ECLI:NL:RBNNE:2020:2772

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
LEE 20/1819 LEE 20/1820
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verbouwing van schoolgebouw tot appartementen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen is verleend voor de verbouwing van een voormalig schoolgebouw tot vier appartementen op het perceel Perebomenweg 43 te Nieuwelande. De vergunning is verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met de beheersverordening. De buren van de vergunninghouder hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college bevoegd was om ontheffing te verlenen van de geldende beheersverordening en dat de omgevingsvergunning in redelijkheid kon worden verleend. Hierbij zijn geluid-, geur- en privacyaspecten in overweging genomen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gebruik van het perceel voor wonen in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de concentratie van bebouwing in de omgeving voldoende is om het perceel als onderdeel van de bebouwde kom aan te merken. Dit betekent dat de vergunninghouder in aanmerking komt voor een omgevingsvergunning, ondanks dat het bestemmingsplan en de beheersverordening dit gebruik niet toestaan. De voorzieningenrechter heeft de belangenafweging van het college gerespecteerd en geen aanleiding gezien om de omgevingsvergunning te weigeren op basis van privacy- of andere bezwaren van de verzoekers. Het beroep van de verzoekers is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/1819 en LEE 20/1820
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers] , verzoekers,
(gemachtigde: mr. M. Alta),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde 1] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te Nieuwlande (gemachtigde: [gemachtigde 2]).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een voormalig schoolgebouw tot vier appartementen op het perceel Perebomenweg 43 te Nieuwelande.
Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en een nieuw besluit genomen. Bij dit besluit heeft verweerder opnieuw aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van een voormalig schoolgebouw tot appartementen op het perceel Perebomenweg 43 te Nieuwelande. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met de beheersverordening.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2020. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder en zijn partner zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld hebben, omdat vergunninghouder inmiddels gebruik maakt van de verleende omgevingsvergunning.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Beoordeling
3. Niet in geschil is dat het gebruik van het perceel Perebomenweg 43 ten behoeve van wonen in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied Zuid, herziening 2007” waar de locatie de bestemming “Landelijk gebied 1” met aanduiding ‘maatschappelijke doeleinden’ heeft. Het gebruik is eveneens in strijd met de op 27 februari 2020 vastgestelde beheersverordening "Buitengebied Zuid Hoogeveen 2018”. Op grond van de beheersverordening heeft het perceel de bestemming “Agrarisch-1” met aanduiding ‘maatschappelijke doeleinden’.
4. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) kan, indien de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De in artikel 2.12. eerste lid, onder a en ten tweede, van de Wabo bedoelde algemene
maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Op grond van artikel 2.7 van het Bor worden als categorieën van gevallen als bedoeld in
artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede aangewezen de categorieën gevallen in
artikel 4 van bijlage II.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking: het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.
5. Verzoekers bestrijden dat onderhavig perceel binnen de bebouwde kom ligt; aldus is volgens verzoekers niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Bor, zodat verweerder niet bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo de omgevingsvergunning te verlenen.
5.1.
Het antwoord op de vraag of het perceel in de bebouwde kom is gelegen, is van feitelijke aard. Van belang is of sprake is van concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon-of verblijffunctie heeft. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3842.
5.2.
De voorzieningenrechter is van onderdeel dat uit de toelichting van verweerder, vergunninghouder en de luchtfoto’s genoegzaam is gebleken dat de omgeving waarin het perceel is gelegen zich kenmerkt door een bebouwingslint dat met name bestaat uit woon- of verblijfsfuncties. Er is aldus sprake van dusdanige geconcentreerde bebouwing dat het perceel als onderdeel van de bebouwde kom dient te worden aangemerkt.
Gelet hierop is voldaan aan de voorwaarden van artikel 4, aanhef en onder 9, van bijlage II bij het Bor, zodat verweerder bevoegd is om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo de omgevingsvergunning te verlenen. Dat de makelaar eisers bij de aankoop van hun huis heeft medegedeeld dat het perceel de woonbestemming niet heeft, maakt dit niet anders; de wetgever heeft verweerder de bevoegdheid toegekend om in afwijking van een bestemmingsplan een bepaald gebruik toe te staan.
6. De wetgever heeft verweerder bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2, van de Wabo een discretionaire bevoegdheid toegekend bij de besluitvorming over het al dan niet vergunnen van een afwijking van het bestemmingsplan. De bevoegdheid en de ruimte die dat aan verweerder in de toepassing ervan geeft, behoort de bestuursrechter te respecteren. Het gebruik van deze bevoegdheid door verweerder wordt door de bestuursrechter daarom terughoudend getoetst.
6.1.
Met betrekking tot de door verweerder verrichte belangenafweging overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6.1.1.
Op de naastgelegen percelen zijn woningen aanwezig. Achter het perceel bevindt zich een melkveehouderij. Zowel een school als een woning zijn geurgevoelige objecten op grond van het Activiteitenbesluit. Het gebouw op het perceel bevindt zich binnen 100 meter van de melkveehouderij; om die reden kan de melkveehouderij zich niet verder ontwikkelen. De melkveehouderij wordt, anders dan namens verzoekers is betoogd en los van de omstandigheid dat deze norm strekt ter bescherming van verzoekers, echter niet in zijn huidige bedrijfsvoering beperkt. Het verbouwen van een voormalig schoolgebouw tot vier appartementen doet dan ook geen afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende percelen.
6.1.2.
De verbouwing van het voormalig schoolgebouw tot vier appartementen heeft niet tot gevolg dat het bouwvolume toeneemt. Het pand wordt intern verbouwd en in de achtergevel worden twee deuren en twee ramen aangebracht. De uitstraling van het gebouw verandert niet. Aldus wordt volgens verweerder geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld. Verzoekers hebben dit niet bestreden.
6.1.3.
Door de functiewijziging van maatschappelijk naar wonen wordt de sociale veiligheid verder volgens verweerder niet zwaarder belast. Ook dit wordt door verzoekers niet bestreden.
6.1.4.
Verweerder heeft verder van belang geacht dat onder de aanduiding ‘maatschappelijke doeleinden’ intensievere activiteiten zijn toegestaan, die meer verkeersbewegingen met zich mee zouden brengen dan bij gebruik ten behoeve van wonen. Door de functiewijzing van maatschappelijk naar wonen wordt de verkeersveiligheid niet zwaarder belast. Verzoekers bestrijden ook dit niet.
6.1.5.
Verzoekers hebben een aantal gronden aangevoerd die zien op het aspect privacy. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband als volgt.
In de achtergevel van het pand worden twee ramen en twee deuren aangebracht. Deze bevinden zich op een afstand van meer dan twee meter van de perceelgrens. De ingang van één van de appartementen, gelegen aan de zijde van het perceel Perebomenweg 41, bevindt zich op 1,87 meter van de perceelgrens. Dit betreft een bestaande situatie. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder rekening had moeten houden met deze bestaande situatie. In dit verband hebben verzoekers aangevoerd dat de gebruiksfrequentie bij wonen vele malen hoger ligt dan maatschappelijke doeleinden Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit evenwel niet worden gevolgd; er zullen beduidend minder personen in het (woon)gebouw aanwezig zijn in vergelijking tot bijvoorbeeld een schoolgebouw of dorpsgebouw. Op basis van het geldende bestemmingsplan had intensiever gebruik toegestaan kunnen worden dan wonen. Overigens heeft vergunninghouder te kennen gegeven dat ruimten in voornoemde deur zal worden voorzien van matglas of folie voordat het gedeelte als woonruimte in gebruik wordt genomen en dat hij tevens bereid is een schutting van twee meter op zijn, hoger gelegen, perceel te plaatsen.
Verzoekers hebben verder betoogd dat direct zicht is vanuit appartement 1 op de woonkamer van verzoekers. In dit verband stelt de voorzieningenrechter vast dat aan de voorzijde van het pand twee dakkapellen zijn gesitueerd, die voornamelijk uitzicht geven op het schoolplein. In de omstandigheid dat (met moeite) ook zicht is op de woonkamer van verzoekers, heeft verweerder in redelijkheid geen grond gezien om de omgevingsvergunning te weigeren.
Met betrekking tot de verwijzing naar bestemmingsplanregels zoals deze gelden voor de bestemming “wonen” overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hierin geen reden is gelegen de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren, reeds niet nu voornoemde bestemmingsplanregels in onderhavig geval niet gelden.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen reden bestaat de omgevingsvergunning vanwege privacy aspecten te weigeren.
6.1.6.
Verweerder heeft het project ten slotte getoetst aan de omgevingsaspecten bodem, externe veiligheid, geluid en geur. Er is volgens verweerder geen informatie bekend waaruit in onderhavig geval een verdenking voor bodemverontreiniging blijkt en het aspect externe veiligheid is niet van toepassing op de wijzigingen die plaats zullen vinden. Verzoekers hebben dit niet bestreden.
Met betrekking tot het aspect geluid hebben verzoekers aangevoerd dat verweerder, in het kader van de beoordeling van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, een akoestisch onderzoek had dienen te doen, nu sprake is van een omzetting van maatschappelijk naar wonen. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door het wijzigen van de functie ‘maatschappelijk doeleinden’ naar gebruik ten behoeve van wonen het woon- en leefklimaat verbetert. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geen grond voor een ander oordeel. Onder deze omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid af kunnen zien van een akoestisch onderzoek.
Het aspect geur is voorts, anders dan namens verzoekers is betoogd, niet van toepassing tussen hun woning en de geplande appartementen. Er is immers geen sprake van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer; dat vergunninghouder zijn postadres op het adres Perebomenweg 43 heeft, maakt niet dat sprake is van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, overigens nog los van de omstandigheid dat het oprichten van een inrichting niet is aangevraagd. Het aspect geur is alleen van belang tussen het voormalig schoolgebouw en de achterliggende melkveehouderij.
De fijnstofemissie is dermate laag dat de fijnstofbelasting niet in betekende mate een bijdrage levert. Dit bestrijden verzoekers niet.
6.2.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan zijn afwijkingsbevoegdheid. Het bestreden besluit is ter zake van de belangenafweging voldoende draagkrachtig gemotiveerd. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers overigens hebben aangevoerd geen grond voor een ander oordeel.
7. Met betrekking tot de stelling van verzoekers dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat langere tijd zonder succes is geprobeerd een zodanige bestemming aan het gebouw te geven die wel valt onder het begrip ‘maatschappelijke doeleinden’ dan wel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij aan de leegstand van het voormalig schoolgebouw doorslaggevende betekenis heeft toegekend voor verlening van de omgevingsvergunning, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder hiertoe ook niet is gehouden. Verweerder is gehouden op de aanvraag te beslissen en verweerder heeft van de wetgever de bevoegdheid toegekend gekregen van het bestemmingsplan af te wijken. Er is geen wettelijk grondslag voor de door verzoekers genoemde inspanningsverplichting.
8. De voorzieningenrechter merkt verder op dat thans niet in geding is of verzoekers ten gevolge van de verleende omgevingsvergunning (plan)schade ondervinden, in de vorm van een waardedaling van hun woning. Een besluit dienaangaande is immers niet genomen. Verzoekers hebben tot dusverre ook geen dusdanig verzoek bij verweerder ingediend.
9. Alles overziende komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat het bestreden besluit te vernietigen. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb en zal om die reden tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
10. Het beroep van verzoekers is ongegrond. Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
11. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, uit te spreken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:

Ten aanzien van het beroep:

- verklaart het beroep ongegrond;

Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:

- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.T. Hofman, griffier, op 12 augustus 2020.
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Uitsluitend tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de belanghebbende, hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.