerde vordering(en) ondeugdelijk is/zijn. Daarbij zal de rechter in kort geding hebben te beslissen aan de hand van de beoordeling van hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd, in welke beoordeling mede dient te worden betrokken de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering voor de door het beslag ontstane schade zal kunnen worden aangesproken (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
4.4.
In het onderhavige geval heeft de voorzieningenrechter bij het onder overweging 2.22. vermelde vonnis van 26 juni 2020, uitgebreid gemotiveerd, uitgesproken dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat in de gegeven omstandigheden onmiskenbaar sprake is (geweest) van misbruik door [eisers] van zijn wettelijke bevoegdheid tot het instellen van bezwaar tegen de revisievergunning; daarbij is geconcludeerd dat [eisers] de bevoegdheid om bezwaar te maken heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is bedoeld althans dat [eisers], in aanmerking nemend de onevenredigheid tussen zijn belang bij bezwaar en het daardoor geschade belang van Beauvast Groningen in redelijkheid niet tot dit bezwaar kon overgaan; daarmee heeft [eisers] onrechtmatig jegens Beauvast Groningen als vergunninghouder gehandeld; verder onrechtmatig handelen dreigde met het instellen van beroep bij de bestuursrechter tegen het besluit op bezwaar door [eisers], aldus het vonnis van 26 juni 2020.
In verband met het tegen het vonnis van 26 juni 2020 door [eisers] ingestelde hoger beroep heeft dit vonnis echter nog geen kracht van gewijsde verkregen. Derhalve kan (nog) niet worden geoordeeld dat het ter zake van het gelegde beslag ingeroepen recht (de gevorderde schade op grond van het door [eisers] gepleegde misbruik van recht dan wel onrechtmatig handelen) al dan niet onomstotelijk vaststaat.
Evenmin kan thans echter niet gesteld worden dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering die aan het gelegde beslag ten grondslag is gelegd.
Nu derhalve niet aannemelijk is gemaakt dat de door Beauvast Groningen gepretendeerde vordering(en) ondeugdelijk zijn, is daarin geen grond gelegen de gelegde beslagen op te heffen.
4.5.
Aan het gelegde beslag is een aantal schadeposten ten grondslag gelegd, te weten advocaat- en proceskosten ad € 46.397,06, kosten - kortlopende - bankleningen ad
€ 86.000,00 en betaalde compensatie/derving ad € 54.000,00.
4.6.
Gelet op het hiervoor onder 4.4. overwogene is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [eisers] misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt danwel onrechtmatig heeft gehandeld jegens Beauvast Groningen en dat Beauvast Groningen uit dien hoofde schade heeft geleden in de vorm van de in het beslagrekest opgevoerde advocaat- en proceskosten terzake van de bestuursrechtelijke procedures en de gevoerde kort geding procedures.
4.7.
Voor het overige is het alleszins aannemelijk dat Beauvast Groningen door de gedragingen van [eiser sub 1] die aan de diverse bedoelde procedures ten grondslag hebben gelegen, schade heeft geleden.
De omvang daarvan heeft Beauvast Groningen niet nader - met objectieve en verifieerbare bescheiden - onderbouwd. Met name heeft Beauvast Groningen niet voldoende toegelicht dat zij de schade heeft geleden die in het beslagrekest is vermeld. Uit de ter onderbouwing daarvan in het onderhavige kort geding overgelegde stukken is gebleken dat de bedoelde schade is geleden door andere vennootschappen dan Beauvast Groningen. Dat die vennootschappen tot hetzelfde concern behoren als Beauvast Groningen en zij - naar haar stelling - als een interne financier fungeert voor de overige tot het concern behorende vennootschappen, brengt niet zonder meer met zich dat Beauvast Groningen die schade heeft geleden die in het beslagrekest is vermeld.
Ook voor het overige heeft Beauvast Groningen niet voldoende - met bescheiden - onderbouwd dat zijzelf (naast de advocaat- en proceskosten) schade heeft geleden door de in geding zijnde handelwijze van [eisers]
4.8.
Slotsom van het vorenstaande is dat Beauvast Groningen een vordering ter zake van de advocaat- en proceskosten heeft op [eisers] en dat Beauvast Groningen op dat punt belang heeft bij handhaving van het gelegde beslag teneinde haar verhaal zeker te stellen.
4.9.
Voor het overige is weliswaar aannemelijk dat Beauvast Groningen ook op andere punten een schadevergoeding kan vorderen, doch, gezien het onder 4.7. overwogene is de omvang daarvan dermate onzeker dat daarmee bij de onderhavige beoordeling geen rekening kan worden gehouden. Daarbij is eveneens niet duidelijk of en in hoeverre de schade op deze punten is geleden door Beauvast Groningen.
Nu in dat licht niet uitgesloten kan worden geacht dat het schadebedrag dat zal worden toegekend aan Beauvast Groningen lager zal uitvallen dan het in het beslagrekest vermelde schadebedrag, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de vordering van Beauvast Groningen op [eisers] nader te begroten op € 100.000,00.
4.10.
[eisers] heeft daarnaast aangevoerd dat Beauvast Groningen de voorzieningenrechter die op het beslagrekest heeft moeten beslissen op cruciale onderdelen onvolledig heeft ingelicht in de zin van artikel 21 Rv. Daartoe heeft [eisers] gewezen op verklaringen van de koper van het KPN-gebouw, [bedrijf], waaruit zou blijken dat de koper niet in staat zou zijn geweest het KPN-gebouw af te nemen als de vergunning op 25 februari 2020 definitief was verleend. Door [eisers] is verwezen naar een brief van 28 juni 2020 van [bedrijf] aan de raadsman van [eisers], waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"
(…) Ik heb de heer [naam 1] van Beauvast Groningen op maandag 15 juni jl. uitleg gegeven over de gehele gang van zaken! Ik heb hem bij mij thuis uitgenodigd en we hebben 4 uur lang met elkaar gesproken. Ik heb hem verteld dat ik mijn financiering op het moment van koop middels een tearmsheet toegezegd had gekregen van een Engelse financier. Echter toen Corona in maart uitbrak werden de financieringsregels van deze partij dermate aangepast dat er van mij 25% meer eigen geld in moest. Toen heb ik besloten een koper te zoeken, welke ik heb gevonden in de vorm van een Duits Pensioenfonds. Ik heb de heer [naam 1] volledige openheid van zaken gegeven en hem de documenten laten zien van de planning en het DD onderzoek. Ik heb daarbij aangegeven dat ik daar niks in kan wijzigen dus echt tot 1 september nodig heb om deze deal af te ronden.
(…)."
Uit de verklaringen van de koper is echter naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet anders af te leiden dan dat door de uitbraak van Corona in maart 2020 de financiering van de koop van het KPN-gebouw lastiger werd en dat de koper op grond daarvan vervolgens niet in staat was het gebouw vóór 1 september 2020 af te nemen.
Uit die verklaringen blijkt derhalve niet dat de koper niet in staat zou zijn geweest het KPN-gebouw af te nemen als de vergunning op 25 februari 2020 definitief was verleend.
Gelet op de inhoud van die verklaringen kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat indien de voorzieningenrechter die op het beslagrekest heeft moeten beslissen, bekend was geweest met deze verklaringen, deze voorzieningenrechter anders had beslist omtrent het gevraagde verlof tot het leggen van beslag.
Voor het overige heeft [eisers] aangevoerd dat de door [eisers] gevoerde verweren niet zijn vermeld in het beslagrekest en evenmin dat [eisers] spoedappel heeft ingesteld tegen het vonnis van 26 juni 2020 en een incident ex artikel 351 Rv heeft opgeworpen.
[eisers] heeft naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende toegelicht dat de voorzieningenrechter over het beslagrekest anders zou hebben beslist indien dat bekend was geweest. Voor zover door het niet vermelden van deze aspecten al sprake is van een gebrek in het beslagrekest, acht de voorzieningenrechter dat niet van dien aard dat daaraan het gevolg moet worden verbonden dat de gelegde beslagen worden opgeheven.
4.11.
Gelet op het vorenoverwogene zal de primaire vordering worden afgewezen.
4.12.
Ten aanzien van de subsidiaire vordering heeft [eisers] aangevoerd dat op de twee andere onroerende zaken dan die aan de [straatnaam] te Haren, een overwaarde rust die de vorderingen waarvoor beslag is gelegd, overtreft.
Die overwaarde is door Beauvast Groningen gemotiveerd betwist. [eisers] heeft zijn stelling vervolgens niet - met objectieve en verifieerbare bescheiden - onderbouwd, zodat het er voorshands vanuit moet worden gegaan dat de overige onroerende zaken niet voldoende overwaarde hebben om tot zekerheid te dienen. Dat [eisers] de woning aan de [straatnaam] te Haren per 1 september 2020 dient te leveren en dat de overwaarde uit deze woning moet worden aangewend om een andere, reeds gekochte woning te financieren is geen reden anders te beslissen. Nog daargelaten dat [eisers] de koop van de andere woning niet met verifieerbare bescheiden heeft onderbouwd.
In dat licht bezien bestaat naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter ook onvoldoende grond voor toewijzing van het subsidiair gevorderde.
4.13.
[eiser sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Beauvast Groningen worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af, met dien verstande dat de vordering die aan de gelegde beslagen ten grondslag is gelegd, nader wordt begroot op € 100.000,00;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Beauvast Groningen tot op heden begroot op € 1.636,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Griffioen en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2020. [1]

Voetnoten

1.coll: js (319)