ECLI:NL:RBNNE:2020:2677

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
C/19/131847 / KG ZA 20-82
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straat- en contactverbod van oud-medewerker van de vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde. De eiser, die samen met zijn vrouw een vennootschap onder firma heeft, vorderde een straat- en contactverbod tegen de gedaagde, een oud-medewerker van de vennootschap. De eiser stelde dat de gedaagde verdacht werd van verduistering van gelden van cliënten van de vennootschap en dat hij een algeheel contactverbod had overtreden door op 20 mei 2020 naar het kantoor van de vennootschap te gaan. De eiser vorderde onder andere dat de gedaagde zich niet meer in de directe omgeving van zijn woonhuis en de vennootschap mocht bevinden, en dat hij geen contact mocht opnemen met de eiser.

De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij op verzoek van zijn mentor naar de eiser was gegaan om een handtekening te vragen voor zijn stageformulier. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende spoedeisend belang was en dat een straat- en contactverbod gerechtvaardigd was, maar beperkte de reikwijdte van het verbod tot de directe omgeving van de woonhuis van de eiser en de vennootschap. De voorzieningenrechter wees de vordering tot lijfsdwang af, omdat niet was aangetoond dat andere dwangmiddelen onvoldoende zouden zijn. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de gedaagde werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom bij overtreding van het verbod.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/131847 / KG ZA 20-82
Vonnis in kort geding van 30 juli 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.G.J. Smit te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [postcode 1] ) [plaats] , [adres 1] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties van 15 juli 2020;
  • de mondelinge behandeling op 23 juli 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft samen met zijn vrouw een vennootschap onder firma, genaamd [eiser] Support V.O.F. (hierna: de vennootschap). Het kantoor van de vennootschap is gelegen aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] . Het woonadres van [eiser] is [adres 3] te ( [postcode 3] ) [plaats] .
2.2.
De vennootschap verzorgt budgetbeheer, budgetcoaching en zij geeft fiscale en juridische adviezen. Het beheren van bankpassen van de cliënten behoort tot de bedrijfsvoering van de vennootschap. Deze bankpassen liggen samen met de pincodes en verdere administratie in enveloppen in een afgesloten kast op het kantoor van de vennootschap.
2.3.
[gedaagde] is sinds 2016 als stagiair begonnen bij de vennootschap. Op
10 augustus 2018 is [gedaagde] bij de vennootschap in dienst getreden in de functie van assistent budgetbeheerder.
2.4.
Op 4 oktober 2018 is [gedaagde] ontslagen vanwege het meermaals te laat komen op het werk en het zelf indelen van zijn werktijden. Op 5 oktober 2018 om 15.30 uur moest [gedaagde] de sleutel van de kast, welke op het kantoor van de vennootschap staat en waarin onder andere de bankpassen en pincodes van de cliënten van de vennootschap liggen, inleveren.
2.5.
Op 5 oktober 2018 zijn er bankpassen en pincodes van verschillende cliënten van de vennootschap gestolen. [gedaagde] beschikte op dat moment over een sleutel van de kast waar de gegevens van de cliënten lagen. Op 16 oktober 2018 heeft [eiser] aangifte gedaan van voornoemde diefstal.
2.6.
Naar aanleiding van de diefstal van de bankpassen en pincodes van cliënten van de vennootschap, is [gedaagde] als verdachte door de politie gehoord op 20 mei 2019,
21 mei 2019, 23 mei 2019 en 21 juni 2019. De strafzaak tegen [gedaagde] loopt nog bij deze rechtbank.
2.7.
Op 12 oktober 2018 heeft [eiser] een brief, zowel aangetekend alsmede per gewone post, naar [gedaagde] gezonden. In voornoemde brief heeft [eiser] aan [gedaagde] een algeheel contactverbod opgelegd.
2.8.
Op verzoek van zijn mentor van school is [gedaagde] op 20 mei 2020 naar het kantoor van de vennootschap gegaan om aan [eiser] te vragen of hij zijn handtekening wil zetten onder zijn stageformulier. Deze handtekening van [eiser] had [gedaagde] nodig, nu zijn mentor het reeds door [eiser] ondertekende stageformulier was kwijtgeraakt. [eiser] heeft het zetten van de handtekening geweigerd en [gedaagde] meermaals verzocht om het kantoor van de vennootschap te verlaten. [eiser] heeft daarop de politie gebeld, deze is niet gekomen. [gedaagde] is vervolgens vertrokken.
2.9.
Na 20 mei 2020 is er tussen partijen geen contact meer geweest.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] zal verbieden zich te bevinden in het gebied gelegen tussen:
Huis: [straat] - [straat 2] tot aan de kruising met [straat 3] en [straat 4] - [straat 5] ;
Kantoor: [adres 2] ;
II. [gedaagde] zal verbieden op enigerlei wijze in contact te treden met [eiser] alsmede [gedaagde] zal verbieden zich binnen een straal van 300 meter van
[eiser] te bevinden;
III. een en ander met machtiging van [eiser] dit vonnis zo nodig ten uitvoer te laten brengen met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
IV. dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding en met een maximum van € 20.000,00;
V hetzij dat dit kort geding vonnis ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang, in de zin dat aan [eiser] gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis verlof wordt verleend om dit vonnis ten uitvoer te leggen bij lijfsdwang, met dien verstande dat hij [gedaagde] bij iedere overtreding van dit contactverbod telkens voor de tijd van 24 uur in gijzeling kan doen stellen;
VI. [gedaagde] zal veroordelen in de (proces)kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
[eiser] legt, kort samengevat, het navolgende aan zijn vordering ten grondslag. [gedaagde] wordt verdacht van verduistering van gelden van cliënten van de vennootschap. Daarom heeft [eiser] [gedaagde] op 12 oktober 2018 een brief gestuurd waarin hij een algeheel contactverbod aan [gedaagde] heeft opgelegd. Voornoemd contactverbod heeft [gedaagde] overtreden door op 20 mei 2020 bij het kantoor van de vennootschap te komen. [eiser] wenst rust en wil elk nodeloos contact met [gedaagde] vermijden. [eiser] acht de kans aanwezig dat [gedaagde] hem weer gaat opzoeken en vordert daarom een straat- en contactverbod. Tot slot voert [eiser] aan dat zijn leven wordt ontwricht en de angst voor escalatie gegrond is.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan dat hij op 20 mei 2020 op verzoek van zijn mentor van school naar [eiser] is gegaan met het verzoek om een handtekening te zetten onder zijn stageformulier. Op dat moment heeft [gedaagde] niet gedacht aan het contactverbod dat in de brief van 12 oktober 2018 staat genoemd. Pas toen [eiser] tegen [gedaagde] zei dat er een contactverbod was, dacht [gedaagde] er weer aan. Verder voert [gedaagde] aan dat hij tijdens het bezoek aan [eiser] op 20 mei 2020 niet heeft gedreigd en hij na een paar verzoeken van [eiser] is weggegaan. Ten aanzien van het straatverbod stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het verbod niet kan gelden voor alle straten die [eiser] noemt in de dagvaarding, omdat [gedaagde] daar ook moet zijn voor school en werk. Wat betreft het contactverbod voert [gedaagde] aan dat hij niet van plan is om contact te zoeken met [eiser] , maar dat het wel voor kan komen dat je elkaar per ongeluk tegen komt en hij dan niet een dwangsom wil zijn verschuldigd, terwijl hij dan niet opzettelijk contact zoekt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is gelet op de aard van de zaak voldoende aannemelijk gemaakt.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat een straat - en contactverbod in het algemeen als een ultimum redmedium wordt beschouwd. Toewijzing van een dergelijk verbod vormt immers een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet daarom sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen. De omstandigheden van het geval met inachtneming van de betrokken belangen van beide partijen zijn daarbij bepalend.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt over de volgende maatregelen:
- [gedaagde] zal zich niet begeven naar en/of zich opzettelijk ophouden in de directe omgeving van het woonhuis van [eiser] staande en gelegen aan [adres 3] te ( [postcode 3] ) [plaats] ;
- [gedaagde] zal zich niet begeven naar en/of opzettelijk ophouden in de directe omgeving van de vennootschap staande en gelegen aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] ;
- [gedaagde] zal niet opzettelijk in de directe omgeving van [eiser] komen met de intentie [eiser] te benaderen dan wel met [eiser] contact te zoeken.
4.4.
Ten aanzien van het straat- en contactverbod merkt de voorzieningenrechter op dat een dergelijk contactverbod inbreuk maakt op het grondrecht van vrijheid van verplaatsing en mag daarom niet verder gaan dan noodzakelijk is. Om [gedaagde] niet nodeloos te beperken in zijn bewegingsvrijheid zal de voorzieningenrechter de reikwijdte van het straat- en contactverbod beperken tot de directe omgeving van het woonhuis van [eiser] en de directe omgeving van het kantoor waar de vennootschap is gevestigd en het contactverbod ook aanpassen naar de directe omgeving en derhalve niet op een straal van 300 meter.
4.5.
Gelet op voornoemde overeenstemming van partijen ter zitting met betrekking tot de aan [gedaagde] op te leggen maatregelen, zal de voorzieningenrechter dan ook het gevorderde straatverbod, ten aanzien van de directe omgeving van [adres 3] [plaats] en de [adres 2] [plaats] , alsmede het contactverbod met betrekking tot de directe omgeving van [eiser] toewijzen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] ter zitting heeft meegedeeld dat hij ook geen contact meer hoeft met [eiser] , zodat hij geen bezwaar heeft tegen voornoemd contactverbod.
4.6.
De duur van het straat- en contactverbod zal, in verband met de eisen van proportionaliteit en zoals niet ongebruikelijk is bij het voor de eerste keer opleggen van dergelijke verboden, worden beperkt tot de duur van één jaar.
4.7.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissingen, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd zoals in de beslissing bepaald.
4.8.
[eiser] heeft niet toegelicht, waarom hij uitdrukkelijk wil zien uitgesproken dat de tenuitvoerlegging van dit vonnis - en meer in het bijzonder deze verboden – kan geschieden met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Een in executoriale vorm gegeven rechterlijke uitspraak bevat (na betekening daarvan aan de wederpartij) blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van art. 430 Rv "een bevel aan de rechterlijke ambtenaren, deurwaarders, en de openbare macht, om dezelve ten uitvoer te leggen", zodat in de vermelding "in naam van de Koning" op de grosse van de rechterlijke uitspraak besloten ligt de opdracht aan de openbare macht om desgevraagd de uitspraak ten uitvoer te leggen of bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging. De machtiging door de voorzieningenrechter van [eiser] om de uitspraak zo nodig met de sterke arm ten uitvoer te leggen, is dan ook overbodig. [eiser] heeft niet toegelicht waarom dat hier anders is. De voorzieningenrechter wijst de gevorderde machtiging om het vonnis zo nodig ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie dan ook af.
4.9.
Op grond van art. 587 Rv verklaart de rechter een uitspraak uitvoerbaar bij lijfsdwang indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt. De toepassing van het dwangmiddel lijfsdwang moet voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Lijfsdwang is een ultimum remedium en nog niet is gebleken dat niet op andere wijze het gevorderde straat- en contactverbod gerealiseerd kan worden, zodat de gevorderde lijfsdwang in onderhavig geding niet gerechtvaardigd wordt geacht en zal worden afgewezen.
4.10.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt [gedaagde] gedurende één jaar na betekening van dit vonnis:
- zich te begeven naar en/of zich opzettelijk op te houden in de directe omgeving van het woonhuis van [eiser] staande en gelegen aan [adres 3] te ( [postcode 3] ) [plaats] ;
- zich te begeven naar en/of zich opzettelijk op te houden in de directe omgeving van de vennootschap staande en gelegen aan de [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] ;
5.2.
verbiedt [gedaagde] gedurende één jaar na betekening van dit vonnis opzettelijk in de directe omgeving van [eiser] te komen met de intentie [eiser] te benaderen dan wel met [eiser] contact te zoeken en zelf, dan wel door inschakeling van derden, persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met [eiser] ;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.1 en/of 5.2 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.
typ/conc: 527/aw