ECLI:NL:RBNNE:2020:2769

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
LEE 20/2166
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in verband met woningsluiting op basis van de Opiumwet

Op 11 augustus 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een inwoner van de gemeente Westerkwartier, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester om zijn woning voor zes maanden te sluiten vanwege de ontdekking van een hennepkwekerij in zijn schuur. Tijdens een politieonderzoek op 11 juni 2020 werden 200 hennepplanten en bijbehorende kweekapparatuur aangetroffen. Verzoeker voerde aan dat de sluiting onevenredige gevolgen zou hebben voor hem en zijn gezin, waaronder een baby van zes maanden oud. Hij stelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom geen lichtere maatregel kon worden opgelegd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester niet voldoende had aangetoond hoe de belangen van verzoeker waren afgewogen tegen de noodzaak van de woningsluiting. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorste het besluit van de burgemeester tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van verzoeker. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging in bestuursrechtelijke procedures, vooral in situaties die de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen raken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2166
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] verzoeker,

(gemachtigde: mr. C. Eenhoorn),
en

de burgemeester van de gemeente Westerkwartier, verweerder

(gemachtigden: mw. J. Postmus, mw. G.H. Poort).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de woning van verzoeker aan de [adres] te [woonplaats] voor een periode van zes maanden gesloten.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft per e-mail van 29 juli 2020 schriftelijk bevestigd te wachten met de woningsluiting tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat op 11 juni 2020 tijdens een politieonderzoek een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen in de kelder van een schuur op het perceel van verzoeker. Daarbij zijn 200 hennepplanten, kweekapparatuur en groeimiddelen aangetroffen.
3. Verweerder heeft in het primaire besluit aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd, te weten de sluiting van het gehele pand aan de [adres] te [woonplaats] , vanaf donderdag 20 juli 2020 tot en met vrijdag 30 januari 2021.Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet en het gemeentelijk handhavingsbeleid ‘Damoclesbeleid gemeente Marum’ (het Damoclesbeleid).
4. De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang van verzoeker met de door verweerder aangekondigde woningsluiting aanwezig.
5. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen dat de woningsluiting wordt opgeschort tot het primaire besluit onherroepelijk is. Verzoeker voert aan dat in het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd waarom in dit geval niet kon worden volstaan met een waarschuwing of een andere lichtere maatregel dan woningsluiting. Verzoeker heeft met een beroep op artikel 4:84 van de Awb aangevoerd dat zijn belangen in dit geval zwaarder moeten wegen dan het belang van verweerder om de woning te sluiten, nu verzoeker een ‘first offender’ is en de sluiting voor hem en zijn gezin onevenredig zware gevolgen zal hebben. In het kader van zijn persoonlijke omstandigheden heeft verzoeker onder meer aangevoerd dat hij samen met zijn vriendin en hun zoontje van zes maanden oud in de te sluiten woning woont, zijn baan bij Defensie zal verliezen, niet in staat is om vervangende woonruimte te vinden, en vanwege de maatregelen rondom het coronavirus in een noodsituatie komt te verkeren. Uit het besluit wordt niet kenbaar hoe de verschillende belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de woningsluiting in dit geval noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat. Verweerder verwijst naar artikel 5.3.1. van het Damoclesbeleid, waaruit volgt dat de sanctie voor handel in softdrugs varieert van een waarschuwing tot sluiting voor de duur van maximaal zes maanden. Verweerder stelt dat in dit geval de maximale sanctie kon worden opgelegd. Ter onderbouwing daarvan heeft verweerder onder meer naar voren gebracht dat verzoeker zelf een professionele hennepkwekerij heeft ingericht in de kelder van zijn schuur, de aangetroffen hoeveelheid is aan te merken als een handelshoeveelheid, indicaties van de politie wijzen op beroeps- en of bedrijfsmatigheid en dat het illegaal aftappen van stroom een brandrisico oplevert.
7. In het verweerschrift heeft verweerder ook gesteld dat de aanwezigheid van een baby van zes maanden geen bijzondere omstandigheid oplevert. Daarnaast geeft verweerder aan dat er voor verzoeker mogelijkheden bestaan om vervangende woonruimte te zoeken op bijvoorbeeld een camping of een vakantiepark. Verweerder wijst erop dat verzoeker zelf een risico heeft genomen en dat hij de verantwoordelijkheid draagt voor de negatieve gevolgen hiervan.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) op 28 augustus 2019 een overzichtsuitspraak heeft gedaan over woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet, zie ECLI:NL:RVS:2019:2912. Uit deze uitspraak volgt dat voorzieningenrechter onder meer moet toetsen of de woningsluiting in kwestie noodzakelijk en evenredig is; het beroep richt zich niet tegen de bevoegdheid van de burgemeester.

9. Noodzakelijkheid van de sluiting

9.1.
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten en op de vaste rechtspraak van de AbRvS, gaat de voorzieningenrechter er voorshands oordelend van uit dat de noodzaak voor een sluiting in dit geval bestaat.
Evenredigheid van de sluiting
9.2.
In artikel 4:84 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In deze zaak staat centraal of verweerder bij het opleggen van de maximale sanctie voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker.
9.3.
Verweerder heeft in het primaire besluit een aantal omstandigheden opgesomd die op grond van het Damoclesbeleid pleiten vóór een woningsluiting en waaraan verweerder veel gewicht toekent. Deze zijn in algemene zin geformuleerd en niet toegespitst op de concrete situatie van verzoeker. Zo wordt de factor 'de mate van effecten op de omgeving' beschreven en 'de mate van brandgevaar', maar wat die mate is, wordt niet toegelicht of onderbouwd. In het besluit is daarnaast aangegeven dat de feiten uit de zienswijze in de belangenafweging zijn meegenomen. Het besluit bevat echter enkel de uitkomst van die belangenafweging; de factoren die pleiten tégen een woningsluiting worden niet vermeld en de belangenafweging wordt niet toegelicht, zodat het niet controleerbaar is wat en hoe er is gewogen. Hiermee heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de persoonlijke omstandigheden van verzoeker zorgvuldig bij de besluitvorming zijn betrokken. In het verweerschrift en ter zitting is ook niet onvoldoende inzicht gegeven in de belangenafweging. Dit klemt te meer omdat de woningsluiting ook de partner van verzoeker treft en een kind van zes maanden.
10. De voorzieningenrechter ziet in dit motiveringsgebrek reden om de gevraagde voorziening toe te wijzen in die zin dat het primaire besluit wordt opgeschort tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De woningsluiting heeft verregaande gevolgen voor verzoeker en zijn gezin en het is niet op voorhand uit te sluiten dat de belangenafweging in bezwaar een andere uitkomst heeft. Bij deze beslissing betrekt de rechtbank ook dat ter zitting is gebleken dat het voor verweerder niet bezwaarlijk is om de woningsluiting uit te stellen. Namens verweerder is verklaard dat, gelet op de bijzondere omstandigheden in Coronatijd, er hoe dan ook een ruime begunstigingstermijn wordt toegepast, waarbij is gesproken over zes weken na de beslissing op bezwaar.
11. In de te nemen beslissing op bezwaar zal duidelijk moeten worden gemaakt welke omstandigheden er tegen elkaar worden afgewogen en moet die belangenafweging inzichtelijk worden gemaakt. Bij die afweging moeten de relevante omstandigheden in hun onderlinge samenhang worden meegewogen, waaronder de zeer jonge leeftijd van het kind.
12. Nu het verzoek wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Daarbij wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht 1 punt toegekend voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt toegekend voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van
€525,- per punt. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht van €178,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit van verweerder van 20 juli 2020 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €178,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van €1050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2020.
griffier (buiten staat te tekenen) voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.