ECLI:NL:RBNNE:2020:2702

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
LEE 20/2062
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting van een woning wegens drugshandel

Op 30 juli 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een huurder van een woning in Kollum, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Noardeast-Fryslân om de woning voor zes maanden te sluiten wegens vermoedelijke drugshandel. De sluiting zou ingaan op 17 juli 2020, maar verzoeker vroeg de voorzieningenrechter om een schorsing van dit besluit. De burgemeester had op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie besloten tot sluiting, omdat er harddrugs in de woning waren aangetroffen, waaronder amfetamine en GHB. Tijdens de zitting op 28 juli 2020 is verzoeker verschenen met zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen, gezien de hoeveelheid aangetroffen drugs en de getuigenverklaringen die duiden op drugshandel vanuit de woning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en bepaald dat de sluiting ingaat op 6 augustus 2020 om 11.00 uur. De uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, en wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2062
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 juli 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen in de zaak tussen

[verzoeker] , te Kollum, verzoeker(gemachtigde: mr. [gemachtigde 5] )

en

De burgemeester van Noardeast-Fryslân, verweerder(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:de stichting stichting [stichting] , te Dokkum, de verhuurster

(gemachtigden: [gemachtigde 3] en [gemachtigde 4] ).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder medegedeeld dat hij de woning aan de [adres] te Kollum zal sluiten voor een aaneengesloten periode van zes maanden. Deze sluiting gaat in per vrijdag 17 juli 2020 om 14.00 uur.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft desgevraagd bewilligd in uitstel van de feitelijke sluiting totdat de voorzieningenrechter op het verzoek zal hebben beslist.
De voorzieningenrechter heeft de verhuurster aangemerkt als belanghebbende bij deze verzoekschriftprocedure.
Verweerder heeft een verweerschrift en gedingstukken ingediend. Daarbij is de rechtbank verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten aanzien van de Bestuurlijke rapportage politie.
Bij beslissing van 21 juli 2020 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van het door verweerder met toepassing van artikel 8:29 van de Awb overgelegde stuk niet gerechtvaardigd is.
De verhuurster heeft een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [gemachtigde 3] en mr. [waarnemer] als waarnemer van de gemachtigde [gemachtigde 4] .

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van het volgende.
2.1.
Verzoeker huurt de woning op het adres [adres] te Kollum (de woning) van de derde-partij.
2.2.
Op 20 april 2020 heeft een hoofdagent van politie een bestuurlijke rapportage opgemaakt ten behoeve van verweerder. Daaruit blijkt dat de door verzoeker gehuurde woning door de politie is doorzocht. Daarbij heeft de politie de volgende goederen en middelen aangetroffen (voor zover hier van belang):
• […] […] twee doorzichtige bakjes met daarin een witte substantie […]. Uit onderzoek is gebleken dat de hoeveelheid een totaal gewicht had van 143,5 gram. De witte substantie had de uiterlijke kenmerken van speed. […] Uit eigen verklaring van verdachte bleek dit Amfetamine te zijn […]. Amfetamine staat genoemd op lijst 1 van de Opiumwet.
• […] […] een kookpan met daarin een transparante dikke vloeistof […], vermoedelijk gedemineraliseerd water. Tevens stonden er op het keukenkastje schalen, diverse maatbekers, zeefjes en pipetten. Al deze goederen worden gebruikt voor het bereiden van het product GHB. Welke genoemd staat op lijst 1 van de Opiumwet.
• […] […] een flacon van 38ml aangetroffen welke gevuld was met een witte stroperige vloeistof. Uit eigen verklaring blijkt dat dit het eindproduct GHB betrof.
• […] Verder zijn er in de woning acht (8) lege flessen met daarop de tekst Gedemineraliseerd water aangetroffen. Ook lagen hier zes (6) lege gebruikte flessen met daarop de tekst Caustic Soda. Beide producten zijn nodig voor de bereiding en produceren van het eindproduct GHB.
• […] een koelbox […] met daarin een drietal flessen welke gevuld waren met een hoeveelheid met een vloeistof. Uit eigen verklaring van verdachte blijkt dit zelf geproduceerde Mimosa te zijn. Mimosa bevat mogelijk de stof DMT.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de woning gesloten voor de duur van zes maanden. Daaraan is het volgende ten grondslag gelegd:
"Na de hiervoor vermelde aanhouding heeft de politie op vrijdag 29 mei 2020 een doorzoeking gedaan In uw woning aan de [adres] te Kollum. Bij deze doorzoeking is het volgende aangetroffen:
a. Twee doorzichtige bakjes met daarin een witte substantie (in de vriezer). Deze substantie had een totaalgewicht van 143,5 gram en de uiterlijke kenmerken van speed/ amfetamine;
b. Een 38 ml-flesje gevuld met witte stroperige vloeistof (in de keuken);
c. Een kookpan gevuld met transparante dikke vloeistof, vermoedelijk gedemineraliseerd water (In de keuken);
d. Schalen, diverse maatbekers, zeefjes en pipetten (op het keukenkastje);
e. Een koelbox met daarin een drietal flessen gevuld met vloeistof (in de keuken);
f. Acht lege flessen met gedemineraliseerd water (exacte locatie onbekend);
g. Zes lege gebruikte flessen met daarop de tekst Caustic Soda, ofwel afvoer- en gootsteenontstopper (exacte locatie onbekend).
Uit de rapportage blijkt verder dat de vermoedelijke harddrugs (zoals hiervoor vermeld onder a en b) voor onderzoek zijn ingebracht bij de forensische opsporing, maar dat uit uw eigen verklaringen blijkt dat het daadwerkelijk om amfetamine en GHB gaat. De flessen in de koelbox (zoals vermeld onder e) zouden volgens uw verklaring zelfgeproduceerde Mimosa, met daarin mogelijk de stof DMT, bevatten.
Uit de rapportage blijkt verder dat de aangetroffen goederen en grondstoffen nodig zijn voor de productie van GHB. En dat de chemicaliën en afvalstoffen die vrijkomen bij de productie van GHB, schadelijk zijn voor mens en milieu, Ook zou de aangetroffen productie van GHB een groot risico op brandgevaar opleveren, waarbij opgemerkt wordt dat het hier gaat om een bovenwoning in een dichtbevolkte buurt.
Uit de rapportage blijkt ook dat er verschillende getuigenverklaringen zijn, waaruit naar voren komt dat u sinds 2016 handelt in GHB en speed/ amfetamine. In de verklaringen komt naar voren dat u de GHB zelf produceert en dat de drugs vanuit uw woning verkocht worden.
De conclusie van de politie is dan ook dat, gelet op de aangetroffen situatie en de verklaringen (waaronder uw eigen), er sterk het vermoeden is dat u in uw woning GHB aan het bereiden, bewerken en verwerken bent om die vervolgens vanuit uw woning te verkopen."
4. Namens verzoeker is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen inhoudende de schorsing van het primaire besluit.
5. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig, gelet op de aard van de door verweerder uitgeoefende bevoegdheid.
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, voor zover hier van belang, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Amfetamine, Dimethyltryptamine (DMT) en 4‑hydroxyboterzuur (GHB) zijn opgenomen op lijst I.
6.1.
Ter uitvoering van voornoemde bevoegdheid heeft verweerder de "Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Noardeast-Fryslân vastgesteld" (de beleidsregels).
Uit de beleidsregels is het volgende citaat afkomstig:
"
4.4. Overtredingen en sluitingstermijnen
De sluitingstermijnen ten behoeve van het bestuurlijk handhavingsbeleid zijn als volgt:
Woningen, of op een daarbij behorend erf
Softdrugs:[…]
[…]
Harddrugs:in of vanuit een woning wordt drugshandel tav. harddrugs geconstateerd met een handelsvoorraad van > 0,5 gram of door middel van het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10 a lid 1 onder 3 of artikel 11a Opiumwet die zijn bestemd zijn voor (de voorbereiding van) de harddrugshandel in de woning.
Sluitingvan:
1e constatering: 6 maanden
2e constatering (binnen 5 jaar): 12 maanden
3e constatering (en verder): onbepaalde tijd
"
7. Verzoeker heeft erkend dat de twee doorzichtige bakjes met daarin een witte substantie (in de vriezer), met een totaalgewicht van 143,5 gram en de uiterlijke kenmerken van speed/ amfetamine inderdaad amfetamine was. Daarnaast heeft hij verklaard dat het 38 ml-flesje gevuld met witte stroperige vloeistof (in de keuken) inderdaad GHB was.
8. Verzoeker stelt dat artikel 13b van de Opiumwet (Opw) ertoe strekt dat de bekendheid van een pand als drugspand, een pand waar drugs kunnen worden verkregen, kan worden weggenomen en de “loop” naar het pand voor het verkrijgen van drugs daarom eruit wordt gehaald. Het pand kan daarmee aan het drugscircuit worden onttrokken. Daarvoor dient in de eerste plaats aannemelijk te zijn dat het gaat om een drugspand dat voor dit doel wordt gebruikt en niet slechts -zoals in het geval van verzoeker- dat het een woning betreft die door een gebruiker van drugs wordt bewoond. In dit verband verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912, www.rechtspraak.nl).
Daarnaast stelt verzoeker dat hij geen overlast veroorzaakt. Volgens hem wordt hij goed begeleid door zijn vader en heeft hij contact met Verslavingszorg Noord Nederland met het oogmerk zijn verslaving terug te dringen. Daarbij waren de omstandigheden recent als gevolg van de beperkingen wegens de Corona-pandemie bepaald ongunstig. Hij is op straat aangehouden in het bezit van een gebruikershoeveelheid GHB en amfetamine. Op 2 juni jl. heeft de rechter-commissaris van de rechtbank Noord-Nederland geoordeeld dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat sprake is geweest van handel in drugs maar slechts van het bezit van enige amfetamine en GHB. Derhalve is ook naar dit oordeel niet voldaan aan de primaire voorwaarde voor toepassing van artikel 13b Opw dat de woning kan worden aangemerkt als een pand in het “drugscircuit”.
8.1.
De voorzieningenrechter begrijpt het aangevoerde onder 8. aldus dat verzoeker betwist dat verweerder bevoegd is om in deze situatie toepassing te geven aan artikel 13b van de Opiumwet. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in dat betoog. Daartoe wordt als volgt overwogen.
8.1.1.
Naar vaste jurisprudentie kan als uitgangspunt worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs, de door het openbaar ministerie gehanteerde grenzen voor eigen gebruik, de aangetroffen drugs in beginsel geacht worden deels of geheel bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien de rechthebbende hier niet in slaagt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Voorts is in de jurisprudentie uitgangspunt dat, als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs voor eigen gebruik is. De voorzieningenrechter betrekt daarbij de vrij grote hoeveelheid harddrugs die is aangetroffen, alsmede de verklaringen van getuigen die zijn opgenomen in de bestuurlijke rapportage, die is gebaseerd op processen-verbaal die op ambtseed en -belofte zijn opgemaakt.
"Getuige verklaard dat diegene weet en gezien heeft dat sinds [verzoeker] weer vanuit de kliniek was gekomen in het jaartal 2016, gelijk drugs in de woning had liggen. Dit betrof GHB en Amfetamine. Getuige verklaarde dat je alles op het gebied van drugs wel bij [verzoeker] kon kopen."
"In mei 2020 heeft een persoon welke anoniem wenste te blijven, verklaard dat [verzoeker] sinds 2016 tot heden handelt in GHB en speed. Dat je voor 50 ml GHB 10 euro betaald [sic]. Dat [verzoeker] deze GHB zelf produceert. Dat hij deze spullen vanuit de woning verkoopt."
"Getuige verklaard [sic] dat diegene in het jaartal 2020 weleens bij [verzoeker] thuis is geweest. Dat er toen personen waren die in de woning GHB en speed gebruikten. Dat diegene zelf ook GHB had gebruikt in de woning van [verzoeker] ."
"Getuige verklaard [sic] dat diegene vanaf februari 2020 twintig (20) keer speed van [verzoeker] heeft gekocht. Dat diegene daar tien (10) euro voor twee (2) gram betaalde en dat diegene dit altijd kon ophalen bij de woning van [verzoeker] ."
Gelet hierop was verweerder bevoegd om toepassing te geven aan artikel 13b, eerste lid, Opiumwet.
8.1.2.
Niet-relevant is of verzoeker overlast veroorzaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet vereist dat ter plaatse overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk ro. 4.1.2. van de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435, www.rechtspraak.nl).
9. Verzoeker stelt dat de gevolgen van de voorgenomen sluiting onevenredig belastend zijn, mede omdat kan worden verwacht dat ook de verhuurder om deze reden de huur zal willen beëindigen. De burgemeester biedt voorts geen enkele hulp aan, hetgeen nu juist wel tot de taken van een burgemeester behoort.
9.1.
De voorzieningenrechter begrijpt het aangevoerde onder 9. aldus dat verzoeker stelt dat het primaire besluit is genomen in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb (het evenredigheidsbeginsel). Hij volgt verzoeker daarin niet.
9.1.1.
Weliswaar kunnen de gevolgen van een woningsluiting bijzonder zwaar zijn als verzoeker niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, maar gelet op de ernst van de geconstateerde overtreding verzet dit zich in dit geval niet tegen sluiting van de woning (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1149). Hierbij wordt betrokken dat sprake is van het aantreffen in de woning van een forse overschrijding van de gebruikershoeveelheid harddrugs, alsmede de getuigenverklaringen die duiden op handel vanuit de woning. Daarnaast is van belang dat niet aannemelijk is gemaakt dat verzoeker van deze woning afhankelijk is.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal het primaire besluit naar verwachting stand kunnen houden. Daarom is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Verweerder heeft gewacht op de uitspraak van de voorzieningenrechter met het ten uitvoerleggen van de opgelegde maatregel. Om verzoeker de kans te bieden de nodige maatregelen te nemen zal de voorzieningenrechter bepalen dat de sluiting ingaat op 6 augustus 2020 om 11.00 uur.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek af;
 bepaalt dat de sluiting ingaat op 6 augustus 2020 om 11.00 uur.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier, op 30 juli 2020. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
De uitspraak is niet ondertekend door de griffier omdat hij verhinderd is (artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met 8:77, derde lid, van de Awb).
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.