ECLI:NL:RBNNE:2020:2671

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
18/730168-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging wegens stalking van hoogbejaarde buurvrouw

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 28 juli 2020 een 49-jarige man veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging wegens stalking van zijn hoogbejaarde buurvrouw. De verdachte heeft gedurende een lange periode herhaaldelijk op de ramen en deuren van haar woning geklopt, haar frequent gebeld en zich nabij haar woning opgehouden. Dit gedrag heeft geleid tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, die zich gedwongen voelde haar woning op slot te doen en uit angst voor de verdachte op haar slaapkamer verbleef. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten, niet in staat was om zijn gedrag te veranderen. De impact op het slachtoffer was enorm, en de rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij de privacy van een kwetsbare vrouw zo heeft geschonden.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte, die lijdt aan een verstandelijke beperking en onvoldoende in staat is zijn gedrag te controleren. De deskundigen hebben geconcludeerd dat zonder interventies het recidiverisico hoog is. Daarom heeft de rechtbank besloten tot de oplegging van tbs met dwangverpleging, omdat tbs met voorwaarden geen kans van slagen heeft. Daarnaast is de maatregel van langdurig toezicht opgelegd om de veiligheid van anderen te waarborgen. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730168-19
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 juli 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 februari 2020 en 14 juli 2020. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.R. Verdoner, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op verschillende tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 februari 2018 tot en met 13 augustus 2019 te [pleegplaats] , althans in de gemeente Heerenveen, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , wonende [straatnaam] te [pleegplaats] , door (in genoemde periode) - zeer frequent, in elk geval vele malen, telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer] en/of - vele malen en/of langdurig te kloppen en/of te slaan op ramen en deuren van de woning van die [slachtoffer] en/of - zich zeer frequent, althans vele malen, op te houden (na)bij de woning van die [slachtoffer] en/of - door die [slachtoffer] aan te spreken, zodra zij buiten haar woning is, met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft hierbij verwezen naar de aangifte, getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een bewezenverklaring kan volgen met betrekking tot het ten laste gelegde feit, in die zin dat de pleegperiode moet worden verkort van mei 2019 tot en met 13 augustus 2019.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 februari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 24 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2019215508 d.d. 15 augustus 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een proces-verbaal van ontvangst klacht door hulpofficier van justitie d.d. 6 augustus 2019, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2019, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 1] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2019, opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 2] ;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2019, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 3] ;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 9 augustus 2019, opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [getuige 4] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 februari 2018 tot en met 13 augustus 2019 te [pleegplaats] wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , wonende [straatnaam] te [pleegplaats] , door in genoemde periode zeer frequent, vele malen, telefonisch contact op te nemen met die [slachtoffer] en vele malen en langdurig te kloppen en te slaan op ramen en deuren van de woning van die [slachtoffer] en zich zeer frequent op te houden nabij de woning van die [slachtoffer] en door die [slachtoffer] aan te spreken, zodra zij buiten haar woning is, met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te dulden.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Belaging.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage van 27 december 2019, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage van 3 januari 2020, opgemaakt door H.A. de Jonge, psycholoog. De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een verstandelijke beperking die in het verleden een matige zwakzinnigheid werd genoemd. Verdachte beschikt over een beperkt empathisch vermogen, een beperkt zelfinzicht en overziet de consequenties van zijn handelen onvoldoende. Dit maakt dat verdachte weinig besef heeft van het effect van zijn gedrag op anderen. Ook kan verdachte zijn gedrag in verminderde mate controleren. Zijn copingsvaardigheden zijn laag. Hiervan was ook sprake tijdens het ten laste gelegde feit. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen, neemt deze over en concludeert dat het bewezen verklaarde feit aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.

Motivering met betrekking tot de op te leggen straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 350 dagen met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van de gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Daartoe heeft de officier van justitie verwezen naar het advies van de gedragsdeskundigen waaruit volgt dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een hoog risico op recidive. De reclassering heeft negatief geadviseerd met betrekking tot tbs met voorwaarden, omdat verdachte geen enkele motivatie en bereidheid toont om zich aan voorwaarden te houden. De algemene veiligheid van anderen vereist oplegging van de tbs-maatregel. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht op te leggen en de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan te gelasten ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. De officier van justitie heeft tevens oplegging gevorderd van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] voor de duur van vijf jaren, op straffe van twee weken vervangende hechtenis per overtreding van dit verbod met een maximum van zes maanden. De officier van justitie heeft gevorderd ook deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat een eventuele opname in een kliniek dient te worden beperkt in tijd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en oplegging van een maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting, de psychologische onderzoeksrapportage van 3 januari 2020, opgemaakt door H.A. de Jonge, psycholoog, de psychiatrische onderzoeksrapportage van 27 december 2019, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, psychiater, de reclasseringsrapportages van 16 januari 2020, 13 mei 2020 en 7 juli 2020, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Strafmotivering
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan belaging van zijn bejaarde buurvrouw door onder meer op de ramen en deuren van haar woning te kloppen, haar zeer frequent te bellen, en zich lange tijd op te houden nabij haar woning.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee een grove inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Zij voelde zich gedwongen de deuren van haar woning op slot te doen en ging soms uit angst voor verdachte op haar slaapkamer zitten totdat verdachte weg was. Ook durfde het slachtoffer niet meer in haar eigen tuin te zitten. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de privacy van het slachtoffer, een kwetsbare hoogbejaarde vrouw, dusdanig heeft geschonden dat zij zich niet meer veilig voelde in haar eigen woning. De impact op het slachtoffer was enorm: verdachte beheerste haar leven. Verdachte is bij herhaling gevraagd het slachtoffer met rust te laten, maar dit bleek tevergeefs. Ook het zogenaamde 'stopgesprek' met de wijkagent heeft niet mogen baten. Verdachte bleef het slachtoffer stalken. Gelet op de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer en de lange periode waarover het feit zich uitstrekte, acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur de enige passende sanctie. Hierbij is rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit volgt dat hij al eerder wegens belaging van hetzelfde slachtoffer is veroordeeld tot gevangenisstraffen. In 2013 is aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden opgelegd en in 2009 een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 129 dagen met reclasseringstoezicht. Deze veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden het slachtoffer opnieuw te belagen. Tegelijkertijd zal de rechtbank rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegend zal de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van een jaar.
Motivering van de maatregel
De rechtbank overweegt dat verdachte kampt met psychische problematiek die (deels) ten grondslag heeft gelegen aan het delict en acht oplegging van een maatregel noodzakelijk. De rechtbank heeft daarbij gelet op voornoemde persoonsrapportages, opgemaakt door psycholoog De Jonge en psychiater Kemperman. De conclusies en adviezen van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte kampt met een verstandelijke beperking en dat hij onvoldoende in staat is zijn gedrag te controleren. Ook beschikt verdachte over weinig empathisch vermogen en mist hij het sociale inzicht om zijn grensoverschrijdende gedrag te staken. Zonder interventies wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Die inschatting is gemaakt op basis van de volgende factoren.
Er bestaat een sterk verband tussen de stoornis van verdachte en het tenlastegelegde waarin een patroon herkenbaar is. Daarnaast is de aanwezige psychische stoornis van duurzame aard. Ten derde bestaat er een beperkt intellectueel vermogen; ook de copingvaardigheden om impulsen in andere, adequatere banen te leiden zijn beperkt. Tot slot hebben langdurige behandeling en begeleiding in het verleden geen positief effect gehad op verdachte.
Al met al zijn er weinig beschermende factoren. Bij gelijkblijvende omstandigheden wordt de kans op herhaling van soortgelijk delictgedrag groot geacht. Verdachte kent een geschiedenis van belaging en heeft niet meegewerkt aan de geïndiceerde behandeling. Het advies luidt dan ook om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden op te leggen. De deskundigen achten enkel dit kader voldoende om het recidiverisico te verlagen.
Alles overziend is de rechtbank, anders dan de deskundigen, van oordeel dat in deze zaak een gemaximeerde tbs van vier jaar aangewezen is en zal deze maatregel opleggen nu aan de wettelijke vereisten is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en het door verdachte begane feit betreft het misdrijf omschreven in artikel 285b Wetboek van Strafrecht. Van gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen in de zin van artikel 38e, eerste lid Wetboek van Strafrecht is evenwel geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van overheidswege moet worden verpleegd omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
De reclassering heeft negatief geadviseerd met betrekking tot een tbs met voorwaarden. De starre en weigerende houding van verdachte en zijn verzet tegen zowel een klinische opname als een samenwerking met de reclassering, maakt dat er geen uitvoering kan worden gegeven aan het toezicht. Ook ontbreekt het verdachte aan inzicht in zijn (delict)gedrag. Verdachte is niet bereid zich aan voorwaarden te conformeren. Hij heeft tegenover de reclassering en vervolgens ook ter zitting meegedeeld dat hij zich niet aan voorwaarden zal houden als die voorwaarden een behandeling en/of reclasseringstoezicht inhouden. Daarom is de rechtbank met de reclassering van oordeel dat tbs met voorwaarden geen kans van slagen heeft en oplegging daarvan dus niet is aangewezen. Door de reclassering zijn alle mogelijkheden verkend en onderzocht, maar er lijkt geen enkele ruimte te zijn om verdachte te motiveren een behandeling aan te gaan. Gelet op de justitiële geschiedenis van verdachte, de grote kans op herhaling en zijn psychische problematiek, acht de rechtbank dwangverpleging noodzakelijk. Toepassing van een zorgwet in de vorm van afgifte van een zorgmachtiging, zoals door de verdediging naar voren is gebracht, is in deze zaak niet passend. Duidelijk is dat verdachte thuishoort in een forensische setting waar aandacht is voor zijn delictgedrag. De rechtbank zal ook de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gelasten.
Motivering van de maatregel langdurig toezicht ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht
De rechtbank zal - naast de maatregel van tbs met dwangverpleging - een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Op die manier wordt het mogelijk om verdachte in aansluiting op de gemaximeerde tbs-maatregel onder toezicht te stellen indien dit op dat moment nog noodzakelijk wordt geacht. Oplegging van deze maatregel is nodig ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte kampt immers met complexe en duurzame problematiek, zodat langdurig toezicht nodig is om het recidiverisico te beteugelen. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel is voldaan nu de rechtbank aan verdachte de maatregel van tbs zal opleggen en er een met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering is overgelegd.
De officier van justitie heeft tevens oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat deze maatregel en de daarbij op te leggen hechtenis de opgelegde tbs-maatregel doorkruist. Bovendien gaat de rechtbank ervan uit dat de externe contacten van verdachte gedurende de tbs adequaat gemonitord zullen worden. De rechtbank zal deze maatregel dan ook niet opleggen.
Alles overwegend zal de rechtbank verdachte de gemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Ook zal de rechtbank de maatregel ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht opleggen en deze dadelijk uitvoerbaar verklaren.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt € 69,40 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft de schade erkend en heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38e, 38z, 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van een jaar.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld voor de duur van maximaal vier jaren en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
Beveelt dat de maatregel van terbeschikkingstelling dadelijk uitvoerbaar is
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.069,40 (zegge: duizend negenenzestig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 1.069,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2019, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 69,40 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. H.G. Punt, rechters, bijgestaan door mr. M. Postma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2020. Mr. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.